Verg. Discografieën

SCHUBERT: PIANOTRIO'S NR. 1 EN 2; NOTTURNO

SCHUBERT: PIANOTRIO’S, NOTTURNO

 

Bij veel van Schuberts muziek gaat het om intimiteit. Dat hangt in hoge mate samen met het feit dat hij veel werken voor huiselijk gebruik voor de ‘Schubertiades’ heeft geschreven. Dergelijke (kamermuziek- en solowerken) lenen zich dan ook meer voor ‘consumptie’ thuis dan in een concertzaal met 2000 bezoekers. Schumann zei over deze werken: “Een beluistering van Schuberts trio’s doet de problemen van de mens verdwijnen als sneeuw voor de zon”.

 

Achtergronden

 

Schubert was een simpele schooljongen toen hij in 1812 tussen 27 juli en 28 augustus  zijn ééndelige Pianotrio in Bes D 28 schreef, een geïsoleerd Allegro als Sonatensatz. Waarom het nooit uitgroeide tot een volwaardig trio blijft een raadsel. Dit losse deel werd trouwens pas in 1923 uitgegeven.

Schuberts twee volledige Pianotrio’s ontstonden waarschijnlijk kort na elkaar in 1827. Het eerste, in Bes, behoort tot zijn rijpste scheppingen en zit boordevol met lange melodieën die boordevol zoetvloeiende lyriek zijn; het is een volmaakt uitgebalanceerde compositie.

Waar Beethoven in zijn Pianotrio’s de piano nog een voorrangsbehandeling geeft, krijgt bij Schubert elk der drie partners eenzelfde hap uit de heerlijke taart. Alle vier de delen zijn enorm aantrekkelijk, maar het tweede biedt de mooiste muzikale ontdekkingsreis met een van Schuberts fraaiste melodieën. Deze wordt eerst door de cello tegen een achtergrond van kabbelende triolen gespeeld en daarna door de viool overgenomen.

Het eerste van Schuberts volwaardige pianotrio’s is overvol van melodieën en fraaie details. Het eerste deel begint met in een doelgericht tempo en bereidt de luisteraar voor op op de zoete lyriek van het tweede thema. Het langzame deel begint met een hemelse melodie, aanvankelijk toebedeeld aan de cello. Dit ‘lied zonder woorden’ is een heel treffend voorbeeld van Schuberts gevoel voor zangerige melodiek. Het sprankelende scherzo en de de wilde finale voltooien een gemoedelijk werk dat ik het geheel niet past bij Schuberts persoonlijke situatie destijds (ziek en oog in oog met de dood) omdat het zoveel rust en zelfvertrouwen suggereert.

Het Tweede trio in Es werd in maart 1828 tijdens een publiek concert van Schubert uitgevoerd. Het is een nogal zoekende compositie waarin Schubert nog meer van zichzelf en zijn innerlijke strijd prijsgeeft. Het eerste deel begint net als het eerdere werk met een zwierig gebaar, maar verder is het stuk niet alleen fijnzinniger, maar ook somberder, vol passages die zijn vervuld van stil verlangen. Het heeft in de manier waarop het indringend aangrijpt iets gekwelds. Het zit vol stemmingswisselingen, zo nu en dan verlicht door een sprankje hoop. Net zoals in het eerste trio wordt het tweede deel begonnen met met de cello in een enigszins troosteloze, klaaglijke melodie (geïnspireerd op een Zweeds volksliedje die werd gebruikt in de film Barry Lyndon van Stanley Kubric uit 1975), maar duidelijk voorzien van Schuberts eigen stempel). Het ritme is als dat van een langzame man, alsof de muziek gebukt gaat onder een zware emotionele last. 

Het op een Weense dans gebaseerde scherzo klinkt zorgelozer en brengt verlichting als na een zware beproeving. De finale begint enigszins humoristisch, maar dit uitgebreide deel (zelfs nog nadat Schubert erin had geschrapt) en omvat Hongaarse elementen en een verwijzing naar de melodie van het langzame deel. Ondanks de prachtige momenten draait dit deel haast teveel in een kringetje rond.

