Verg. Discografieën

SCHÖNBERG: PIERROT LUNAIRE (geactualiseerd)

SCHÖNBERG: PIERROT LUNAIRE

 

Gesproken, half, maar niet echt gezongen moeten de Sprechgesang teksten uit Schönbergs Pierrot lunaire (1912) worden hoewel de toonhoogte en de lengte van de noten precies zijn gefixeerd. Iets dergelijks beleefde destijds het verraste publiek met Erwartung (1909), Moses und Aron (1930/2) en veel later met A Survivor from Warsaw (1947).

 

Achtergronden

 

Wat met Erwartung als een soort experiment van de radicale componist begon in een halfuur lange monoloog voor sopraan en groot orkest met nieuwe technieken die hij had ontwikkeld in de atonale miniaturen van zijn Klavierstücke op. 11, bouwde hij hier op tot een grote dramatische structuur. Al komen daar tonale momenten in klassieke motieven in voor, gaat het in essentie toch om een vloed van droomachtige beelden en puntige muzikale gebaren als extreem voorbeeld van muzikaal expressionisme.

Ten tijde van Erwartung was Schönberg ook actief als kunstschilder. Hij had een inzending bij de beroemde Blaue Reiter expositie die in 1911 door Kandinsky was georganiseerd. Veel van zijn schilderijen uit die tijd vertonen een gepreoccupeerdheid met nachtmerrie beelden en als maskers starende gezichten.

Geen wonder dat hij niet lang aarzelde toen de actrice Albertine Zehme hem in 1912 opdroeg om voor haar een vocaal melodrama te schrijven rond de Pierrot gedichten van Albert Giraud in Duitse vertaling van 21 rondelen. Het resultaat was Pierrot lunaire, een rauw expressionistisch stuk van ruim een half uur lengte. Het is getoonzet voor sopraan en een klein instrumentaal ensemble bestaande uit fluit, klarinet, strijkers en piano.

Pierrot lunaire bestaat uit 21 liederen (overeenkomstig het opusnummer) en is verdeeld in drie delen met elk zeven liederen. Deze ‘magische’ nummers zijn geen toeval, maar het resultaat van Schönbergs belangstelling voor de kaballistische nummersymboliek. Hij leed aan triskaidekafobie, angst voor het getal 13 en trof het dus slecht omdat Girauds rondovorm uitgerekend dertien regels per gedicht telt. Geen wonder dat hij dergelijke refreinen wat in de war brengt.

 Hoewel de volgorde van de vijftig oorspronkelijke teksten wat willekeurig, zonder duidelijke formele richting lijkt, is deze even radicaal als de Duitse vertaling van Otto Hartleben. In deze context  vertellen de gedichten het verhaal van iemand die een existentiële crisis te boven komt en daar sterker en evenwichtiger uit tevoorschijn komt.

In het eerste deel wordt het beeld geschetst van de melancholieke, maanzieke in dit geval wit geschminkte clown uit Bergamo en zijn omgeving. Een onvolwassen, ijdele bohemien die uitsluitend wordt geleid door zijn emoties en in extase is in maanlicht, “de wijn die alleen de ogen kunnen drinken” (lied nr. 1) en die een ziekelijk verlangen heeft naar de schone Colombine (2). Als typische fin-de-siècle bohemien is Pierrot een dandy (3). Maar wanneer hij zijn make-up wil aanbrengen, vermijdt hij heldere kleuren en kiest een fantastische  maanstraal; hij tooit zich niet met oppervlakkige opsmuk, maar met zijn eigen artistieke creativiteit.

