Verg. Discografieën

STRAUSS, R.: ROSENKAVALIER, DER (geactualiseerd)

STRAUSS: DER ROSENKAVALIER

 

De populairste opera uit de twintigste eeuw thematiseert een bijzonder, juist ook nu weer actueel thema: het oud worden. Een vrouw, nog in de beste jaren van haar leven, moet mee aanzien hoe haar geliefde de voorkeur geeft aan een jongere.

 

Achtergronden

 

Los daarvan veroorloven librettist Hugo von Hofmannsthal en componist Richard Strauss zich de weelde om de Duitse taal te verrijken met een snufje voor de zangkunst veel fraaier Italiaans ter wille van een smachtende tenoraria.

Na eerder het operapubliek te hebben geshockeerd met de eenakters Elektra en Salome keerden Strauss en Hofmannsthal in 1911 terug naar de Mozartiaanse komedie met Der Rosenkavalier die terecht of ten onrechte altijd Strauss’ populairste opera bleef.

Met als ondertitel ‘Een komedie voor muziek’ speelt de handeling in het Wenen uit het midden van de achttiende eeuw. Gebruik wordt gemaakt van een neoklassiek kader voor het bitterzoete verhaal van een romantische liefde. Daarin beoogt baron Ochs (in Strauss’ eigen woorden ‘een landelijke Don Giovanni) met de jonge Sophie, een meisje uit de nouveau riche wereld te trouwen, maar dat wordt verijdeld doordat zij valt voor de wilskrachtige, aristocratische Octavian, de minnaar van de Marschallin en de ‘Rosenkavalier’ uit de titel.

Aan het eind worden uiteraard de jonge geliefden verenigd en verdwijnen de oudere Marschallin en de baron stilletjes van het toneel. De uitbeelding van de diverse passieniveaus is meesterlijk en de berustende overgave van de Marschallin wanneer ze haar jonge geliefde afstaat aan haar nieuwe vurige liefhebber behoort tot de hoogtepunten uit de opera. De komische kant van het werk wordt bepaald door de vulgaire machinaties van de nogal botte baron Ochs en diens pogingen om de vermomde Octavian (een meisje dat een jongen speelt die een meisje is) te verleiden.

Steunend op een knap en subtiel libretto en op Strauss’ verleidelijke, fijnzinnig tere en hoogst melodieuze muziek biedt Der Rosenkavalier een volmaakte combinatie van geestigheid, farce, diepe gevoelens en sentimentaliteit. Het vlotte verloop van de dramatische handeling, de volkomen karaktertekening en de overdaad  aan mooie melodieën stempelen Der Rosenkavalier tot een ideaal eerbetoon aan Mozart.

Een centrale rol in deze opera spelen de walsen. Die zijn ontleend aan de wereld van Schubert, Lanner en Johann Strauss jr., maar ze zijn zodanig behandeld en verfijnd dat men zou kunnen menen dat ze kenmerkend waren voor het muziekleven uit de achttiende eeuw. De bekoorlijke atmosfeer van deze walsen wordt volgehouden in de momenten van een intense lyrische schoonheid, zoals de ‘Italiaanse’ aria van de tenor en de slotscène uit de eerste akte, de aanbieding van de roos in de tweede en het beroemde sopraantrio uit de derde akte.

 

De opnamen

 

Aan onderstaande lijst ontbreken zeker opnamen, bijvoorbeeld van Silvio Varviso  (Gala). Veel andere, meest historische opnamen verschenen op specifieke verzamelaarslabels als Pristine Classics, Marston, Dante Lys, Gala, Arlecchino, Melodram, Guild, Walhall, Bensar, Kultur, Living Stage, Ponto, Opera d’oro en Voce della luna. Ze zijn meest gebaseerd op radio opnamen of piraatregistraties met minder goede geluidskwaliteit. Wat een schatkamer mag zijn voor verwoede verzamelaars, is voor de meeste jongere luisteraars minder interessant of hoogstens voor een enkel keertje. Van die (semi) oudere uitgaven kritisch doorspitten, komt Clemens Krauss met Reining/della Casa/Güden uit 1953 als de mooiste en interessantste tevoorschijn. 

