RACHMANINOV: VESPERS OP. 37
De houding van Rachmaninov ten opzichte van de Russisch Orthodoxe kerk mag dan ambivalent zijn geweest – hij trouwde wel in de kerk en dacht veel na over het geloof van zijn voorvaderen – was hij allerminst ongelovig en de draad van Tchaikovsky oppakkend had hij reeds een aantal religieuze werken geschreven voordat hij besloot om zijn Vespers te schrijven.
Achtergronden
Eeuwenlang werden alle belangrijke feesten van de Russisch Orthodoxe kerk voorafgegaan door een nachtwake met gelegenheid tot bespiegelingen van zonsondergang tot de volgende vroege morgen. Het stuk is bewerkelijker en intenser dan zijn vorige grootschalige liturgische koorwerk, de Liturgie van Sint Johannes Chrysosthomus uit 1910. Hij maakte gebruik van authentieke znamenny en Griekse gezangen.
Het werk ontstond in 1915 binnen twee weken aan het begin van W.O. I waarna één van Rachmaninovs vrienden zich verbaasd afvroeg waar hij de bassen vandaan wilde halen die een lage C of erger nog een lage Bes aan het eind van het vijfde deel konden zingen omdat dergelijke stemmen ‘even zeldzaam waren als asperges met Kerstmis’, zelfs in Rusland. Gelukkig bleken die er zeker in Rusland wel te zijn.
De componist genoot kennelijk van de resonerende Russische grafstemmen, het luiden van grote klokken en het gebruik van traditioneel thematisch materiaal dat hij zowel in zijn Symfonie nr. 1 als in de Symfonische dansen citeert.
Zijn vijftiendelige Vespers, of om zijn eigen titel Volledige nachtwake te gebruiken, beschrijft de componist als een ‘bewuste nabootsing van de oorspronkelijke kerkmuziek. Hoewel het vanzelfsprekend veel is verschuldigd aan het rijke Russische erfgoed van religieuze muziek, was Rachmaninovs inspiratie evenzeer politiek, een bekrachtiging van het nationalisme tijdens de oorlog. De première was een groot succes, maar wel eerder een concert dan een godsdienstige gebeurtenis. Het werk wed in dat eerste seizoen nog viermaal herhaald.
De opnamen
Voor zover het materiaal voorhanden of snel beschikbaar was volgen hieronder de bevindingen over de klinkende resultaten.
Vladislav Chernuchenko kan gelden als specialist op dit gebied en hij heeft het werk tenminste driemaal vastgelegd, het laatst en het mooist met de St. Petersburg Capella. Die overtuigingskracht is geen wonder wanneer we bedenken dat de traditie van dit koor teruggaat tot de vijftiende eeuw. De geweldige sopraansectie geeft de stratosferische gezangen in tertsen een unieke schoonheid terwijl de diep resonerende bassen de fluwelige sonoriteit duidelijk onderstreept. De dynamische verhoudingen kloppen. De bewuste opname kan moeilijk verkrijgbaar zijn; in dat geval komt die met het koor van de Glinka academie in aanmerking. In wezen gaat het om hetzelfde koor, maar dan nog onder de Sovjet naam. De Vespers klinken in beide gevallen heel krachtig en ontroerend met het soort vervoerde intensiteit dat alleen Russische koren schijnen te kunnen bieden.
Het Oekraïnse koor van Yevhen Savchuk vormt een prachtig homogeen ensemble in alle geledingen; het produceert een fraai warm, donkere klank en toont een uitgekiend tempogevoel. Alleen al de zachtste passages zijn een wonder. En wat meer aan de zijlijn meldt zich in Sovjettijden nog Valeri Polyansky.
Wat dramatischer dan bij Chernuchenko is de opvatting van Nikolai Korniev die met zijn Petersburgse kamerkoor de medewerking kreeg van mezzo Olga Borodina en tenor Vladimir Nostowoy die voor een lichte operatrek zorgen. De aanwijzingen van de componist worden getrouw gevolgd, maar het resultaat is meer op de concertzaal dan op de kerk gericht. Het zijn hier niet zozeer de bassen als wel de sopranen die uitblinken. De opname had wel wat helderer mogen zijn.
Van de West Europese koren onderscheiden zich vooral de Corydon Singers van Matthew Best die een heel andere koortraditie huldigen. Deze is lichter van aard, zachtaardiger, eleganter. Zonder dat het afbreuk doet aan de zuivere intonatie. Een interessant alternatief dus.
Ook Gennady Rozhdestvensky trachtte met succes de BBC Singers het nodige van de Russische geest mee te geven.
Passie en precisie heten het waarmerk van een ander vrij klein Engels koor, Tenebrae, dat onder Nigel Short ook een achtenswaardige prestatie levert.
Het King’s College koor Cambridge van Stephen Cleobury heeft de akoestiek van de kapel mee, maar de vertolking staat meer in de verfijnde Engelse koortraditie dan van de Russische.