In het middendeel duiken we in de afgronden van de menselijke geest “nadat sinistere zwarte reuzenvlinders de fel oplichtende zonneschijf verduisteren” (8). Een gebed om de verloren lach te herwinnen is vergeefs (9) en er verschijnen angstvisioenen: een rode mis waarin Pierrot zijn eigen hart als offer aanbiedt (11), de reeds aangekondigde onthoofding en nog een terechtstelling waarbij de galg, de “droge hoer” zijn laatste minnares wordt, een nachtmerrie versie van de sensualiteit uit het eerste deel (12)

Dit duistere gedeelte wordt gevolgd door een meer symbolische terechtstelling: de verzen zijn de heilige kruisen van de dichters die langzaam doodbloeden (13). Deze woorden hadden zeker een duidelijke betekenis voor Schönberg die zijn leven lang werd achtervolgd door schandalen en miskenning van zijn artistieke gaven.

In het derde deel keert Pierrot terug van zijn reis in zichzelf, gesymboliseerd door zijn vaderstad Bergamo. Als de ware grappenmaker doorloopt hij een soort lachtherapie. De eeuwige antagonist Cassander krijgt zijn aanvallen bijzonder te verduren. Zijn kale hoofd wordt zowel als altviool (19) als in de vorm van een buis gebruikt nadat een chirurg zijn schedel meedogenloos heeft doorboord (16).

Wanneer Pierrot zijn zwarte jas aantrekt om op zoek te gaan naar pleziertjes en avontuur, hecht zich een vlek maanlicht daaraan vast; onmogelijk die weg te poetsen. Mogelijk een herinnering aan het feit dat hij niet kan vluchten van de duistere kanten als hij op weg is naar het licht.

Pierrot zeilt naar huis in een boot van waterlelies als het in het oosten begint te dagen (20). Tot besluit kan hij vrijelijk genieten van de geliefde wereld door zijn zonovergoten raam (21). 

Tekst en muziek bevatten nostalgische elementen met tot slot een terugkeer naar Bergamo. De componist zelf omschreef het werk als ‘licht, ironisch, satirisch’ en zijn keuze van instrumenten (met voor elk nummer een eigen combinatie) heeft een grote gelijkenis met een surrealistisch cabaret nummer.

Schönberg heeft precies de noten van het Sprechgesang uitgeschreven. Het ritme daarvan dient de vertolkster precies te volgen, maar wat de toonhoogte betreft is het niet echt de bedoeling dat ze zingt. Die toonhoogte is meer een aanwijzing voor de declamatie die liefst nogal geëxalteerd moet zijn.

Los van kwesties rond de juiste interpretatie van Sprechgesang moet de stem van de vertolkster een groot bereik hebben die zowel heel laag kan grommen als falsetto eigenschappen moet bezitten om te kunnen gillen.

Bekend is dat Schönberg druk in de weer was om Albertine Zehme in veertig pittige repetities zijn bedoelingen in te prenten. Later merkte hij in het algemeen op: “Mijn muziek is niet modern, hij wordt alleen meestal slecht uitgevoerd”.

 

De opnamen

 

Het was onvermijdelijk dat een aantal opnamen van meest minder bekende artiesten op minder toegankelijke labels buiten beschouwing moest blijven. Daartoe behoren o.a. de uitgaven van de popsterren Cleo Laine en Björk (Verbier Festival 1996). Excuses daarvoor. 

De oudste opname met Erika Stiedry-Wagner is van grote historische betekenis, niet alleen dus vanwege de bravoureuze vertolking door de zangers, maar vooral door de medewerking van violist Rudolf Kolisch en pianist Eduard Steuermann die in persoonlijk contact stonden met de componist omdat ze medio jaren twintig zijn leerlingen waren. De geluidskwaliteit is uiteraard aan de bescheiden kant. 

Van een dirigent als Hans Rosbaud, doorkneed in eigentijdse muziek, had meer verwacht mogen worden dan uit de terloopse, afstandelijke begeleiding van Jeanne Héricard die haar aandeel lofwaardig inbrengt.

Jammer dat de klank niet beter, duidelijker is in de eerste opname van Boulez met specialiste Helga Pilarczyk die fraai volgens voorschrift werkt en toch nog kans ziet tot een genuanceerde expressie al is ze soms te melodisch.