Verder zijn er nog een los , ditmaal een Adagio in Es op.148, D 897 is niet zozeer interessant vanwege de ondertitel ‘Notturno’ die het in 1845 meekreeg toen het als op. 148 door Diabelli in Wenen werd gepubliceerd, maar omdat het stuk uit 1828 oorspronkelijk mogelijk bedoeld was als het langzame deel van het Tweede trio. Duidelijkheid hierover is niet meer te verkrijgen. 

 

De opnamen

 

De discografische geschiedenis van Schuberts trio’s begint al eind jaren twintig vorige eeuw. Grote, beroemde namen van mensen als Cortot, Hess, Rubinstein en Serkin bij de pianisten, Thibaud, Busch, Menuhin, Heifetz, Oistrakh, Szeryng en Stern bij de violisten en Casals, Feuermann en Fournier bij de cellisten komen langs. Soms ging het om ad hoc combinaties, soms om gevestigde trio’s.

Jongere luisteraars zullen misschien niet zijn geïmponeerd door dergelijke concentraties van grote sterren, toch is het de moeite waard om eens zo’n oude formatie te beluisteren.

Probleem bij de latere opnamen is hun verkrijgbaarheid. Philips is geheel van het toneel verdwenen, Collins dito. Teldec opgedoekt, andere labels als Sony hebben hun catalogus drastisch beperkt. Die ontwikkeling is des te kwalijker omdat daardoor tal van juist mooiste uitgaven zijn vervallen. Wie geluk heeft vindt nog iets terug in een goed gesorteerde platenzaak of op internet.

Verder zal het een kwestie zijn van de ‘preciezen’ tegenover de ‘rekkelijken’ of men werkelijk prijs stelt op het horen van alle herhalingen. Wie geen genoeg krijgt van Schuberts rijke melodiek moet zich tot de preciezen rekenen.

Het Beaux Arts trio lijkt voor deze werken misschien een erg voor de hand liggende keuze, maar de Philips dubbelaar bevat wel Schuberts complete werken voor pianotrio. Onder stilzwijgende aanvoering van pianist Menahem Pressler ontwikkelt zich eens temeer een frappant homogeen samenspel, te beginnen met de verve waarmee wordt begonnen aan het Eerste trio. Hier wordt Schumanns opmerking dat “Eén blik op Schuberts trio en de hele wereld glimt en straalt weer” bewaarheid. Zelfs dat lang uitgevallen laatste deel van nr. 2 wordt royaal gecompenseerd door een meeslepend musiceren. Dit musiceren had perfect gepast in de geanimeerde Weense salon van Joseph von Spaun.

Bij het Trio Fontenay krijgt men vooral een indruk van levendig, spontaan musiceren. Aan engagement geen gebrek zonder dat is gestreefd naar een attitude om op zelfbewuste wijze de aandacht van de luisteraar te trekken. De lyriek krijgt op warmbloedige manier het volle pond. Een enkele keer wordt overgedramatiseerd of valt juist de spanning even weg in de frasering.

De Fransen rond Jean-Philippe Collard scheppen meteen een heel aangename, intieme kamermuzieksfeer. Er heerst een Gallische helderheid, maar er zijn een paar nadelen die de musici niet kunnen wegpoetsen: de opname komt uit de (te) grote Salle Wagram met een haast te ruime akoestiek in Parijs en de technici bevoordeelden de vleugel nogal, wat vooral in de hoekdelen van het tweede trio tot een zekere onbalans leidt.

Van de formeel evenwichtige en dynamisch mooi gegradeerde interpretaties van András Schiff c.s. viel veel te genieten, helaas zijn ze uit de catalogus verdwenen. Wie er nog beslag op kan leggen, hoort uitermate evocatieve, elegante interpretaties vol afwisseling en vitaliteit. De finale van het Tweede trio duurt bijna 20 minuten omdat werd teruggegaan tot de oorspronkelijke, ongecoupeerde versie. Zie verderop bij het Florestan trio.