Wanneer we de oudste opnamen van Heger, Busch Bodanzky, Krauss, Szell, Kempe en Reiner buiten beschouwing laten, nadat ook Erich Kleiber – ooit een favoriet, naar huidige maatstaven te nuchter - komen we met de veteraan Hans Knappertsbusch in 1955 bij een der eersten die met zijn laatste optreden in de Weense Staatsopera daar afscheid nam met een ongeforceerde, vloeiende en waar nodig zelfs humoristische opvoering waarin – typisch genoeg – de walsen een hoogtepunt vormen. De bezetting kent geen zwakke stee. In hetzelfde jaar nam hij de opera in München op en daar moet Marianne Schech een blok aan het been zijn geweest. Ook de eerste opname van Karl Böhm heeft in 1959 te lijden onder Schech, maar heeft wel de treffende inbreng van Seefried als Octavian en Fischer-Dieskau als Faninal. 

Wanneer we het toch over de afvallers hebben, moeten we helaas ook in een vroeg stadium Hans Vonk afschrijven: prachtig orkestspel maar een alledaags routineuze bezetting zonder sterkwaliteit. Van de onverwacht mooie vertolking van Edo de Waart is het spijtig dat deze uit de roulatie is. De aanpak is lichtvoetig en straalt jeugdigheid uit. Jammer dat Evelyn Lear niet nog wat beter bij stem was.

Van de kant der interpreten zijn het vooral de iets oudere opnamen uit de jaren vijftig die de overtuigendste indruk maken. Een onweerstaanbaar zuiver karakter zoals bedoeld bezitten de opnamen van Rudolf Kempe met de Ochs van Kurt Böhme als ster op Gala en Herbert von Karajan op EMI. In beide gevallen imponeren de deelnemende dames: de ietwat gekunstelde Elisabeth Schwarzkopf is een ideale Marschallin en Lisa della Casa is haast zo goed. Om het even Christa Ludwig of Riise Stevens in de travestierol van Octavian, of Teresa Stich-Randall c.q. Hilde Güden in de rol van Sophie aan wie de beroemde roos wordt geschonken. Dat ook de rol van Baron Ochs auf Lerchenau, naar wie de opera oorspronkelijk zou worden genoemd, heel gedifferentieerd gestalte kan krijgen, bewijzen Ludwig Weber en Otto Edelmann met verschillende karakterstudies. Destijds was Schwarzkopf beroemd in beide hoofdrollen, maar ze werd het vaakst geassocieerd met de Marschallin. Met Ludwig en Stich-Randall vormde ze een perfect team dat diepe menselijkheid uitstraalt; Karajan is onverwacht gevoelig in de begeleidingen met bijzondere aandacht voor de individuele kwaliteit van de stemmen. Een dergelijke droombezetting is een unicum, verder geholpen door de haast geniale leiding van Karajan en een als engelen spelend Philharmonia orkest. Het is nog steeds vooral een triomf voor Schwarzkopf en hem. Er zijn twee versies van deze opname in de catalogus: de oorspronkelijke mono en de geremasterde stereo.

Ondanks de door de opnamedata lichtelijk beperkte geluidskwaliteit kan in beide gevallen – daarvoor zorgen de dirigenten wel – zwelgen in de klankroes van de walsen. De door Walter Legge geproduceerde EMI opname van Karajan is tenminste in stereo, Erich Kleiber had net nog de pech met mono genoegen te moeten nemen.  

Meer teleurstellingen hebben Erich Leinsdorf in Buenos Aires alleen al ten gevolge van de slechte geluidskwaliteit en Andrew Davis met een afgezongen Anna Tomowa-Sintow in petto. Voeg Alexander Gibson toe, die coupures toeliet en een verdwaalde Janet Baker moest toestaan. Een andere tegenvaller op grond van de povere geluidskwaliteit komt van Josef Krips die een haast provocerende Leonie Rysanek als Marschallin inbracht.

Met zijn latere, wat al te gehomogeniseerd klinkende opname met een kwalitatief wisselender zangersteam uit 1984 haalt Karajan dat niveau uit zijn beste tijd niet geheel.

