Verg. Discografieën

RACHMANINOV: ÉTUDES TABLEAUX OP. 33 EN 39

RACHMANINOV: ÉTUDES TABLEAUX OP. 33, 39

 

De zeventien Études tableaux van Rachmaninov dateren uit het laatste decennium van Rachmaninovs leven in Rusland. Eerder had hij de reeks Préludes in alle toonaarden geschreven en was hij klaar om in een iets andere richting verder te gaan, waarbij hij waarschijnlijk de suggestie wil wekken om een visueel of zelfs programmatisch aspect tot te voegen aan deze complexe études zonder daar expliciet over te worden.

 

Achtergronden

 

Rachmaninov was een al even complexe als tegenstrijdige romanticus als Chopin. “Mijn visie is een product van mijn temperament en dat geldt ook voor de Russische muziek. Ik heb nooit bewust geprobeerd Russische muziek te schrijven of welke soort van muziek dan ook.”

Al even terughoudend was de componist over de verhelderende titel van de Études tableaux. Gesuggereerd worden beelden in geluid, ongeveer zoals bij Moesorgsky’s Schilderijententoonstelling. Zeker is wel dat beelden aan deze stukken ten grondslag liggen, maar Rachmaninov commentarieerde: “Ik geloof niet in de kunstenaar die zijn beelden moet verduidelijken. Laat ze vooral zichzelf schilderen als wat ze in essentie suggereren.”

Net als de Ballades, de Études en de Préludes van Chopin worden in de Études tableaux een motief of een pianotechnische uitdaging als uitgangspunt gekozen bij wijze van beginpunt en wordt van daaruit een groter klankweefsel gevormd. Bijtend scherp, kortaf zakelijk, of visionair in een eindeloze chromatiek, helder simpel of spectraal treffend: ze worden gekenmerkt door een nieuw soort bondigheid en een nieuw virtuoos pianistisch niveau.

De eerste reeks ontstond meteen na de Préludes op. 32 in zomer 1911 en biedt schilfers van de creatieve werkbank van de componist die juist zijn Symfonie nr. 2 en Dodeneiland had geschreven. Het is een exploratie van een reeks modale harmonieën en verschillende klankweefsels.

De verzameling op. 39 met melodisch hoekiger en harmonisch scherper profiel was een van de laatste werken die Rachmaninov in 1917 schreef voordat hij Rusland verliet. Er kan sprake zijn van een verborgen reeks variaties op het Dies irae dat ook in de veel latere Paganinirapsodie een belangrijke rol speelt. Gedeelten daaruit duiken in alle negen op. Het zijn zeer virtuoze werken voor ongebruikelijke handhoudingen en grote sprongen voor de vingers dus vergen ze een grote manuele vaardigheden.

Maar ook wordt meteen een overvloed aan kleuren en klanken getoond die het emotionele bereik van ’s componisten expressiviteit laten horen.

Rachmaninovs verbeelding liet bijna de dwangbuis waarin het bekrompen idioom waartoe anderen hem wilden dwingen buigen en barsten.

 

De opnamen

 

Op. 33 + Op.39 (en meer)

 

De uitdagingen van op. 39 blijken voor veel pianisten blijkbaar aantrekkelijker dan die van op. 33. In ieder geval bestaan van het latere opus meer opnamen. Het lijkt wel logisch om beide bundels samen aan te schaffen.

Men kan zelfs nog verder gaan en ineens de volledige solopianowerken van Rachmaninov aanschaffen. De enige die werkelijk alle gedurende 45 jaar geschreven composities  inclusief de bewerkingen op acht cd’s vastlegde, is Howard Shelley (Hyperion CDS 44041/8). Dat houdt behalve de Études tableaux in: de drie Pianosonates (inclusief de herziene versie van nr.2), de Chopin- en Corellivariaties, de 24 Préludes, het Morceau de fantaisie, een Lied ohne Worte, een Pianostuk in d, Fughetta in F, Moments musicaux op.16, Fragmenten in As, Oosterse schets in Bes, 3 Nocturnes, en 3 Pianostukken. Gelukkig zijn die schijfjes ook separaat verkrijgbaar. De Engelse pianist staat ver boven de materie en toont veel inzicht in deze materie die hij gedistingeerd, onderzoekend met een goed besef van Rachmaninovs soms ook nogal melancholieke klankwereld speelt.

Andere mogelijkheden bieden: Vladimir Ashkenazy in combinatie met de vier pianoconcerten, de Paganinirapsodie en vierhandige stukken samen met André Previn (Decca 455.234-2, 6 cd’s). Naar verwachting blinkt deze pianist hier uit met ideaal vormgegeven concepties.

