SAINT-SAËNS: CELLOCONCERT NR. 1 IN a OP. 33
De cello stond kennelijk bij Saint-Saëns in redelijk hoog aanzien, want behalve de fraaie solo die hij aan het instrument als statige zwaan vermomd toevertrouwde in zijn Carnaval des animaux schreef hij tussen 1862 en 1919 diverse andere, vaak onbekender werken voor de tenor onder de strijkers.
Achtergronden
Dat eerste werk voor cello en piano was een Suite op. 16, het laatste een Prière op. 158 voor orgel, cello/viool en het voorlaatste het orkestwerk La muse et le poète met een viool- en cellosolo op. 132 uit 1910. Daar tussenin vallen natuurlijk het – merkwaardig onbekend en impopulair gebleken – tweede celloconcert uit 1902, de beide wel weer regelmatig te horen cellosonates uit 1872 en 1905, maar ook volslagen onbekende stukken als een los Allegro appassionato op. 43 uit 1875 (met orkest of piano), Chant saphique op. 91 (1892), een Gavotte op. Posth., twee Romances op. 36 en 51 uit respectievelijk 1874 en 1877.
Wonderkinderen zijn in de muziekwereld niet onbekend, maar Saint-Saëns was een heel bijzonder geval. Op zijn tweede kon hij al lezen, schrijven en melodietjes op de piano vinden. Kort na zijn vijfde begon hij te componeren en toen hij vijf was gaf hij zijn eerste recital. Op zevenjarige leeftijd studeerde hij Latijn, plantkunde en ontwikkelde een tachtig jaar durende belangstelling voor vlinders.
Als toegift na zijn eerste professionele optreden als pianist toen hij tien was, bood hij aan om naar wens van het publiek één van Beethovens 32 pianosonates te spelen. Dat alles suggereerde een Mozartiaans componeerpotentiaal, maar dat is nooit echt uit de knop gekomen. De componist zei ooit dat hij “als een vis in het muziekwater leefde” en dat componeren voor hem even natuurlijk was als “een appelboom die appels produceert”. Maar daar lag juist het probleem: net als bij Mendelssohn ging het hem allemaal zo makkelijk af, dat de oorspronkelijkheid en de noodzaak in de verdrukking raakten.
Niettemin genoot Saint-Saëns decennia lang de reputatie van groot Frans muziekrevolutionair met zijn manier om uiting te geven aan de beste Franse uitingen in musicis: orde, helderheid, elegantie en waardigheid. In zijn latere leven strandde hij in dor academisme, werd verbitterd, humeurig en rusteloos. Met de progressieve Debussy en Ravel kon hij niets beginnen en hij behoorde na de première van Stravinsky’s Sacre tot de boeroepers.
Het populaire eerste celloconcert dateert uit 1872 en is gebaseerd op het model van de pianosonate van Liszt, waarin de drie gangbare delen ononderbroken in elkaar overgaan. Nu eens melodisch, dan weer erg virtuoos van aard wordt in de solopartij dankbaar gebruik gemaakt van alle cellistische hulpbronnen. Te beginnen met een gepassioneerde inzet.
De opnamen
Om te beginnen zijn er natuurlijk enige historische opnamen. Te beginnen met die van Piatigorsky, vervolgend met de al te Slavisch klinkende Knushevitzky en eindigend met de eerste uitgave van Pierre Fournier uit 1947 toen het Colonne orkest nog bestond in Parijs.
Het ligt nogal voor de hand om bij Franse solisten – de geadelde Fournier en de temperamentvoller Navarra voorop – speciale affiniteit met dit concert te verwachten. Aanstonds nader over Fournier, maar Navarra valt in het grote gezelschap toch wat weg. Naar verhouding imponeert zijn jongere leerling Heinrich Schiff beter in diezelfde fraaie Franse traditie.
Niet alle hieronder genoemde opnamen zijn in Nederland makkelijk verkrijgbaar, lang niet alle zijn ook echt de moeite waard. Ze lijken gezien de optredenden ook niet alle van grote betekenis en het is niet te verwachten dat ze het eindoordeel danig beïnvloeden. Daarom de beperking tot het wèl gehoorde en gekende.
Met allereerst Maria Kliegel. Die zorgt voor beide celloconcerten op haar cd en overtuigt met haar panache en precisie. Er valt weinig op de prestatie aan te merken, maar de uitkomst reikt toch niet naar een keus onder de eersten.
Mischa Maisky lijkt met zijn weliswaar fluwelige, maar ook wat vettige toon en zijn briljante techniek, maar nogal overexuberante opvatting niet de ideale vertolker voor dit werk. De begeleiding maakt hier de overtuigender indruk. Storender is dat Maisky het hoofdthema van het derde deel zo traag speelt en voor de virtuoze gedeelten effectbelust versnelt. Zo diskwalificeert hij zich snel.