Van Karl Böhm zou men in zijn in de loop der jaren met verschillende zangers op verschillende plaatsen uitvoeringen verwachten die het ‘Weanerische’ karakter van het werk laten opbloeien. Natuurlijk krijgt het werk telkens naar behoren vorm en inhoud, maar gek genoeg halen geen van die opnamen de eindronde. Zijn studio opname uit 1959 ontbeert enigszins karakter, maar de ‘live’ versie met een schoonheid en warmte uitstralende Christa Ludwig als Marschallin, de pressie van Tatiana Troyanos als Octavian en de broze onschuld van Edith Mathis als Sophie zij heel treffend en de dirigent lijkt hier geïnspireerder, wat te horen is aan de mooie manier waarop hij laat fraseren.

De Decca opnamen van Georg Solti kan – zoals verwacht – pronken met een uitstekende, briljante opnamekwaliteit. Gelukkig zet de dirigent de muziek niet onder druk, vermijdt wel sentimentaliteit. In tegendeel: hij is iets langzamer dan Karajan en zwelgt in de fluwelen klank van de Weense strijkers. Het is verder een puur genoegen om Régine Crespin in 1968 de Marschallin te horen zingen: vocaal prachtig, tamelijk moederlijk (wat best past) maar wel met een Frans tintje. Yvonne Minton is een wat terughoudende Octavian, Helen Donath aan lieflijke Sophie. Wat Manfred Jungwirth als Ochs aan verbeelding mist, compenseert hij met potentie. Wat teleurstellend klinkt wel het inhomogene sopraantrio. 

Vrij spectaculair was bij verschijning in 1972 de Weense opname van Leonard Bernstein. Na zijn New Yorkse jaren waarin hij niet bekend werd als operadirigent betekende het meteen een doorbraak in Europa en het Weense publiek droeg hem euforisch op handen. Die populariteit was zeker terecht. Beschikkend over een ervaren stel stervertolkers en het in de Straussmaterie doorknede Weense opera ensemble ontstond een respectabele opname die op lp een tijdlang tot de glansnummers behoorde. Opnieuw met afstand en kritisch beluisterd haalt de opname, ondanks de uitstekende inbreng van vooral routineuze Christa Ludwig en Lucia Popp plus Walter Berry de eindstreep niet. Daarvoor zijn de twijfelachtige Gwyneth Jones en de vreemde eend Placido Domingo in de bijt te dubieus.

Een jaar later maakte blijkbaar alleen de Beierse omroep  tijdens een festival in München een zaalopname van een magistrale uitvoering door Carlos Kleiber. Gelukkig bracht onder meer Orfeo die uit in zijn Orfeo d’Or reeks, ook al is de geluidskwaliteit niet super.

Kleiber jr. Was bekend om zijn energieke, intense musiceren en zijn perfectionisme dat hij alleen kon bereiken door meer dan gangbare voorbereidingstijd te eisen. Hij legt het tempo vrij hoog, maar neemt waar nodig ook tijd voor mooie rubati. Zo suggereert hij toch iets van een typisch Weense sfeer.

Claire Watson was jarenlang een belangrijke steunpilaar van het Münchense ensemble en het is goed haar hier te horen als rijpe Marschallin. Bewondering moet men ook hebben voor de niet meer zo piepjong zijnde Birgitte Fassbänder die nog een heel overtuigende Octavian is. Lucia Popp overtuigt evenzeer als een lieve Sophie. Relatief bezien voldoet Karl Ridderbusch niet honderd procent als Ochs, maar de norm ligt hier binnen het ensemble ook wel erg hoog; Benno Kusche is een heel goede Faninal.

Van de overige acht radio- en roofopnamen van Kleiber is vooral ook die met Gwyneth Jones (parallel op dvd verschenen bij DG) zeer de moeite waard. Vreemd eigenlijk dat DG daar nooit een cd versie van maakte.