Van de verklankingen van Vladimir Ashkenazy en zijn twee vertrouwde kompanen valt op papier heel veel te verwachten, in de praktijk valt het resultaat helaas een beetje tegen, deels buiten de schuld van de musici. De opname is namelijk erg ‘close’ en direct wat lichtelijk vermoeiend werkt, maar in de luide passages is de klank ook wat nodeloos scherp. De pianist is primus inter pares en laat genuanceerd mooie dingen horen, zijn partners voegen zich niet ideaal waardoor wat aan charme en intimiteit ontbreekt.

Een stuk beter is het gesteld met de versie van het Florestan trio rond de kamermuzikaal voortreffelijke pianiste Susan Thomas. De inbreng van vooral cellist Richard Lester doet daar weinig voor onder en als er al een zwakkere stee is, dan is dat de violist. Een bijzonderheid van deze uitgave is dat van het Tweede trio ook de oorspronkelijke finale als extra is opgenomen. Zo zijn twee coupures in de finale ter lengte van 98 maten (!) in ere hersteld. De winst is betrekkelijk want juist die finale was toch al niet van himmlische Länge.  

Het Oostenrijkse Haydn trio uit Eisenstadt gaat heel energiek en assertief te werk. Het impliceert helaas dat enigszins over details heen wordt gespeeld en dat fijnere nuancen verloren braken. Ook sommige tempi doen overdreven aan. Daarmee verdwijnt dit ensemble al gauw uit de race.

Meer voortreffelijke Fransen komen aan bod in de in Grenoble onder ideale omstandigheden gemaakte Virginopname met de broers Capuçon en pianist Frank Braley. Er wordt met jeugdig enthousiasme, maar ook mooi gevoelig en bedacht op zorgvuldigheid heel spontaan gemusiceerd. Het drietal gunt zich hier en daar wat vrijheden in de normaal constante tempi en dergelijke rubati komen de romantische sfeer ten goede.

Nadat de mooie (en lange tijd enige) ‘authentiekerige’ Sony opname van Jos van Immerseel en de zijnen wat uit zicht was verdwenen, maar in een omvanrijker album terugkeerde, blijft de Nederlandse inbreng voorlopig beperkt tot het Storioni trio. Aan het feit dat Wouter Vossen op een Laorentius Storioni viool uit 1794 speelt, dankt het in Eindhoven als een soort ‘pianotrio in residence’ zetelende Storioni trio, dat verder bestaat uit pianist Bart van der Roer en cellist Marc Vossen zijn naam.

Erg diepgravend klinken deze fraai opgenomen verklankingen niet, maar wat mogelijk aan vroegromantische diepgang mankeert, wordt royaal gecompenseerd door Spielfreude en lichtvoetigheid, deels voortvloeiend uit een relatief snelle tempokeus voor de vlotte delen tegenover een juist wat trage voor de langzame. Contrast genoeg dus. Die overheersend vlotte tempi en weglating van wat herhalingen maakten het mogelijk om beide trio’s op 1 cd onder te brengen, vrij uniek.

Een aangename verrassing komt van het Tsjechische Guarneri trio dat in pianist Ivan Klánsky een geweldige inspirator heeft. Deel na deel krijgt hier zijn vrijwel ideale inhoud en gevoelswaarde. Het is een puur genoegen om te horen hoe hier de geest van de muziek wordt bezworen: uiterst muzikantesk en stijlvol.

Het zijn drie Japanse zusjes die samen het Fujita Pianotrio vormen. Eenheid lijkt zo gegeven, maar die illusie wordt een beetje wreed verstoord door een opnamebalans die teveel naar pianiste Megumi doorslaat en de cello van Honoka nogal op afstand plaatst. En dat terwijl juist die cello zo’n belangrijke rol speelt. Wat te horen is, heeft veel weg van nog onvoldoende zekere en uitgerijpte opvattingen: nogal een teleurstelling dus.

Mee van de eerste dingen die snel opvallen bij het Weens Pianotrio is de bijzonder goede opnamekwaliteit. Pianist Stefan Mendl, violist Wolfgang Redik en cellist Matthias Gredler vormen een hecht team dat het roerend eens is over de te volgen koers. Onderweg vallen tal van onvermoede details en fraaie passages op.