Janos Starker toont temperament, charme en gratie, maar legt vooral ook grote virtuositeit aan de dag en Dorati begeleidt hem indringend. Mecury’s ‘living presence’ opnametechniek zorgt voor een heel natuurlijke balans en een juiste stereo klankdosering.
Steven Isserlis mag behoorlijk overtuigend zijn dankzij z’n fraaie inbreng, hij wordt in zijn eerste opname uit 1992 wat teveel in de steek gelaten door de tamme, haast ongeïnteresseerde begeleiding van het Londens symfonie orkest onder Tilson Thomas. Zijn tweede poging is aanzienlijk geslaagder met een evenwichtiger aanpak en blijken van groter verbeeldingskracht, zowel in de bravura gedeelten uit de hoekdelen als in de meer gesluierde meditaties uit het middendeel.
Wie hier hoge verwachtingen koestert van Mstislav Rostropovitch komt enigszins bedrogen uit. Van zijn drie opnamen is eigenlijk die uit 1977 met de liefdevol en warmbloedig begeleidende Giulini het mooist. In de andere uitgaven is teveel sprake van retorische overdrijving en een al te grote intensiteit.
Tot de betere interpreten behoort ook Torleif Thedéen met een elegante, verfijnde en sensitieve voordracht, veerkrachtig begeleid door Kantorov.
En dan is daar de Nederlandse cellotrots Pieter Wispelwey die een onberispelijke, gelukkig niet te eigenzinnige verklanking geeft met een naadloze, fraai gemoduleerde toon, en bliksemsnelle reflexen. De met de Deutsche Kammerphilharmonie bereikte eenheid is hecht, met name in het tere tweede deel waar Sepec de melodie fraseert alsof het een milde wals is. Blijken van gekunsteldheid geeft de solist hier gelukkig niet.
Van Jacqueline du Pré circuleren twee opnamen, beide met haar man Barenboim als dirigent. De eerste is een studioversie van EMI uit 1968, de tweede een ‘live’ opname uit de V.S., 1971. In laatstgenoemde versie komt de grote spontaniteit van de soms exuberante, tamelijk wilde soliste nog heviger uit. Aan intensiteit en tomeloze vaart geen gebrek; de getoonde energie heeft een haast manisch trekje. Dat blijkt onder meer uit wat extra druk op de strijkstok of een bij vlagen ongewoon vibrato dat hier geen moment berekenend klinkt: het is een uitdrukking van haar grote engagement. Bezwaar zijn wel de bijgeluiden – niet alleen gehoest – van het publiek en de prominentie die opnametechnisch aan het solo-instrument is gegeven. Een andere tegenvaller is de wat klonterige behandeling van het menuetachtige tweede deel, maar daarvan was ook al sprake bij de niettemin verkieslijke studioversie.
Tot de aangename verrassingen behoren Han-Na Chang met een onbevangen, heel fijnzinnige en erg natuurlijk aandoende realisatie. Ze lijkt te beschikken over een aangeboren muzikaliteit en toont een opmerkelijk stijlgevoel en de nodige rijpheid. Rostropovitch begeleidt optimaal en de gloed van het Londense orkest komt dankzij een zeer geslaagde opname optimaal over.
Een andere leuke verrassing is Sophie Rolland. Nadat ze misschien wat overhaast snel van start is gegaan, neemt ze alle hindernissen met zwier en op elegante wijze, daarbij volmaakt ondersteund door het BBC orkest onder Varga. Uitstekende opnamekwaliteit ook.
Tot de meest geëngageerde, volmaaktste, genuanceerdste uitvoeringen behoort sinds 1980 nog steeds die van Yo-Yo Ma. Hij zorgt voor een temperamentvol, doch fraai episch begin en maakt dat de spanning daarna geen moment inzakt. Zijn toon is echt prachtig, zijn voordracht heel gevoelig maar met een stevige kern. Het menuetachtige allegretto heeft hier een uitgesproken neoklassiek karakter.
Voor noblesse in optima forma moeten we bij de tweede opname van Pierre Fournier te gast; stijlvol en attent ook de begeleiding van het echt Frans klinkende Lamoureux orkest en de opname uit 1960 kan er nog best mee door.
Conclusie
Nog steeds lijkt Yo-Yo Ma de aangewezen keus. Zijn oorspronkelijke CBS opname is in de loop der jaren diverse keren door Sony onder andere nummers heruitgegeven; de meest voor de hand liggende vorm is momenteel nr. 89873. Wie eens een nieuwe, zeer overtuigende ster wil horen, moet vooral Han-Na Chang eens proberen. Verder komen vooral Du Pré (EMI en Teldec) en Fournier in aanmerking met Isserlis 2, Rolland, Harrell, Starker en Rostropovitch/EMI in hun kielzog.
