SCHUBERT: FANTASIE IN f, D. 940
Het hoofdthema van Schuberts Fantasie is typisch zo’n melodie die zich stevig in het geheugen nestelt als een oorworm en die nog dagenlang naklinkt in het geheugen van de daarvoor ontvankelijke luisteraar.
Achtergronden
Temidden van alle werkelijk grote componisten van pianomuziek was Schubert geen grote virtuoos. Dat wordt weerspiegeld in de afwezigheid van bravurapassages in zijn pianowerken die met uitzondering van de Wandererfantasie geen extreem hoge technische eisen stellen aan de vertolker. In plaats daarvan vertaalde Schubert zijn unieke lyrische gaven in vrijwel alles wat hij voor de piano schreef – van de luchtige dansen tot de zeer persoonlijke uitingen van de late sonates.
In de negentiende eeuw was het pianoduet een van de populairste vormen van het huiselijk musiceren en/of didactisch (Hausmusik) gebruik en het meeste repertoire was bestemd voor amateurs. Lang niet alles op dit gebied was van blijvende waarde. Schubert leverde de belangrijkste en waarschijnlijk beste bijdragen aan het genre en de ontwikkeling daarvan.
Dat Schubert zoveel muziek voor pianoduet en piano vierhandig schreef wordt wel beschouwd als bewijs van de levenslustigheid van de componist. Veel van dat moois – onder titels als Divertimenti, Ländler, Duitse dansen, Kinder- en andere Marsen, Grand rondeau, Lebensstürme – getuigt van een hoge mate aan jovialiteit en levensvreugde steeds met die typisch Schubertiaanse melancholieke ondertoon.
Veel van deze werken werden geschreven voor de uit Esterházy komende meisjes die hij in Zseliz les gaf en heel wat stukken vergen dat de handen van de partners over elkaar heen worden uitgestrekt wat een hoge mate van intimiteit suggereert (die echter in strijd lijkt met de veronderstelde homoseksualiteit van de componist).
Temidden van al die werken steekt de Fantasie in f uit Schuberts sterfjaar 1828 met kop en schouders boven de rest uit. Het werk is opgedragen aan zijn favoriete leerling gravin Caroline. Zoals zo vele van Schuberts pianowerken is deze Fantasie in technisch opzicht niet zo geweldig moeilijk, maar een goede vertolking vergt een hoge mate aan speeltechnische coördinatie en een gelijkgestemde gevoeligheid van beide vertolkers om het in wezen in elkaar getelescopeerde vierdelige in zo’n twintig minuten geheel recht te doen.
Net zoals de Wanderer fantasie uit 1822 bestaat deze Fantasie uit vier delen die zijn verenigd in een enkele thematische structuur (en in dit werk wat beter op elkaar zijn afgestemd). Het lichtelijk macabere beginthema keert telkens terug als een soort van structurele wegwijzer en brengt het werk ook op wonderschone manier tot een einde.
Het eerste deel wordt zonder onderbreking opgevolgd door een majestueus largo dat op zijn beurt overgaat in een dartel scherzo en trio. Het beginthema keert dan weer terug om de finale in te leiden waarin het aan een fugabehandeling wordt onderworpen. Het werk wordt afgesloten met een van Schuberts meest gedurfde harmonische passages.
Meteen het begin van het stuk behoort tot het mysterieuste dat Schubert ooit schreef met een haast hopeloos verwachtingsvolle bovenstem tegenover een duister murmelende passage daaronder. Gegeven de dominante blijken van droefheid slaagt Schubert erin om niet alleen een grote verscheidenheid van gevoelens in de vier continue gedeelten te wekken, maar ook om te getuigen van een intense persoonlijke betekenis.
In de loop der tijd waren er uitvoerende musici – dirigenten voorop - die kennelijk behoefte hadden aan meer kleur, meer schakering in het patroon van dit werk. Dat leidde tot orkestraties. Mooie bekende zijn van Willem van Otterloo, Felix Mottl uit 1897 en Dmitry Kabalevsky. Liszt zette het werk voor twee handen en er zijn bewerkingen voor strijksextet en cello plus piano.