Daarentegen voelt Ilona Steingruber zich ongemakkelijk in de confrontatie met de eisen van de partituur. Haar lage register komt ook tekort en het ad hoc ensemble onder Golschmann speelt de partituur slechts bij benadering goed. 

Heel wisselend, maar wel boeiend is het beeld dat Mary Thomas aflevert. Bij vlagen treft ze het juiste stemkarakter in haar voordracht, maar dan weer neigt ze teveel tot operazang. Het klinkt alles heel exprressionistisch met de nadruk op expressionistische wreedheid. De begeleiding klinkt helaas wat ongedefinieerd en te globaal.

Mogelijk omdat de eerste opname van Jane Manning zo onbevredigend was, volgde jaren later een veel betere herhaling die momenteel hoog in de top eindigt.

Uit onverwachte hoek, namelijk Hongarije, komt een verrassende en interessante, gelukkig ook positieve bijdrage van Erika Sziklay. Niet alleen de zangeres overtuigt met haar zorgvuldig afgewerkte inbreng (royale dynamiek tot ppp, fraaie glissandi en kernachtige dictie, ook het instrumentale deel is helder en pittig uitgewerkt. 

Voor zijn tweede opname stond Boulez Yvonne Minton ter beschikking. Waarschijnlijk bewust, maar mogelijk onbewust wijkt het concept af van de duidelijke opzet van de componist. Minton reciteert namelijk niet, maar zingt ‘gewoon’. Of dat voor een keer te verdedigen is?

De manier waarop Jane Manning zich in haar tweede opname grommend en aanvallend door de teksten heen werkt getuigt van een wrange, bittere, compromisloze opvatting. Ze stuurt een goede middenkoers tussen de uitersten van zingen en spreken, zorgt voor een element van ironie en zwarte humor. De leden van het Nash Ensemble zorgen voor een virtuoze, maar discrete begeleiding.

Op papier ziet de opname van Phyllis Bryn-Julson met Peter Eötvös er heel veelbelovend uit: twee moderne muziek specialisten die goed vooral stilistisch behoorlijk toegerust zijn om een optimale realisatie mogelijk te maken. Maar helaas: er blijkt niet de geringste synergie tussen deze vertolkers te bestaan en het resultaat stelt vooral teleur.

Marianne Pousseur, dochter van de Belgische avant-garde componist Henri Pousseur, doet best recht aan de verwarde geestverschijningen maar niet erg naar letter en geest van Schönbergs intenties. Om het erger te maken, blijkt Herreweghe te ver af te zijn geraakt van zijn specialisme in oude(re) muziek met zijn vormeloze begeleiding.

Dat Hans Zender componeert en een goede reputatie opbouwde met uitvoeringen van moderne muziek spreekt uit zijn begeleiding van Salome Kammer. Deze maakte vooraf een studie van het cabaret zoals dat begin negentiende eeuw floreerde en brengt die ervaringen met lichtelijk overdreven expressie en onderhuidse hysterie in de praktijk. Daarbij gaat ze toch net iets te vrij met de materie om zodat het resultaat niet geheel overtuigt.

De keuze van Christine Schäfer met haar vrij lichte, zoetgevooisde, heel plooibare stemmiddelen was een trouvaille op Boulez’ derde opname van het werk. Interpretatief wordt het cabarateske, zowel als het geheimzinnige karakter van het werk, dat zoals hier wordt aangetoond ook best schoonheid en drama bezit, recht gedaan. De begeleiding klinkt markant helder, briljant en aangenaam warm van toon.

Verrassend goed klinkt ook het samengaan van Anja Silja en Robert Craft. Het is te merken dat hun lezing heel grondig is voorbereid. Dat Silja op hogere leeftijd nog tot geweldige prestaties in staat is, blijkt hier. Maar toch, bij alle nauwkeurigheid komt het karakteriseren teveel in het nauw zodat deze uitgave de eindronde niet haalt.