Voor een succesvolle realisatie op oude instrumenten zorgen Daniel Sepec op een Storioni viool uit 1780, Roel Dieltiens op een moderne Strad kopie en Andreas Staier op een door Christopher Clarke in 1996 nagebouwde Conrad Graf fortepiano uit 1827 die is uitgerust met vijf pedalen, waarvan eentje ‘Fagott’ en een ander ‘Janitscharenzug’ is genaamd. Om het effect daarvan te horen, kan het best naar het scherzando uit het trio in Es worden geluisterd, waar deals een wesp grommende fagot en klokjes en een quasi grote trom zich manifesteren. Wat jammer is dan weer wel dat de finale van D. 929 in de herziene, bekorte vorm klinkt. Maar verder wordt heel spiritueel en levendig en uiteraard bijzonder stijlgetrouw gemusiceerd. Het resultaat is geweldig.

Wie ook het losse Sonatedeel D. 28 erbij wil hebben, is aangewezen op een der volgende opnamen van het Beaux Arts- Florestan-Fontenay; Kungsbacka, Wanderer, Weens trio of Braley en Kalichstein c.s.

Tot slot is er de kwestie van de (vele) herhalingen. Bij de uitgaven van beide trio’s op één cd zijn ze geschrapt, elders is daar meer aandacht aan besteed.

 

Conclusie

 

Waar zich soms bij vergelijkingen al gauw een duidelijke winnaar aftekent, is daar in dit geval geen sprake van. In de historiserende hoek gaan Sepec, Dieliens en Staier onbetwist aan de leiding. Op een paar na hebben de meeste opnamen en zeker die van bekende mensen een hoog niveau zodat echte miskopen haast niet mogelijk zijn. Probeer vooral eens Alfred Cortot c.s. te beluisteren.

Het zijn het Beaux Arts-, Weens en Florestan pianotrio die met geringe onderlinge verschillen de mooiste opties bieden, op korte afstand gevolgd door Collard c.s. en het Fontenay trio. Ook Cooper c.s. en Schiff c.s. verdienen zeker aandacht.

Probeer voor een Schubert ‘light’ in de eerste plaats Braley en de Capuçons (ook topklasse binnen deze term), in de tweede het Storioni trio.

 

Discografie

 

Beide trio’s en evt. Notturno

 

1958. Hepzibah Menuhin, Yehudi Menuhin en Maurice Gendron. EMI 762.742-2 (2 cd’s).

 

1966/9. Beaux Arts trio. Philips 438.700-2, 475.757-1 (2 cd’s).

 

1947/55. Lev Oborin, David Oistrakh en Sergei Knushevitzky. Doremi DHR 7710 (2 cd’s), Brilliant Classics 9101 (10 cd’s).

 

1974. Artur Rubinstein, Henryk Szeryng en Pierre Fournier. RCA GD 86262/09026-63073-2 (2 cd’s). 

 

1978. Concertante. Vox 115.600-2 (2 cd’s).

 

1980. Odeon trio. Crystal N 67.006.

 

1980. Jean-Claude Pennetier, Régis Pasquier, Roland Pidoux. Harmonia Mundi HMC 90.1047/8 (2 cd’s).

 

1985. Israel Pianotrio. CRD CRD 3438/2411 (2 cd’s).

 

1987. Haydn trio Wenen. Teldec 0630-12337-2 (2 cd’s).

 

1988. Jean-Philippe Collard, Augustin Dumay en Frédéric Lodéon. EMI 749.165-2/747.553-2 , 365.295-2 (2 cd’s).

 

1989. Trio di Trieste. Nuova Era 7339 (2 cd’s).

 

1990. Trio di Trieste. Nuova Era 685758 (2 cd’s).

 

1991. Weens Schubert trio. Nimbus NI 6137 (2 cd’s).

 

1991. Arion trio. BIS 521/4 (4 cd’s).

 

1991. Concertante. Vox 115.600-2 (2 cd’s).

 

1991. Voces intimae. Symphonia SY 9917-2.

 

1991. Eugene Istomin, Alexander Schneider, Pablo Casals. Sony MDK 58989, SM2K 64516 (2 cd’s).

 

1992. Mozartean Players. Harmonia Mundi HCX 3957094/5 (2 cd’s).

 