Verder hebben we te maken met Idil Biret op 10 cd’s (Naxos 8.550466, 8.550978, 8.554376, 8.550348/9, 8.554426, 8.554477 en 8.550347), gelukkig ook apart voorhanden. Ook zij zorgt voor een krachtige uitvoering die voldoende poëzie bevat; er zijn in ruime mate poëtische en dramatische contrasten. 

Op 5 Et’cetera cd’s zorgt Hanna Shybayeva samen met Mariana Izman, Nino Gvdetadze, Pieter-Jelle de Boer en Thomas Beyer voor zo’n geheel, maar haar aandeel is gelukkig ook apart verkrijgbaar.  

Ze zorgt deel na deel voor een goede sfeer en structuur om deze van de juiste inhoud te voorzien. De subtiliteiten van de schakeringen klinken fraai. Bijzonder is dat de pianiste het hele programma  met schijnbare nonchalance speelt terwijl ze juist heel geconcentreerd is en een vurige dramatiek en intensiteit ten toon spreidt, terwijl ze elders de bezonnenheid zelf lijkt. Ook details komen helder uit de verf. 

Eenzelfde taakverdeling vinden we bij Nils Franke, David Gardiner, Alexander Ghindin, Robert Groslot, Nikolai Lugansky, Garrick maar bij hen is het jammer dat het materiaal niet op gescheiden cd’s is verkaveld, want het is in dit geval zeker niet alles goud wat blinkt. 

Artur Pizarro is op een mooi klinkende Yamaha CF6 Yamaha op het onbekende label Odradekop op weg naar een complete opname. Hij speelt dichterlijk, helder en met bravour, maar de pianotoon is soms wat scherp.

Vreemd dat het lastig is om nog aan de opnamen uit de jaren zestig vorige eeuw van Vladimir Horowitz te komen. Dat de versie van Jean-Philippe Collard wat in vergetelheid is geraakt, is niet zo’n ramp.

Wat jammer dat Sviatoslav Richter nooit al deze stukken opnamen; vooral hij immers leek voorbestemd om er meteen een gouden standaard mee te vestigen. Maar laten we dankbaar zijn voor wat hij wél naliet.

Het lot van John Ogdon was tragisch Zijn eerste Rachmaninov bijdrage uit begin jaren zeventig is geweldig, zijn latere uit 1988 is als gevolg van zijn ziekte onderdemaats. Goed hierna het optreden van Vladimir Ovchinikov die de stukken imposant en met autoriteit voordraagt en profiteert van een heel geslaagde opnameklank. 

Nikolai Lugansky behoort tot de generatie van Kissin en Andsnes en hij beschikt over veel goede smaak en een vrijwel feilloze techniek. Zijn muzikaliteit is al even groot, geen wonder dus dat hij tot heel goede resultaten komt.

Eigenlijk geldt dit evenzeer voor Nicholas Angelich die de lichtelijk enigmatische études het veel fantasie, maar misschien ook met wat teveel introspectie aanpakt. Hij neigt eerder tot under- dan tot overstatement.

Waar het de over het geheel  goede, vrij assertieve John Lill in laatste instantie wat aan ontbreekt, is aan fantasie en fijnzinnigheid. Dat is een verwijt dat men Rustem  Hayroudinoff onmogelijk kan maken. Deze gaat zorgvuldig te werk, zorgt voor ruime dynamische contrasten. De pianotoon is mooi krachtig en hij levert zo een krachtige, mooi gedifferentieerde Rachmaninov af.

Da is daar tot slot van deze groep de jonge Schotse Martin Cousin met een zeer goed beheerste, nu eens charmerende, dan weer vrij letterlijk slagvaardige lezing die geen moment in sentimentaliteit vervalt.

 

Op. 33

 

Verrassend is meteen wat de jonge Hélène Grimaud hier laat horen: iemand die al in de gaten heeft, wat wezenlijk is. Veel opnamen van de overigen  mankeren hier op het appèl, maar van Alexander Kobrin, winnaar van een Cliburn concours, kan worden gezegd dat hij heel interessant is en in de gaten moet worden gehouden met zijn fraaie reflexen en zijn vitale speeltrant.

Vervolgens duiken twee dames op die ook ruim naar behoren deze werken eer aandoen. Xiayin Wang zorgt om te beginnen voor een heel heldere interpretatie waarin de aandacht met nadruk is gericht op kleur, nadruk of juist lyriek waar nodig met gevoel voor de melancholieke ondergrond. En Nareh Argamanyan maakt indruk met haar vooral gevoelige en charmante visie die hoogstens wat afbreuk doet aan de diepere emotionele lagen.