De begin september 1988 in Utrechts Vredenburg gemaakte opname van Barbara Sukowa met Reinbert de Leeuw staat nog duidelijk in de ‘live’ herinnering; er bestaat ook een video opname van haar uit het Holland Festival 1984. Sukova, vooral bekend door haar samenwerking met filmer Rainer Werner Fassbinder, heeft als actrice op zich wel het juiste stemgeluid voor dit werk van Schönberg, maar ze zet dat nogal naarc eigen hand met toneelmatige lachjes en ongeschreven falsetto effecten. Van haar kant klinkt alles duidelijk geëngageerder, spannender dan van de begeleiders.

De Zweedse Ing-Brit Ibba Andersson treedt in de voetsporen van Minton met een te normaal gezongen verklanking. Niet erg zoals gewenst.

Evenmin overtuigend is Luisa Castellani, maar zelfs wanneer haar inbreng idiomatischer was, wordt deze bedolven onder een veel te romantische begeleiding van Sinopoli.

Daarna heeft Jacqueline Janssen met haar wat kale, ongenuanceerde voordracht nog de pech dat haar stem wordt bedolven onder  de begeleiding van Robin Engelen en dat Stella Doufexis is opgezadeld met een “Pierrot lunaire met jazz”, wat in de praktijk betekent dat jazzpianiste Maria Baptist jazzy tussenspelen tussen de delen bijdraagt. Dit maakt het matig geslaagde geheel er niet echt beter op.

Teveel onnauwkeurigheden en overdrijvingen diskwalificeren ook de Amerikaanse Jennifer Goltz en haar leiderloze begeleiding.

De visie van Alda Caiello is vrij verfijnd en licht, maar ook wat neutraal; de samenwerking met de instrumentalisten is zeer goed. De stem komt in de opname goed tot zijn recht, maar de rest van de opname munt niet uit daar transparantie.

De Engelstalige versie van Lucy Shelton is geplaatst naast de Duitstalige. Interessant, maar The Queens English doet hier toch wat vreemd aan. De voordracht van haar en het soms wat schril klinkende begeleidend ensemble is ver boven de middelmaat.

 

Video

 

Op de ArtHaus dvd kunnen we Christine Schäfer niet alleen

horen maar ook zien in het programma One night, one life. Er is bij deze realisatie een jaar later gebruik gemaakt van de soundtrack van haar DG opname uit 1997. Als virtuoze zingende actrice geeft ze een verbeeldingsvolle impressie van het werk gehuld in een clownesk tenue. Ze beweegt zich Kafkaesk caleidoscopisch en dromerig door een aantal surrealistische situaties en plekken in New York – inclusief rondkruipende torren, een abbatoir, Central Station, een collegezaal en een jacht door eindeloze gangen. 

Interessant is dat er ook repetitiefragmenten zijn opgenomen. Sommige daarin getoonde fragmenten doen nogal wezensvreemd aan totdat ze op hun plaats vallen. De zangeres heeft iets geheimzinnigs en raadselachtigs, haar voordracht is tegelijk doodsimpel en heel doorleefd, wars van ieder zweem van sentimentaliteit.

Producer Oliver Herrmann waakte voor een uitstekende lipsynchronisatie. Een drie kwartier durend interessant interview –waarin ze onder meer Bergs Lulu als een van haar lievelingsrollen noemt - rondt het programma af.

In een interview verklaart ze zich nader; het programma is aangevuld met Schumanns Dichterliebe.

Heel anders is de aanpak van de tijdens het Salzburg Festival 2011 gemaakte documentaire Solar plexus of modernism (zoals Stravinsky het werk omschreef) van Matthias Leutzendorff en Christian Meyer ter gelegenheid van de honderdste verjaardag van het werk. Daarbij gaat het om de tijdgeest, het ontstaan van het werk waarvan hier de honderdste verjaardag wordt gevierd, de proeve, de instrumenten, de figuur Pierrot, de instrumentatie, het samenspel, Schönberg en tonaliteit. Interessante gegevens worden aangedragen door Nurio Schönberg Nono en Lawrence Schönberg.