De opnamen
Geen wonder dat de lijst met opnamen in de discografie erg lang is. Veelal totaal onbekende pianistenparen die hun vertolkingen aan de vaak meest obscure labels toevertrouwden maken die lengte uit. Natuurlijk is nooit geheel uit te sluiten dat zich onder deze onbekenden geweldig interessante en mooie uitvoeringen bevinden, maar erg waarschijnlijk is dat niet.
Wie gaat voor het totaal aan Schubert duo’s kan het beste terecht bij het Duo Christoph Eschenbach en Justus Frantz in hun jonge jaren toen het nog op zijn best was, in 1978/9. Mooie, gedegen vertolkingen, maar niet het gehoopte ultimum. Datzelfde oordeel geldt voor vergelijkbare bijdragen van de duo’s Crommelynck en Tal/Groethuysen De opnamen van het echtpaar Isabel Beyer en Harvey Dagul (FHMD 897/8) klinken verfijnd, idiomatisch en getuigen van enthousiasme, maar illustreren vooral het hoogst bereikbare in de huismuziek.
Wanneer we ons hier beperken tot de bewuste Fantasie dan is het verrassend voor wie zich wat grondiger in cd catalogussen verdiept dat in principe en op papier zo’n enorm groot aantal opnamen van deze prachtige Fantasie voorhanden is. Zoals gezegd: geen wonder bij zoveel onweerstaanbare schoonheid – van de vele herhalingen in het werk krijgt men nauwelijks genoeg en ook hier is net als in de Negende symfonie sprake van een Himmlische Länge. Laten we hier de belangrijkste eens nagan.
Verrassend genoeg behoort de uit 1971 daterende verklanking van Ingrid Häbler en Ludwig Hoffmann met zijn specifiek Weense inslag ook nog altijd tot de besten; maar men moet er in dit geval wel een prijs voor betalen want de Fantasie vormt onderdeel van een album met zeven cd’s met meer Schubert van Häbler. Een haast zelfde bezwaar geldt voor de ook alweer prachtige, tamelijk duistere en stoïcijnse uitvoering door vader Emil en dochter Elena Gilels die deel uitmaakt van de serie ‘Great pianists of the twentieth century’ van Philips. Maar gelukkig is die bewuste versie toegankelijker gemaakt door ook nog gewoon op DG voorhanden te zijn.
Niet te versmaden is de goedkope Naxosopname van het duo Jandó en Kollar dat deze muziek fris en met het vereiste gevoel aanpakt. Interessant is de tijdens een recital in Carnegie Hall gemaakte versie van Kissin en Levin dat (omdat ook het Grand duo op het programma stond) twee vleugels gebruikt. Dat doet geen afbreuk aan de eenheid van het gelegenheidsduo dat fris en gevoelig speelt en heel goed overtuigt.
Heel bijzonder is ook de opname van Sviatoslav Richter en Benjamin Britten die deel uitmaakt van een reeks van zes Decca opnamen onder de titel Britten at Aldeburgh. Daar gaven beide pianisten in de periode 1964/7 een drietal recitals in de Jubilee Hall, de plaatselijke kerk en uiteraard in de akoestisch zo geweldige The Maltings. De Fantasie kwam 22 juni 1965 in de Jubilee Hall tot uitvoering. Het werd een geëngageerde verklanking in opvallend vlot tempo met levendige ritmen en een mooi lyrische manier van fraseren die aantoont dat gelegenheidsduo’s mits capabel en begripvol genoeg tot hoogwaardige prestaties in staat zijn.
Tot de betere, vooral ook prachtig opgenomen uitgaven behoort die op Chandos van Louis Lortie en Hélène Mercier die samen uniform van geest Schubert in alle opzichten volkomen recht doen. Op deze verklanking is feitelijk niets aan te merken en hier is het vooral ook de opnamekwaliteit die imponeert.
Natuurlijk is ook een gevoelig iemand als Maria João Pires niet te versmaden als Schubertvertolkster; in Huseyin Sermet vond ze een goede, gelijkgestemde, maar hoorbaar incidentele partner. Jammer maar Pires revancheerde zich later.