Wat dat betreft, benadert Robin Gritton in Berlijn dichter het specifiek Russisch orthodoxe karakter van deze muziek.
Maar waardevoller zijn de beide lezingen uit Letland van Paul Hillier en Sigvard Klava die beide voortreffelijk de gevraagde geest ademen.
Dan verrassend naar Nederland. De Let Kaspars Putnins, die voortkomt uit de geweldige koortraditie van zijn land, weet wat hier wordt verlangd en het dient gezegd, hij weet het Hilversumse koor zo goed te instrueren en mee te krijgen dat een best geldig en overtuigend resultaat ontstond. Het multi-menselijke klanklichaam klinkt homogeen en gesloten; het produceert een sonoor, warm en vrij donker getint geluid, waarin hooguit de allerlaagste en allerhoogte regionen wat meer diepte en glans hadden kunnen verdragen. Maar de zachte gedeelten zijn gelukkig haast fluisterend en op de tempokeus is weinig aan te merken.
Conclusie
Feitelijk is en blijft Chernuchenko met de St. Petersburgse kapel nog onbetwist kampioen. Nauwelijks één ander koor weet de bespiegelende en eucharistische essentie van deze krachtige muziek zo raak te treffen. Ook zijn opname met de Leningradse Glinka academie en die van het Oekrains Dumka koor van Savchuk voeren mee de favorietenlijst aan. Zij worden het dichtst gevolgd door Hillier, Klava, Putnins – waarom niet met reden even chauvinisch zijn - en Gritton.
Discografie
1958. USSR Nationaal koor o.l.v. Alexandre Svechnikov. Eurodisc 259.034.
1978. Bulgaars Svetoslav Obretenov koor o.l.v. Georgi Robev. Sound CD 3448.
1967. Johannes Damascus koor Essen o.l.v. Karl Linke. Christophorus CD 74608, CHE 0005-2.
1978. Bulgaars Svetoslav Obretenov koor o.l.v. Georgi Robev. Sound CD 3448.
1978. Glinka Staats akademisch koor Leningrad o.l.v. Vladislav Chernuchenko. Russian Revelation RDCD 0011016, Olympia OCD 247.
1978. BBC Singers o.l.v. Gennady Rozhdestvensky. Carlton 15656-9147-2.
1986. USSR Ministerie van cultuur kamerkoor o.l.v. Valeri Polyansky. ITM 950002, Melodiya 74321-025188-2, Chant du Monde LDC 278845.
1986. Arts Society koor Washington o.l.v. Mstislav Rostropovitch. Erato ECD 75319.
1990. Corydon Singers o.l.v. Matthew Best. Hyperion CDA 66460.
1991. St. Petersburg Cappella o.l.v. Vladislav Cheruchenko. Chant du Monde LDC 288050, Harmonia Mundi RU 788050.
1991. Voronezh kamerkoor o.l.v. Oleg Shepel. Globe GLO 5077.
1993. St. Petersburgs kamerkoor o.l.v. Nikolai Korniev. Philips 442.344-2.
1993. Philharmonia koor o.l.v. David Hill. Nimbus NI 5432.
1994. Bulgaars nationaal koor o.l.v. Georgi Robev. Vanguard 0891827-2 (2 cd’s), Capriccio 10524.
1994. Omroepkoor Berlijn o.l.v. Robin Gritton. CPO 999.292-2.
1994. Praags Kamerkoor o.l.v. Josef Pancik. Discover DICD 920273.
1994. Zweeds Omroepkoor o.l.v. Tonu Kaljuste. Virgin 545.124-2.
1998. King’s College koor Cambridge o.l.v. Stephen Cleobury. EMI 556.752-2.
2000. Oekraïns Nationaal koor Dumka o.l.v. Evgen Savchuk. Briliant Classics 9233 (5 cd’s), Regis RRC 1043.
2001. Moskou Staats acdemisch kamerkoor o.l.v. Vladimir Minin. Glory of Voives GOV 3003.
2001. Fins Nationaal Operakoor o.l.v. Eric-Olof Söderström. Naxos 8.555908, 6.110067.
2001. Praags filharmonisch koor o.l.v. Jaroslav Brych. Praga PRD 250.176.
2002. Koor van de Beierse omroep o.l.v. Michael Gläser. Oehms OC 351.
2002. St. Petersburgs kamerkoor o.l.v. Nikolai Korniev. Pentatone PTC 5186-027.
2003. Tomkins vocaal ensemble Boedapest o.l.v. János Dobra. Hungaroton HCD 32307.
2004. Ests filharmonisch koor o.l.v. Paul Hillier. Harmonia Mundi HMU 80.7384.
2004. Tenebrae o.l.v. Nigel Short. Signum SIGCD 054.
2004. SWR Vocaalensemble Stuttgart o.l.v. Marcus Creed. Hänssler CD 93.112.
2011. Lets Omroepkoor o.l.v. Sivards Klava. Ondine ODE 1206-5.
2013. Groot Omroepkoor o.l.v. Kaspars Putnins. BIS SACD 2039.