De opname uit 1991 van Bernard Haitink, te gast in Dresden, is feitelijk de enige (en uiteraard beter klinkende) ‘bedreiging’ van de langzamerhand historische Karajan uitgave. Een ander groot verschil is Haitinks felle, doortastende aanpak, waarbij het orkest een onvermoed hoog peil aan virtuositeit laat horen. Het krijgt van de opnametechnici feitelijk ook voorrang. Haitink duikt diep in Strauss’ partituur en toont gaandeweg heel fraaie momenten van bijzonder inzicht en inspiratie. De bezetting heeft een briljant karakter. Kiri te Kanawa, destijds mogelijk de beste vertolkster van de Marschallin rol, zet een plastische adellijke figuur neer. Misschien niet zo subtiel uitgewerkt als bij Schwarzkopf, maar wel goed gekarakteriseerd en met warme toon voorgedragen. Al even innemend is Anne Sofie von Otter als Octavian. De druk die soms op haar stem lijkt te staan bekrachtigt eigenlijk alleen maar de hartstocht en de onstuimigheid van haar centrale rol. Barbara Hendricks klinkt zelfverzekerd, maar ook een beetje gekunsteld als Sophie, terwijl Kurt Rydl en Franz Grundheber meer dan gedegen zijn als baron Ochs en Herr von Faninal; gelukkig vermijden ze vocale karikaturen. 

Volledigheidshalve is er een niet onverdienstelijke uitvoering van hoogtepunten in het Engels. Voor ons continentalen werkt dat tamelijk vervreemdend, al is het niet zo erg als Wagner in het Frans.

 

Beeldopnamen

 

Niets tegen de vastlegging van een opvoering tijdens het seizoen 1985 door Georg Solti: de standaard is hoog en hoewel Kiri te Kanawa in de titelrol wat werd overschat zijn de vertolking en de enscenering van John Schlesinger goed en geloofwaardig. Maar dat het betere de vijand is van het goede, wordt in dit geval duidelijk aangetoond.

Ook bij James Levine valt Te Kanawa te bewonderen, samen met Troyanos als mooi koppel. Maar er zijn overtuigender versies. Om te beginnen vanuit Zürich. Muzikaal gebeuren er prachtige dingen in de registratie die in Zürich werd gemaakt in 2004 met Franz Welser-Möst aan het roer.

Regisseur Sven-Eric Bechtolf plaatste de opera echter in een vervreemdende omgeving van een zonnig, maar in wezen kil buitenhuis, ontworpen door Rolf Glittenberg en om de actie nodeloos verder te verlevendigen introduceerde hij nodeloze opsmuk. In hoeverre dat goed tegen herhaling bestand is, valt af te wachten.

Wel is het een genoegen om te horen én te zien hoe Nina Stemme als Marschallin met haar vrij fraaie donkere, tot kleurwisseling in staat zijnde stem al aan het begin voorvoelt dat haar kansen op succes gering zijn. Het is ook goed een impulsieve, jeugdige Octavian tegen te komen; ze maakt haar wisselende amoureuze ambities goed en levendig duidelijk. Alfred Muff is een vrij traditionele, maar geloofwaardige Ochs. Alleen de Italiaanse tenor van Boiko Zvetanov stelt teleur en valt letterlijk uit de toon. Dat het orkestaandeel vlot, levendig en veerkrachtig is, valt te prijzen.

Met Semyon Bychkov belanden we in Salzburg met Te Kanawa op haar best en Angelika Kirchschläger als ideale Octavian met echt manlijke trekken.

Maar om de ideale opvoering te zien en te horen, moeten we echter terug naar München in 1979 of Wenen in 1994 waar de vertrouwde, in de tijd passende regie van Otto Schenk het milieu waarin de handeling zich afspeelt bepaalt.

In de Münchense opname is hoorbaar hoe vertrouwd Carlos Kleiber met het ensemble was (en het ensemble met hem). Hier kan hij precies realiseren wat hem voor oren stond, wat bij de incidentele beurt in Wenen ietsje minder lukt.

De verrassing in München was de vaak verguisde Gwyneth Jones als  Marschallin. Ze groeit uit van een nog jeugdig agerende dame tot eentje die waardigheid en tot slot teleurstelling maar berusting toont. Jungwirth is een gepokte en gemazelde Ochs, Fassbänder een nog bewonderenswaardig jeugdige Octavian, Popp een charmante Sophie, Benno Kusche een typisch rake Faninal.