Niet verrassend goed is het duo Queffelec/Cooper, wetend hoe geweldig Cooper is als Schubertvertolkster. Dat blijkt op elk moment te kloppen in een ver bovenmiddelmatige door Warner heruitgegeven opname.
Sinds oktober 2004 is er dus een tweede uitvoering van Maria João Pires, ditmaal met haar toenmalig nieuwe partner Ricardo Castro met wie ze eerder dat jaar een bijzonder soort wisselend ‘huiskamersfeer’ recital gaf in Vredenburg. Waar Castro toen met grofstoffelijker spel duidelijk de mindere was van de Portugese, is hij nu een waardig, gelijkgestemd, subtieler spelende partner. Dit project onder de titel Résonance de l’originaire vertoont sterke overeenkomst met het eerdere uit 1997 onder de titel Le voyage magnifique dat in essentie aan Schuberts Impromptu’s en Klavierstücke was gewijd en eenzelfde opzet had. In plaats van een gangbare toelichting bevat het album een beschouwing van de psychoanaliste Loïse Barbey-Caussé, die misschien het beste kan worden gelezen nadat de muziek is beluisterd. Want waar het om gaat is natuurlijk de opnieuw getoonde kenmerkende gepassioneerde waarmee ze geheel opgaat in hetgeen ze speelt. Dat gebeurt met een poëtisch gevoel, een zin voor de eenvoud van het ware die maakt alsof we stiekem mogen meeluisteren naar waardevolle geheimpjes zoals die tussen intieme vrienden worden uitgewisseld, hier als bevlogen boezemvriendin van Schubert. De Fantasie krijgt daardoor een zeldzaam integer karakter dat voortspruit uit zuivere waarnemingen en lang overdachte ideeën. Pires’ instinct voor tempo, nuancen, accenten, lange melodielijnen vertoont kracht door terughoudendheid met lichte, goed gedoseerde blijken van tenuto en rubato en dat alles in duidelijke kleuren en heldere contouren. Maar misschien is het ware wonder van deze volkomen onzelfzuchtige vertolking, hoe deze voor zichzelf spreekt, nee zingt. Onvergelijkelijk mooi…..
Bij de eerste groep daarna zijn het vooral de zussen Labèque die indruk maken. De wilde haren zijn ze wat kwijt, hun spontaniteit en inzet niet. Hun spel heeft een mooi warme klank en overtuigt in alle opzichten. Malcolm Bilson en Robert Levin zorgen voor een bijdrage op hammerklavier. Interessant, maar niet competitief. Datzelfde kan worden gezegd van de recente uitgave van Jan Vermeulen en Veerle Peeters.
En dan is daar de al een tijdenlang als de mooiste heersende de uitvoering van Radu Lupu en Murray Perahia die het meeste beklijft omdat hier bij – toch een gelegenheidsduo – sprake is van een zeldzaam goede onderlinge verstandhouding en gemeenzame opvatting; de vier handen worden als het ware door één brein gestuurd. Dat begint met een fraai geheimzinnige inleiding en vervolgt met een optimaal gevoelige, geschakeerde voortzetting. Pianopoëzie in optima forma.
Daaraan kunnen de meeste van de nieuwere opname nauwelijks tippen. Zonder gedetailleerd commentaar zijn de besten onder hen Paul Lewis en Steven Osborne die hun ego’s even opzij zetten voor een geweldige gezamenlijke interpretatie, de poëtische David Fray en Jacques Rouvier die de wat arrogante titel ‘De Fantasie volgens Schubert’ wel waarmaken. Niet helemaal aan de top belanden Julia Fischer en Martin Helmchen om bewonderend waar te nemen dat Fischer niet alleen als violiste uitblinkt, maar ook als pianiste carrière had kunnen maken.
Conclusie
Buiten kijf voeren momenteel nog steeds Perahia en Lupu, op enige afstand gevolgd door Pires en Castro, Fray en Rouvier, Lewis en Osborne plus de zussen Labèque het grote veld nog steeds het overtuigendst aan. Even achter hen verdienen vooral nog de opnamen van Lortie/Mercier, Britten/Richter, Kissin/Levine, Häbler/Hoffmann, Jandö/Koller, Gilels/Gilels en Queffélec/Cooper de aandacht. Maar sla Kissin/Levine met de 2 vleugel variant niet over en verdiep u eens in de diverse bewerkingen. Beide dvd’s zijn ongeveer gelijkwaardig.