1993. Pascal Devoyon, Christian Bor, Godfried Hoogeveen. Fidelio 89216.

 

1994. Londens Mozart trio. Carlton 30367.0013-2.

 

1995. András Schiff, Yuuko Shiokawa, Miklos Perényi. Teldec 0630-13151-2 (2 cd’s).

 

1995. Trio Fontenay. Teldec 4509-94558-2 (2 cd’s).

 

1996. Florestan trio. Koch DICD 920488-9, Hyperion CDA 67273  (2 cd’s).

 

1996. Gala Scienza. Winter & Winter 910.018-2 (2 cd’s).

 

1996. Vladimir Ashkenazy, Pinchas Zukerman en Lynn Harrell  Decca 455.685-2 (2 cd’s).

 

1996. Jos van Immerseel, Vera Beths, Anner Bijlsma, Sony SK 62695, 88725-46395-2 (5 cd’s).

 

1998. Imogen Cooper, Raphael Oleg en Sonia Wieder-Atherton. RCA 74321-163098-2 (2 cd’s).

 

1999. Voces inimae. Symphonia SY 99172 (2 cd’s).

 

2000. Wanderer trio. Harmonia Mundi HMC 90.2002/3 (2 cd’s).

 

2000. Israël pianotrio. CRD CRD 2411 (2 cd’s).

 

2005. Lars Vogt, Antje Weithaas, Tanja Tetzlaff. AVI 8553099, 553044.

 

2006. Haydn trio, Eisenstadt. Capriccio 71.102 (2 cd’s).

 

2006. Frank Braley, Renaud Capuçon en Gautier Capuçon. Virgin 365.476-2 (2 cd’s).

 

2006. Storioni trio. Pentatone PTC  5186-050. 

 

2006. Gryphon trio. Analekta AN 298556 (2 cd’s).

 

2007. Guarneri trio. Praga PRDDSD 250201 (2 cd’s).

 

2007. Fujita trio. Intim Musik IMCD 108.

 

2008. David trio. Altara ALT 1038 (2 cd’s).

 

2009. Weens Pianotrio. MDG MDG 342.1166/7-2 (2 cd’s).

 

2009. Jess trio Wenen. Gramola 98812/3 (2 cd’s).

 

2010. Joseph Kalichstein, Jaime Laredo, Sharon Robinson. Bridge 9376 (2 cd’s).

 

2011. Viviana Sofronitski, László Paulik, Serge Isomin. Centaur CRC 3350 (2 cd’s).

 

2011. Jean Paul trio. Avi AVI 8553236 (2 cd’s).

 

2012. Jan Vermeulen, Christine Busch, France Springuel. Et’cetera KTC 1495.

 

2012. Oliver Schnyder, Andreas Janke, Benjamin Nyffenegger. RCA 88765-444344-2 (2 cd’s). 

 

2015. Daniël Sepec, Roel Dieltjens en Andreas Staier. Harmonia Mundi HMC 90.22334 (2 cd’s).

 

Pianotrio nr. 1 in Bes D 898

 

1926. Alfred Cortot, Jacques Thibaud en Pablo Casals. EMI 566.986-2, 761.024-2, Definitive DRCD 11125, Naxos 8.110188. 

 

1927. Myra Hess, Jelly d’Arayi en Felix Salmond. APR APR 7012.

 

1941. B.B.N. trio, Benvenuti Benedetti, André Navarra. Dante LYS 380/1 (2 cd’s)

 

1941. Artur Rubinstein, Jascha Heifetz en Emanuel Feuermann. RCA GD 60926, 09026-63012-2.

 

1947. Walter Gieseking, Gerhard Taschner, Ludwig Hoelscher. Bayer BR 200031.

 

1958. Hepzibah Menuhin, Yehudi Menuhin en Maurice Gendron. EMI 762.742-2 (2 cd’s).

 

1964. Suk trio. Boston Skyline BSD 146. 

 

1965. Eugene Istomin, Isaac Stern en Leonard Rose. Sony 45697, SM2K 89936.

 