De latere Weense opname heeft met Felicity Lott een wat terughoudende Marschallin, met Anne Sofie von Otter een jongensachtige Octavian en Barbara Bonney als luchtige Sophie. Kurt Moll brengt mooie nuancen in zijn rol aan als Ochs.

Meteen een verliezer in deze categorie blijken Fabio Luisi en John Neschling. Eerstgenoemde kan wel pronken met het Dresdense ensemble, maar de setting is vervreemdend en het ensemble werd in niet optimale conditie tijdens een tournee in Japan opgenomen. De Brilliant Classics opname uit – of all places – Palermo is in alle opzichten onder de maat. Ook Christian Thielemann is in de voorlopig nieuwste, parallel op cd en dv uitgebrachte opname gehandicapt door Herbert Wernicke’s overdadige enscenering op dvd. Hij blijkt een haast ideale dirigent van dit werk omdat hij een aangenaam warme, nogal romantische sfeer weet te combineren met een precieze interpretatie. De walsen klinken speels, de romance klinkt melancholiek, bitterzoet. Het Münchense orkest heeft dit idioom in zijn genen.

De bezetting maakt een wat wisselender indruk. Alle lof voor de Marschallin van Renée Fleming en de bij al zijn charme toch tamelijk sinistere, maar gelukkig niet ordinaire Ochs van Franz Hawlata. Maar helaas is Diana Damrau een nogal gekunstelde Sophie en beheerst Sophie Koch de rol van Octavian zangtechnisch niet volkomen genoeg en ze acteert  onvoldoende jongensachtig. Leuk is dan weer wel de haast sensationele korte verschijning van Jonas Kaufmann als Italiaanse tenor.

De vocale- zowel als beeld discrepanties van de recente Glyndebourne uitgave van Robin Ticciati zijn te groot (zie betreffende losse recensie) om deze te kunnen aanraden.

 

Conclusie

 

Bij de cd opnamen geven feitelijk nog steeds Karajan (EMI), Carlos Kleiber (Orfeo d’or), Solti (Decca) de juiste toon aan. Wie wat minpuntjes van de bezetting accepteert, is ook goed af met Thielemann. En wie een dvd speler bezit die niet alleen op de tv maar ook op een behoorlijke muziekinstallatie is aangesloten, doet er het beste aan om voor een van de beide opnamen – liefst de Münchense - van  Carlos Kleiber te kiezen. Franz Welser Möst en Semyon Bychkov leveren op wat lager niveau interessante alternatieven. Mik in dit geval vooral op Bychov/Salzburg.

In de cd wereld blijft Herbert Karajan (EMI, 1956) primus inter pares, gevolgd door Bernard Haitink (EMI) en Carlos Kleiber (Orfeo) met een goede aantekening voor Georg Solti 2 (Decca) en als echt historische aanbevelingen Clemens Krauss (Guild) Erich Kleiber (Decca).

 

Discografie

 

1933. Lotte Lehmann, Maria Olszewska, Elisabeth Schumann, Richard Mayr, Victor Madin, Hermann Gallos met het Ensemble van de Berlijnse Staatsopera o.l.v. Fritz Busch. Pearl GEMM CDS 9365, Naxos 8.110191/2 (2 cd’s).

 

1934 Lotte Lehmann, Elisabeth Schumann, Richard Mayr, Maria Olszewska e.a. met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Robert Heger. Andante 3985 (4 cd’s), EMI 764.487-2 (2 cd’s).

 

1936 Germaine Hoerner, Alexander Kipnis, Titiana Lemnitz, Felix Fleischer met het Teatro Colón orkest, Buenos Aires o.l.v. Fritz Busch. Marston 53005-2 (2 cd’s).

 

1939. Lotte Lehmann, Kirsten Thorborg, Emanuel List, Susanne Fischer, Friedrich Schorr e.a. met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. Arthur Bodansky. Dante LYS 326/7 (2 cd’s), Naxos 8.110034/6, Walhall WHL 10 (3 cd’s).