In de loop der jaren, geschraagd door veel ervaring heeft Barbara Sukowa zich de rol van Pierrot geheel eigen gemaakt, haar interpretatie verfijnd, ontdaan van opsmuk (lachjes, falsetto) en haar samenwerking met Mitsuko Uchida en de andere instrumentalisten resulteert in een soort definitieve uitvoering. Haar interpretatie van de Sprechstimme benadrukt de geest en de ironie van Schönbergs visioen en alle afzonderlijke ensembleleden spelen uitstekend. Over dit project valt het oordeel derhalve uiterst positief uit.

 

Conclusie

 

Het moge duidelijk zijn: momenteel is de uitgave van de hoogst idiomatische, verbeeldingsvolle Schäfer met Boulez op zijn best onbetwist de meest aanbevelenswaardige, gevolgd door de invoelende, gedetailleerde Manning/Rattle combinatie en op enige afstand daarna de lichtelijk cabarateske Kammer, de theatrale Thomas en de bijna folkloristische Sziklay.

Bij de dvd opnamen is de keuze tussen twee hoogwaardige uitgaven, de ene in een bijzondere sfeer en omgeving geplaatst (Schäfer), de andere met een verhelderende documentaire als concertuitvoering.

 

Discografie

 

1940. Erika Stiedry-Wagner met ensemble o.l.v. Arnold Schönberg. Sony MPK 45695.

 

1949. Irman Burmester, Klaus Billing, Hans Peter Schmitz, Alfred Bürkner, Walter Müller o.l.v. Josef Rufer. Audite 21.412 (4 cd’s).

 

1955. Ethel Semser met ensemble o.l.v. René Leibowitz. Argo RG 17, Westminster WN 18143 (lp).

 

1957. Jenne Héricard met leden van het Südwestfunk orkest o.l.v. Hans Rosbaud. Wergo WER 6403-2.

 

1961. Helga Pilarczyk met het Domaine musicale ensemble o.l.v. Pierre Boulez. Accord 476.886-2 (4 cd’s), Ades 14078-2.

 

1961 Ilona Steingruber met Ensemble o.l.v. Vladimir Golschmann. Vanguard SVC 145.

 

1963. Bethany Beardslee met het Columbia Chamber Ensemble o.l.v. Robert Craft. Columbia/CBS. (lp)

 

1967. Jane Manning met het Vesuvius ensemble. Regis FRC 9106.

 

1969. Valari Lamoree met leden van het Orchestra of our time o.l.v. Joel Thome. Voc 5144.

 

1969. Marie-Thérèse Escribano met Ensemble Die Reihe o.l.v. Friedrich Cerha. Turnabout TV 34315 (lp).

 

1971. Jan DeGaetani met Ensemble o.l.v. Arthur Weisberg. Nonesuch NON 32820 (lp).

 

1973. Mary Thomas met London Sinfonietta o.l.v. David Atherton. Decca 425.626-2.

 

1974. Cleo Laine met leden van het Nash ensemble o.l.v. Elgar Howarth. RCA LRL 5058 (lp).

 

1976. Alice Howland met Ensemble o.l.v. Pierre Boulez. Concert Disc M 1232 (lp).

 

1977. Yvonne Minton met Daniel Barenboim, Michel Debost, Anthony Pay, Pinchas Zukerman en Lynn Harrell o.l.v. Pierre Boulez. Sony SMK 48466, 88697-56262-2 (5 cd’s).