1972. Lev Oborin, David Oistrakh, Sviatoslav Knushevitzky. Multi Sonic 310, Praga PR 254019.

 

1972. Artur Rubinstein, Henryk Szeryng, Pierre Fournier. RCA GD 86262.

 

1983. Jacques Rouvier, Jean-Jacques Kantorow, Philippe Muller. Forlane UCD 16676.

 

1987. Haydn trio Wenen. Teldec 0630-12337-2.

 

1988. Stuttgarts pianotrio. Intercord INT 820.731, Naxos 8.550131.

 

1989. Rubinstein trio. Chant du monde LDC 278970/1 (2 cd’s).

 

1989. Rembrandt trio. Doian DOR 90130.

 

1990. Trio Zingara. Collins 1215-2.

 

1992. Mozartean players. Harmonia Mundi HMU 90.7094

 

1996. Stockholm Arts trio. Opus 3 CD 19601.

 

1996. Borodin trio. Chandos CHAN 8308.

 

1997. La Gaia Scienza. Winter & Winter 910.017-2.

 

2002. Weens pianotrio. MDG MDG 342-1167-2.

 

2003. Guarneri trio. Praga PRD 250.201.

 

2009. Max Brod trio. Audiomax 703.1608-2.

 

2009. Portici trio. Pavane ADW 7530.

 

2009. Peter Laul, Ilya Gringolts, Marv Coppey. Aeon AECD 1095.

 

2011. Dali trio. Fuga Libera FUG 584.

 

2014. Elisabeth Hopkins, Boris Kucharsky, Peter Wöpke. Paladino PMR 0046.

 

2014. Boris Kucharsky, Peter Wöpke, Elizabeth Hopkins. Paladino PMR 0046.

 

Pianotrio nr. 2 in Es D 929

 

1935. Rudolf Serkin, Adolf Busch en Hermann Busch. EMI 761.014-2.

 

1952. Mieczyslav Horszowski, Alexander Schneider, Pablo Casals. Sony MDK 58988.

 

1955. Paul Badura Skoda, Jean Fournier, Antonio Janigro. Genuin GEN 11200 (4 cd’s).

 

1958. Trio di Trieste. DG 453.671-2.

 

1972. Beethoven trio. Berlin Classics BC 9295-2.

 

1985. Gerhard Oppitz, Dmitry Sitkovetsky, David Geringas. Novalis 150003-2.

 

1988. Stuttgarts pianotrio. Naxos 8.550132.

 

1972. Beethoven trio. Berlin Classics BC 9528.

 

1991. Castle trio. Virgin 562.007-2, 759.303-2.

 

1992. Mozartean players. Harmonia Mundi HMU 90.7095.

 

1995. Jörg-Ewald Dähler, Hansheinz Schneeberger en Thomas Demenga. ECM 453.300-2.

 

1995. Altenberg trio, Wenen. Vanguard 99218, Challenge CC 72037.

 

1995. Eleonora, Elvira, Alfia Bekova. Chandos CHAN 9414. 

 

1998. Abegg trio. Tacet 66.

 

1999. Italiaans trio. Arts 47554-2.

 

2003. Kungsbacka Trio. Naxos 8.555700.

 

2007. Ernest Chausson trio. Mirare MIR 052.

 

2008. Gould trio. Wigmore Hall WHLIVE 0026.

 

2009. Smetana trio. Supraphon SU 4008-2.

 

2009. Narziss und Goldmann trio. Phaedra 29202-2.

 

2010. Latitude trio. Eloquentia EL 1129.

 

2013. Wu Quan, Alexander Sitkovetsky, Leonard Eisenroich. Wigmore Hall WHLIVE 0070.

 

2015. Elizabeth Hopkins, Boris Kucharsky, Thomas Carroll. Paladino PMR 0047.

 

Video

 

Beide trio’s

 

2011. András Schiff, Yuuko Shiokawa, Miklós Perényi. Euro Arts 206678-8 (dvd).

 

Pianotrio nr. 1

 

1958. Hepzibah Menuhin, Yehudi Menuhin en Maurice Gendron. EMI 490.451-9 (dvd).

 

1999. Trio Italiano. Arts 47553-6 (dvd).