Discografie
Pianoduet
1956. Vitya Brabin en Victor Babin. Naxos 8.9980287.
1961. Ingrid Häbler en Ludwig Hoffmann. Philips 456.367-2 (7 cd’s).
1965. Sviatoslav Richter en Benjamin Britten. Decca 466.822-2.
1968. Aloys en Alfons Kontarsky. DG 453.675-2.
1974. Cyril Smith en Phyllis Sellick. Nimbus NI 5178.
1976. Viktoria Postnikova en Gennady Rozhdestvensky. Melodiya MEL CD 10.01997 (2 cd’s).
1977. Imre Rohmann en András Schiff. Hungaroton HCD 11941.
1977. Christian Ivaldi en Noël Lee. Arion ARN 268038.
1978. Christoph Eschenbach en Justus Frantz. EMI 569.770-2 (2 cd’s), 252.147-2 (4 cd’s).
1978. Anne Queffélec en Imogen Cooper. Erato 8573-85670-2, 0630-11231-2. Warner 0927-49812-2.
1978. Emil en Elena Gilels. Philips 456.799-2 (2 cd’s), DG 463.652-2.
1984. Murray Perahia en Radu Lupu. Sony MK 39511.
1986. James MacChesney en Colleen Rae-Gerrard. Schwann 310133.
1987. Maria João Pires en Hüseyin Sermet. Erato ECD 75469, 0630-10718.
1988. Paul Badura-Skoda en Jörg Demus. Valois V 4622.
1989. Güher en Süher Pekinel. Teldec 4509-97480-2, 0630-14541-2.
1990. Alexander Bakhchiev en Elena Sorokina. Melodiya MET CD 10.02197.
1990. Bracha Eden en Alexander Tamir. CRD CRD 3465.
1991. Wieneke Jordans en Leo van Doeselaar. Globe GLO 5049.
1991. Dawn Bradshaw en Cosmo Buono. Albany TROY 069-2.
1992. Louis Lortie en Hélène Mercier. Chandos CHAN 9162.
1993. Tove Lønskov en Rodolfo Llambias. Kontrapunkt 32183.
1993. Hans-Peter en Volker Stenzi. Ars Musici AM 1087-2.
1993. Yaara Tal en Andreas Groethuysen. Sony 58955 (2 cd’s).
1994. Paul Badura Skoda en Andrea Bonatta. Valois V 4720.
1994. Eduard en Johannes Kutrowatz. Organum 596.128.
1994. Patrick en Taeko Crommelynck. Claves 50-9413.
1995. Begona Uriarte en Karl-Heinz Mongrovius. Calig CAL 50950.
1996. Keuls pianoduo. Arte Nova 74321-43326-2.
1996. Vlastimil Lejsek en Vera Lesjkova. Berlin Classic BC 3171-2.
1996. Isabel Beyer en Harvey Dagul. Four Hands Music FHMD 897.
1996. Malcolm Bilson en Robert Levin. Archiv 453.491-2.
1996. Isabel Beyer en Harvey Dagul. FHMD 897/8.
1997. Duo Campion en Vachon. Analekta FL 23.100.
1997. Andreas Grau en Götz Schumacher. Col legno WWE1CD 20102.
1997. Steven en Stijn Kolacny. Eufoda CDEUF 1257.
1997. Angelika Sonnenfeld en Joachim Eiden. Zulus ZO5-97002
1998. Anthony Goldstone en Caroline Clemmov. Olympia OCD 672.
1998. Jenö Jandó en Zsuzsa Kollár. Naxos 8.554513..
1998. Susanne Rost en Tanja Schubert. Querstand VKJK 9808.
1998. Lluis Pérez-Molina en Maria de Lourdes Martins. Ars Harmonica AH 054.
2001. Tiziana Moneta en Gabriele Rota. Discantica 81.
2002. Alexandre Tharaud en Zhu Xiao-Mei. Harmonia Mundi HMC 90.1773.
2002. John Bryden en Andrew Wendon (Dartingdon duo). Ox Recs OXCD 92.
2002. Rico Gulda en Christopher Hinterhuber. Naxos 8.555930.