 

Op. 39

 

Als Oekraïnse pianist komt Victor Eresco beslagen ten ijs. Hier moet natuurlijk ook de in Nederland residerende Mariëtta Petkova worden gememoreerd en geëerd. Velen zullen haar in deze stukken hebben gehoord en daaraan dankbare herinneringen bewaren.

Behoorlijk positief werd ook Freddy Kempf ontvangen dankzij zijn geëngageerde inzet en gevoel voor kleuring.

Niet vergeten mag worden dat ook Alexander Melnikov tot de opmerkelijksten behoort.

Verder zijn er helaas veel onbekenden.

 

Conclusie   

 

De leidende pianisten zijn Vladimir Ashkenazy en Howard Shelly. Men moet dan soms wel een aantal aanpalende werken voor lief nemen. Wil men alleen op. 33 en 39 samen, dan vormen Vladimir Ovchinnikov, Hanna Shybayeva en Rustem Hayroudinoff uitstekende aanknopingspunten met in hun schaduw Idil Biret en Nikolai Lugansky.

 

Discografie

 

Op. 33 nr.1-8 + op. 39 nr. 1-9

 

1971. Jean-Philippe Collard. EMI 762.745-2 (2 cd’s).

 

1971/81. Sviatoslav Richter (op. 33 compleet; op. 39 nr. 1-4, 7, 9). Olympia OCD 337, Regis RRC 1022.

 

1973. John Ogdon. Testament SBT 1295.

 

1977/81. Vladimir Ashkenazy. Decca 455.234-2, 480.3606. 425.029-2 (2 cd’s).

 

1983. Howard Shelley. Hyperion CDA 66091, CDH 55403.

 

1987. Alexei Golovin. Erato ECD 75393.

 

1989. Idil Biret. Naxos 8.550347.

 

1989. Vladimir Ovchinnikov. EMI 232.282-2.

 

1992. Nikolai Lugansky. Vanguard 99022, Fidelio 9206, Challenge CC 72057.

 

1994. Nicholas Angelich. Harmonia Mundi HMN 91.1547, HMA 195.1547.

 

1995. John Lill. Nimbus NI 5439.

 

2003. Roland Pöntinen. PAN 10176.

 

2009. Rustem Hayroudinoff. Chandos CHAN 10391.

 

2011. Hanna Shybayeva. Et’cetera KTC 1451/1.

 

2013. Martin Cousin. Somm SOMM 0136.

 

Op. 33 nr. 1-8

 

1985. Hélène Grimaud. Dal Segno DSPRCD 063.

 

2005. Alexander Kobrin. Harmonia Mudi HMU 90.7404.

 

2005. Jan van de Weghe. Fuga Libera FUG 701.

 

2007. Jennifer Lim. Greenhouse 1022.

 

2011. Xiayin Wang. Chandos CHAN 10724.

 

2011. Nareh Argamanyan. Petatone PTC 186-399.

 

2013. Ekatrina Mechetina. Melodiya MEL CD 1002100.

 

Met onbekende opnamedatum

 

….. Abdel Rahman El Bacha. Triton OVCT 00037.

 

….. Boris Bloch. Ars ARS 38505.

 

Op. 39 nr. 1-9 

 

1977. François-Joël Tiollier. Thesis THC 82005.

 

1980. Victor Eresko. Melodiya MEL CD 1001011.

 

1989. Ian Hobson. Arabesque Z 6609.

 

1989. Hüseyin Sermet. Erato 2292-45479-2.

 

1989. Massimo Gon. CNR SBCD 1503.

 

1990. Freddy Kempf. BIS CD 1042.

 

1991. Gordon Fergus-Thompson. ASV CD DCA 789.

 

1993. Nelson Goerner. Cascavelle VEL 1037.

 

1993. Alwin Bär. Wijnand van Hooff WVH 095.

 

1996. Mariëtta Petkova. Doron DRC 3026.

 

1996. Barry Snyder. Bridge 9347.

 

2004. Katia Skavani. Lyrinx LYR 2241.

 

2007. Alexander Melnikov. Harmonia Mundi HMC 90.1978.

 

2007. Alain Lefèvre. Analekta AN 29278.

 

2007. Yuri Paterson-Olenich. Prometheus EDITION 007.

 

2010. Alexander Drozdov. QuintOne Q 10008, EMI 567.938-2 (3 cd’s).

 

2014. Artur Pizarro. Odradek ODRCD 315. (2 cd’s).

 

Met onbekende opnamerdatum

 

….. Steven Doane. Bridge BRIDGE 9347.

 

..... Anna Shelest. Classical Records CR 093.

 

Video

 

Op. 39 nr. 1-9

 

2007. Alexander Gavrylyuk. VAI VAIA 1272-2 (2 cd’s).