 

1939 Eileen Farrell, Dorothea Manski, Lotte Lehmann, Rosalind Stevens e.a. met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. Arthur Bodansky. Naxos 8.110034/6 (3 cd’s).

 

1942. Viorica Ursuleac, Georgine von Milinkovic, Ludwig Weber met het Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Clemens Krauss. Dante Lys LYS 019/21, Preiser 90218 (3 cd’s).

 

1946. Irene Jessner, Risë Stevens, Emamuel List, Eleanor Steber met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. Fritz Busch. Walhall WLCD 0289 (3 cd’s).

 

1949 Eleanor Steber, Rosalind Stevens, Emanuel List, Erna Berger, Hugh Thompson met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. Fritz Reiner. Dante LYS 425/7 (3 cd’s).

 

1949. Maria Reining, Jamila Novotna, Hilde Güden e.a. met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. George Szell. Dante Lys LYS 584/6, Andante ANDANTE 3985 (3 c.q. 4 cd’s).

 

1949 Eleanor Steber, Riise Stevens, Erna Berger e.a. met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. Fritz Reiner. Naxos 8.110277/9 (3 cd’s), Arlecchino ARLA37/9 (3 cd’s). 

 

1950 Margaret Bäumer, Kurt Böhme, Titiana Lemnitz, e.a. met het Ensemble van de Staatsopera Dresden o.l.v. Rudolf Kempe. Gala GL 100.633 (3 cd’s).

 

1952 Elisabeth Schwarzkopf, Sena Jurinac, Lisa della Casa e.a. met het Ensemle van La Scala, Milaan o.l.v. Herbert von Karajan. Operadepotcom OD 10074-3.

 

1953 Astrid Varnay, Riise Stevens, Nadine Conner met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. Fritz Reiner. Melodram MEL 441 (4 cd’s).

1953. Patricia Kern, Georg Riedner, Viorica Ursuleac, Georgine von Milinkovic, Luise Willer, Georg Hann met het Ensemble van de Beierse Staatsopera o.l.v. Clemens Krauss. Preiser 90.218 (3 cd’s).

 

1953 Maria Reining, Lisa della Casa, Hilde Güden e.a. met het  Weens filharmonisch orkest o.l.v, Clemens Krauss. Guild GHCD 2293/5 (3 cd’s).

 

1954 Maria Reining, Ludwig Weber, Sena Jurinac, Alfred Poell, Hilde Gueden e.a. met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Erich Kleiber. Decca 425.950-2, 478.1396, Naxos 8.111011/3 (3 cd’s).

 

1955. Maria Reining, Sena Jurinac, Kurt Böhme, Hilde Gueden, Alfred Poell e.a. met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Hans Knappertsbusch. RCA 74321-69431-2, Melodram GM 30025 (3 cd’s).

 

1955 Marianne Schech, Hertha Töpper, Erika Köth e.a. met het Ensemble van de Beierse Staatsopera o.l.v. Hans Knappertsbusch. Melodram MEL –S102 (4 cd’s).

 

1956. Elisabeth Schwarzkopf, Otto Edelmann, Christa Ludwig, Eberhard Wächter, Teresa Stich-Randall met het Philharmonia orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 749.354-2, 556.113-2, 567.605-2 (3 cd’s).

 

1956. Lisa della Casa, Riise Stevens, Hilde Güden e.a. met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. Rudolf Kempe. Walhal WLCD 0313 (3 cd’s).

 

1957. Marianne Schech, Hertha Töpper, Erika Köth, Otto Edelmann, Albrecht Peter, Paul Kühn met het Ensemble van de Beierse Staatsopera o.l.v. Hans Knappertsbusch. Melodram GM 3.0058 (3 cd’s).

 

1959. Elisabeth Grümmer, Josef Greindl, Lerstin Meyer, Gustav Banie, Lisa Otto met het Ensemble van de Deutsche Oper Berlijn o.l.v. Silvio Varviso. Gala GL 100.619 (3 cd’s).