2002. Inge Spinette en Jan Michiels. Et’cetera KTC 1283.
2004. Maria João Pires en Ricardo Castro. DG 477.5233.
2005. Jevgeny Kissin en James Levine. RCA 82876-69285-2.
2005. Daniela Ballek en Agathe Wanek. Melisma 7075-2.
2005. Janine Dacosta en Leen de Broekert. Zefir ZEF 9607.
2007. Katia en Marielle Labèque. KML 1117.
2008. Tamayo Ykeda en Patrick Zygmanowski. Lontano 2564-690744.
2008. Katja en Ines Lunkenheimer. Telos TLS 100.
2008 Waka Hasegawa en Joseph Tong. Quartz QTZ 2068.
2008. Teresita Junco en Aldo López-Gavilán. Roldán Colibri CD 105.
2008. Waka Hasegawa en Joseph Tong. Quartz QTZ 2068.
2009. Praags pianoduo. Praga PRD/DSD 250263.
2009. Jan Bulow en Ulla Schuback. Nosag NOSAGCD 112.
2009. Waltraud Wulz en Antoinette van Zabner. Gramola 98879.
2009. Ykeda duo. Warner 2564-69074-4.
2009. Julia Fischer en Martin Helmchen. Pentatone PTC 5186-348, 5186-519 (2 cd’s).
2010. Paul Lewis en Steven Osborne. Hyperion CDA 67665.
2011. Arthur en Lucas Jussen. DG 480.5645.
2011. Carolyn Palmer en Joël Rigal. Ligia 010-305397.
2011. Marco Schiavo en Sergio Marchegiani. Decca 481.102-8.
2012. Chiara Soave en Cecila Baccolo. Dynamic CD 5734.
2012. Tamara Granat en Daniel Propper. Dux DUX 0224.
2012. Marek Mizera en Janusz Polanski. Dux DUX 0702.
2012. Ismaël Margain en Guillaume Bellom. Aparté AP 056.
2014. Nicolas Callot en Lucas Blondeel. Klara 196406851.
2014. David Fray en Jacques Rouvier. Erato 461669-9.
2014. Philippe Cassard en Cédric Pescia. La dolce volta LDV 15.
2014. Leon Fleisher en Katherine Jacobson Fleisher. Sony 888750-6416-2.
2014. Jos van Immerseel en Claire Chevalier. Alpha 216 (4 cd’s).
2014. Jan Vermeulen en Veerle Peeters. Et’cetera KTC 1502.
2014. Dinis en Suzanne Schemann, Pianissimo CD 01401.
Met onbekende opnamedatum
…... Leonid Hambro en Jascha Zayde. NMC MCD 80114.
…… Anthony en Joseph Paratore. Four Winds ….
Orkestratie Felix Mottl
1994. Amerikaans symfonie orkest o.l.v. Leon Botstein. Koch 37307.
Orkestratie Willem van Otterloo
2000. Radio kamerorkest o.l.v. Thierry Fischer. Challenge CC 72180.
Bewerking Kabalevsky
1962. Emil Gilels met het Moskou’s Staats filharmonisch orkest o.l.v. Kyrill Kondrashin. Doremi DHR 7980.
2010. Michael Korstick (p) met de NDR Radiophilharmonie o.l.v. Alun Francis. CPO 777.658-2 (2 cd’s)
Bewerking Firmian voor strijksextet
2008. Hyperion ensemble. Paladino Music PMR 0021.
Bewerking voor cello en piano
2009. Peter Wispelwey en Paolo Giacommetti. Onyx ONYX 4046.
Bewerking Liszt voor 2 handen
2000. Leonid Kuzman. Accord 476.1907.
2001. Jérôme Ducros. Ligia LIDI 0103095-01
Verhaalde biografie van Schubert
2004. Jeremy Siepmann. Naxos 8.558135/8 (4 cd’s).
Video
2004. Christian Ivaldi en Jean-Claude Pennetier. Naïve DR 2116 AV 103 (dvd).
2012. Güher en Süher Pekinel. ArtHaus 102.191 (dvd).