Discografie
Erling Blöndal Bengtsson met het Rubinstein filharmonisch orkest Lodz o.l.v. Ilya Stupel. Danacord DACOCD 422. 1994
Han-Na Chang met het Londens symfonie orkest o.l.v. Mstislav Rostropovitch. EMI 556.126-2. 1995
Allison Eldredge met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Hans Vonk. Canyon Classics EC 3694-2. 1989
Pierre Fournier met het Philharmonia orkest o.l.v. Walter Süsskind. Testament SBT 1016. 1947
Pierre Fournier met het Lamoureux orkest o.l.v. Jean Martinon. DG 457.761-2. 1961
Jean-Marie Gamard met het Paul Kuentz orkest o.l.v. Paul Kuentz. Pierre Vernay PV 30053. 1982
Anne Gastinel met het nationaal orkest Lyon o.l.v. Emanuel Krivine. Auvidis V 4754. 1995
Lynn Harrell met het Cleveland orkest o.l.v. Neville Marriner. Decca 410.019-2, 448.712-2. 1981
Matt Haimovitz met het Chicago symfonie orkest o.l.v. James Levine. DG 427.323-2. 1988
Steven Isserlis met het Londens symfonie orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. RCA 9026-61678-2. 1992
Steven Isserlis met het NDR symfonie orkest Hamburg o.l.v. Christoph Eschenbach. RCA 09026-63518-2. 1999
Maria Kliegel met Bournemouth Sinfonietta o.l.v. Jean-François Monnard. Naxos 8.503047 (3 cd’s), 8.553039. 1995
Svyatoslav Knushevitzky met het Groot Russisch omroeporkest o.l.v. Alexander Gauk. Russian Revelation RV 10062. 1949
Julian Lloyd Webber met het Engels kamerorkest o.l.v. Yan Pascal Tortelier. Philips 432.084-2, 465.461-2. 1991
Yo-Yo Ma met het Frans Nationaal orkest o.l.v. Lorin Maazel. Sony 35848, 48390, 66935, 89873. 1980
Mischa Maisky met het Orpheus kamerorkest. DG 457.599-2. 1997
André Navarra met het Colonne orkest o.l.v. Jean Fournet. Dante LYS 380/1 (2 cd’s).
André Navarra met het Lamoureux orkest o.l.v. Charles Munch. Erato 2292-45688-2, 0630-18971-2 (3 cd’s).
Arto Noras met het Omroeporkest Helsinki o.l.v. Esa-Pekka Saraste. Finlandia 3984-23395-2.
Esther Nyffenegger met het Neurenbergs symfonie orkest o.l.v. Heinrich Deky. Colloseum 34569.
Gregor Piatigorsky met het Chicago symfonie orkest o.l.v. Frederick Stock. Sony 62876.
Jacqueline du Pré met het Philharmonia orkest o.l.v. Daniel Barenboim. EMI 763.283-2 (3 cd’s). 1968
Jacqueline du Pré met het Philadelphia orkest o.l.v. Daniel Barenboim. Teldec 8573-85340-2. 1971
Sophie Rolland met het BBC filharmonisch orkest o.l.v. Gilbert Varga. ASV CDDCA 867. 1992
Shauna Rolston met het Calgary filharmonisch orkest o.l.v. Mario Bernardi. CBC SMCD 5153. 1994.
Leonard Rose met het Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony 48276. 1967
Mstislav Rostropovitch met het Groot Russisch omroeporkest o.l.v. Gregory Stoljarov. Melodya 78429.
Mstislav Rostropovitch met het Philharmonia orkest o.l.v. Carlo Maria Giulini. EMI 478.399-2, 749.306-2, 567.593-2. 1977
Mstislav Rostropovitch met het Philharmonia orkest o.l.v. Malcolm Sargent. Testament SBT 1101. 1956
Heinrich Schiff met het Philharmonia orkest o.l.v. Charles Mackerras. DG 431.166-2. 1977
Claude Starck met het Engels kamerorkest o.l.v. Raymond Leppard. Claves CD 50-501.
Janos Starker met het Londens symfonie orkest o.l.v. Antal Dorati. Mercury 432.010-2. 1964
Torleif Thedéen met Tapiola Sinfonietta o.l.v. Jean-Jacques Kantorov. BIS CD 956. 1998
Laszlo Varga met het orkest van Radio Luxemburg o.l.v. Louis de Froment. Vox 5134 (lp).
Dominique de Williencourt met het Monte Carlo filharmonisch orkest o.l.v. Pascal Verrot. Arion ARN 68347. 1997
Pieter Wispelwey met de Kammerphilharmonie Bremen o.l.v. Daniel Sepec. Channel Classics CCS 16598. 2000