 

1959. Marianne Schech, Kurt Böhme, Irmgard Seefried, Dietrich Fischer-Dieskau, Rita Streich e.a. met het koor van de Staatsopera Dresden en de Staatskapel Dresden o.l.v. Karl Böhm. DG 463.668-2 (3 cd’s).

 

1959 Lisa della Casa, Hilde Gueden, Erich Kunz, Otto Edelmann, Sena Jurinac e.a. met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Herbert von Karajan. DG 453.200-2 (3 cd’s).

 

1960  Lisa della Casa, Sena Jurinac, Hilde Güden e.a. met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. Herbert von Karajan. Gala GL 100.606 (3 cd’s).

 

1962. Hertha Töpper, Erika Köth, Kurt Böhme, Gerhard Stolze e.a. met het Ensemble van de Beierse Staatsopera o.l.v. Joseph Keilberth. Orfeo C 425.963 (3 cd’s).

 

1964 Elisabeth Schwarzkopf, Lisa della Casa, Judith Raskin e.a. met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. Thomas Schippers. Bensar OL 121964 (3 cd’s).

 

1965 Montserrat Caballé, Otto Edelmann, Teresa Zylis-Gara, John Modenos, Edith Mathis, David Hughes e.a. met het koor van het Glyndebourne festival en het Londens filharmonisch orkest o.l.v. John Pritchard. Glyndebourne GFOCD 01065 (3 cd’s).

 

1969 Christa Ludwig, Tatiana Troyanos, Edith Mathis, Theo Adam, Otto Wiener e.a. met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Karl Böhm. DG 445.338-2 (3 cd’s).

 

1969 Régine Crespin, Yvonne Minton, Manfred Jungwirth, Helen Donath e.a. met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Georg Solti. Decca 417.493-2, 458.700-2 (3 cd’s).  

 

1969 Sena Jurinac, Christa Ludwig, Sylvia Geszty e.a. met het Ensemble van Teatro Colón o.l.v. Erich Leinsdorf. Living Stage LS 1029.

 

1971 Helga Dernesch, Janet Baker, Elisabeth Harwood e.a. met het Schots nationaal orkest o.l.v. Alexander Gibson. Ponto PO 1039 (3 cd’s).

 

1971 Gundula Janowitz, Brigitte Fassbänder, Ileana Cotrubas e.a. met het Orkest van de Italiaanse omroep o.l.v. Georges Prêtre. Opera d’Oro OPD 1327 (3 cd’s).

 

1971 Leonie Rysanek, Christa Ludwig, e.a. met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Josef Krips. Voce della luna VL 2001/3 (3 cd’s).

 

1972 Gwyneth Jones, Placido Domingo, Lucia Popp, Christa Ludwig, Walter Berry e.a. met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Leonard Bernstein. Sony 42564 (3 cd’s).

 

1973. Claire Watson, Karl Ridderbusch, Brigitte Fassbänder, Lucia Popp, Gerhard Unger met het Ensemble van de Beierse Staatsopera o.l.v. Carlos Kleiber. Orfeo C 581.083 D (3 cd’s).

 

1974. Claire Watson, Karl Ridderbusch, Brigitte Fassbänder, Lucia Popp e.a. met het Ensemble van de Beierse Staatsopera o.l.v. Carlos Kleiber. Arkadia MP 486.3 (3 cd’s).

 

1976 Evelyn Lear, Jules Bastin, Frederica von Stade, Ruth Welting e.a. met het Rotterdams filharmonisch orkest o.l.v. Edo de Waart. Philips 442.086-2,  473.361-2, Decca 473.361-2 (3 cd’s).

 

1976. Evelyn Lear, Karl Ridderbusch, Brigitte Fassbänder, Lucia Popp met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Carlos Kleiber. Myto 3 MCD 002.218 (3 cd’s).

 

1978 Gundula Janowitz, Yvonne Minton, Lucia Popp e.a. met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Christoph von Dohnányi. Gala GLH 813 (3 cd’s).

 

1984 Anna-Tomova Sintow, Kurt Moll, Agnes Baltsa, Gottfried Hornik, Janet Perry e.a. met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Herbert von Karajan. DG 413.163-2, 423.750-2 (3 cd’s).