 

1977 Jane Manning met het Nash Ensemble o.l.v. Simon Rattle. Chandos CHAN 6534.

 

1986. Kaleidocollage. Chant du monde LDC 278806.

 

1987. Erika Sziklay met leden van het Boedapest kamerorkest o.l.v. András Mihály Hungaroton HCD 11385.

 

1990. Lina Åkerlund met het Ensemble van de SIMC Bazel o.l.v. Jürg Wyttenbach. Accord 20097-2.

 

1991. Phyllis Bryn-Julson met het Ensemble Modern o.l.v. Peter Eötvös. RCA 09026-61179-2.

 

1991. Marianne Pousseur met het Musique oblique ensemble o.l.v. Philippe Herreweghe. Harmonia Mundi HMA 195.1390, HMC 90.1390.

 

1992. Phyllis Bryn-Julson met het New York New music ensemble o.l.v . Robert Black. GM Recordings 2030.

 

1993. Anne-Lise Berntsen met het Borealis Ensemble o.l.v. Christian Eggen. Victoria VCD 19088.

 

1994. Salome Kammer met het Avantgarde ensemble o.l.v. Hans Zender. MDG MDG 613-0597-2.

 

1994. Karin Ott met de Gruppa musica insieme di Cremona o.l.v. Pietro Antonini. Nuova Era NU 7242-20.

 

1996. Sophie Boulin met Ensemble 2E2M o.l.v. Paul Méfano. Adami 2E2M 1011.

 

1996. Luisa Castellani, Andrea Lucchesini met leden van de Staatskapel Dresden o.l.v. Giuseppe Sinopoli. Teldec 3984-22901-2.

 

1997. Christine Schäfer met het Ensemble InterContemporain o.l.v. Pierre Boulez. DG 457.630-2.

 

1997. Sonia Bergamasco, Pietro de Maria, Contempoarte ensemble o.l.v. Mauro Ceccanti. Arts 47389-2.

 

1997. Anja Silja met het Twentieth Century Classics ensemble o.l.v. Robert Craft. Koch 37471-2, Naxos 8.557523.

 

1998. Barbara Sukowa met het Schönberg ensemble o.l.v. Reinbert de Leeuw. Koch 310117.

 

1999. Ing-Britt Ibba Andersson met het MA ensemble. Nytorp NYTORP 0001.

 

1999. Luisa Castellani met leden van de Staatskapel Dresden o.l.v. Giuseppe Sinopoli. Warner 0927-49017-2.

1999. Anja Silja, Christopher Oldfather, Michael Parloff, Charles Neidich, Rolf Schulte met London Philharmonia o.l.v. Robert Craft. Koch 3747-2.

 

2003. Jacqueline Janssen met Het Collectief o.l.v. Robin Engelen. Fuga Libera FUG 504.

 

2006. Jennifer Goltz met Inauthentica. MSR Classical MS 1208.

 

2006. Stella Doufexis, Maria Baptist met het Opus 21 Musikplus ensemble o.l.v. Konstantia Gourzi. Neos NEOS 10709.

 

2008. Ildikó Iván, István Szakács, István Matuz, Berthold Oppitz, György Gayer, Katalin Vas. Hungaroton HCD 32598-2.

 

2009. Clementine Jesdinsky met Holst Sinfonietta o.l.v. Klaus Simon. Spektral SRL 4-08021.

 

2010. Livia Rado met het Ensemble Prometeo o.l.v. Marco Angius. Stradivarius STR 3396-2.

 

2011. Alda Caiello, Václav Kunt, Pavel Hula e.a. Praga DSD 250276.

 

Engelstalig

 

1990. Lucy Shelton met de Da Camera kamerspelers. Bridge BCD 9032.

 

Video

 

1970. Patricia Rideout, James Campbell, Adele Armin, Suzanne Shulman, Coenraad Bloemendal. Sony 88697-95210-9 (10 dvd’s).

 

1997. Christine Schäfer met het Ensemble InterContemporain o.l.v. Pierre Boulez. ArtHaus 100.330 (dvd).

 

2011. Barbara Sukowa, Mitsuko Uchida, Marina Piccinini, Anthony McGill, Mark Steinberg, Clemens Hagen. Bel Air 10130 (dvd).