 

1985 Ana Pusar-Joric, Theo Adam, Ute Walther, Rolf Haunstein, Margot Stejskal e.a. met het Ensemble van de Staatsopera Dresden o.l.v. Hans Vonk. Denon 100C37-7482/4 (3 cd’s).

 

1990 Kiri te Kanawa, Kurt Rydl, Anne Sofie von Otter, Franz Grundheber, Barbara Hendricks e.a. met het Staatsoperakoor Dresden en de Staatskapel Dresden o.l.v. Bernard Haitink. EMI 754.259-2, 358.618-2 (3 cd’s).

 

1995 Anna Tomowa-Sintow, Ann Murray, Barbara Bonney, Bonaventura Bottone e.a. met het Ensemble van Covent Garden, Londen o.l.v. Andrew Davis. Opus Arte OACD 9006D (3 cd’s).

 

2009. Renée Fleming, Sophie Koch, Diana Damrau, Franz Hwalata, Franz Grundheber met het Philharmonia koor en het Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Christian Thielemann. Decca 478.1507 (3 cd’s).

 

In het Engels, hoogtepunten

 

1998 Yvonne Kenny, John Tomlinson, Diana Montague, Rosemary Joshua, Andrew Shore met het Geoffreyb Mitchell koor en het Londens filharmonisch orkest o.l.v. David Perry. Chandos CHAN 3022.

 

Video

 

1960 Elisabeth Schwarzkopf, Sena Jurinac, Anneliese Rothenberger e.a. met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. Park Circus PC 0012 (dvd), Kultur KULD 4684 (2 dvd’s).

 

1979 Gwyneth Jones, Brigitte Fassbänder, Manfred Jungwirth, Lucia Popp, Benno Kusche e.a. met het Ensemble van de Beierse Staatsopera o.l.v. Carlos Kleiber. DG 073-407-2 (2 dvd’s).

 

1982 Kiri te Kanawa, Tatiana Troyanos Judith Blegen e.a. met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. James Levine. Met Opera 1000005534 (21 dvd’s).

 

1984 Anna-Tomova Sintow, Kurt Moll, Agnes Baltsa, Gottfried Hornik, Janet Perry e.a. met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Herbert von Karajan. Sony SVD 48313, 88697-29603-9 (2 dvd’s).

1985 Kiri te Kanawa, Agnes Baltsa, Aage Haugland, Barbara Bonney, Jonathan Summers e.a. met het Ensemble van Covent Garden, Londen o.l.v. Georg Solti. NVC Arts 0630-19391-2 (2 dvd’s).

 

1994 Felicity Lott, Kurt Moll, Anne Sofie von Otter, Gottfried Hornik, Barbara Bonney e.a. met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Carlos Kleiber. DG 073-008-9 (2 dvd’s).

 

1997 Elizabeth Whitehouse, Ildiko Komlosi, Rancatone e.a. met het Ensemble van het Teatro Massimo, Palermo o.l.v. John Neschling. Brilliant Classics 92300 (2 dvd’s). 

 

2004 Nina Stemme, Alfred Muff, Vesselina Kasarova, Malin Hartelius, Rudolf Schasching e.a. met het Ensemble van de Opera Zürich o.l.v. Franz Welser Möst. EMI 544.258-9 (2 dvd’s).

 

2004 Pieczonka, Angelika Kirchschläger, Mia Persson e.a. met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Semyon Bychkov. ArtHaus 107.139 (2 dvd’s).

 

2007 Anne Schwanewilms, Anke Vondung,  Mori e.a. met het Ensemble van de Staatsopera Dresden o.l.v. Fabio Luigi. Medici Arts 205.691-8 (2 dvd’s).

 

2009 Renée Fleming, Sophie Koch, Diana Damrau e.a. met het Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Christian Thielemann. Decca 074-3340DH2 (2 dvd’s).

 

2014. Tara Erraught, Kate Royal, Teodora Gheorghiu, Lars Woldt, Michael Kraus, Andrej Dunaev, Helene Schneiderman e.a. met het Glyndebourne koor en het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Robin Ticciati. Opus Arte OA 1170n D (2 dvd’s).