Verg. Discografieën

SCARLATTI, D: SONATES

D. SCARLATTI: KLAVECIMBELSONATES

 

Het is een merkwaardige speling van het lot dat de muziekindustrie de afgelopen jaren vooral aandacht besteedde aan Alessandro Scarlatti (1660-1725) en nauwelijks aan diens zoon Domenico (26-10-1685 tot 23-07-1757). Zelfs de herdenking van de tweehondervijftigste sterfdag van laatstgenoemde in 2007 maakte niet veel los. Curieus genoeg zijn het nog de twee goedkoopste labels – Naxos en Brillant Classics – die zich het meest om hem bekommerden.

 Achtergronden

Van de beroemde componistengeneratie van de in of rond 1685 geboreren – onder hen Bach, Händel en Rameau – was Domenico Scarlatti de ‘modernste’. In 1773 schreef Charles Burney daarover al in de tweede band van zijn Dagboek van een muzikale reis: “…hij waagde zich reeds voor vijftig jaar aan effectieve noten met een bijzondere werking en smaak waaraan de andere musici pas kortelings toekwamen en waarmee het oor van het publiek pas onlangs vrede heeft”.

De oorzaak van die ‘moderniteit’ – weinig andere voorklassieke muziek wordt zo gretig opgenomen door het publiek – schuilt in het nieuwe naturalisme van de componist die de overgeleverde schoolwijsheden achteloos terzijde schoof. Voor hem niet de ‘benauwende grenzen van de angstige regels’ maar het oor als enige maatstaf die hij als componist liet gelden. Een tijdgenoot noteerde dan ook: “Er is vrijwel geen andere regel waaraan deze geniale man gevolg gaf.

Niet minder modern en zijn tijd vooruit is de virtuositeit die Scarlatti bij de uitvoering van zijn klavierwerken vergt. Geen andere componist schreef zoveel sonates als Scarlatti: 555 stuks. Hoewel hij het nog hield op eendeligheid (de meerdeligheid kwam pas bij de Weense klassieken op de proppen) gaat het om een respectabel aantal muzieknoten dat om welwillende aandacht en klankomzetting vraagt. In deze werken spelen sprongen en drieklankpassages over meerdere octaven, het ‘trommelen’ met beide handen, snelle toonrepetities of octaafverdubbelingen als klankmatig doel op zichzelf een rol.

Niettemin zou het verkeerd zijn om Scarlatti uitsluitend te beschouwen als de schepper van uiterlijk virtuoos vertoon. Zijn wereld kent ook andere tonen met als resultaat een soms haast Brahmsiaans stemmingsgedicht, indringende hardnekkigheid of diepverinnerlijkte contemplatie.

Scarlatti’s biografie en het ontstaan van deze sonates geven raadsels op. Zijn carrière begon prachtig: als zoon van de beroemdste operacomponist uit zijn tijd, Alessandro Scarlatti (1660-1725), werd hij al op vijftienjarige leeftijd organist aan het Napolitaanse koningshof. In 1714 werd hij kapelmeester bij het Vaticaan, Na 1719 speelde Scarlatti’s loopbaan zich voornamelijk af gedurende de “Iberische periode”.

In 1721 stapte hij over naar het eerste kapelmeesterschap van de Portugese koning João V in Lissabon. Acht jaar later toog hij met diens dochter Maria Barbara die met de Spaanse Infante (troonopvolger) Ferdinando VI trouwde naar Madrid en bleef daar tot zijn dood in 1757 als muziekmeester, vrij nederig lid van de koninklijke hofhouding. Dat was in maatschappelijk opzicht geen glansrol, maar de componist hechtte mogelijk niet aan uiterlijke glans en roem.

Zijn compositorische ontwikkeling verliep echter als spiegelbeeld van de maatschappelijke. Als verantwoordelijke kapelmeester was hij niet veel meer dan een goede handwerker op compositiegebied, werkend in de schaduw van zijn vader. Pas als 53-jarige presenteerde hij met zijn Essercizi een eerste verzameling van dertig sonates met een pittige, onconventionele afsluitende fuga, een opus dat van Clementi de bijnaam ‘Kattenfuga’ kreeg en dat de componist voor het eerst aanspraak liet maken op de titel een belangrijke, creatieve en heel oorspronkelijke musicus te zijn. “Pas na zijn vertrek uit Italië in 1719 en na de dood van zijn beroemde vader Alessandro in 1725 schijnt Domenico Scatlatti de bijzondere stijl te hebben ontwikkeld die hem ook nu nog tot een der beste componisten aller tijden voor toetsinstrumenten bestempelt. Dat treffende oordeel gaf de in Scarlatti gespecialiseerde musicoloog en klavecinist in zijn nog steeds maatgevende biografie over de componist.

De Essercizi werden pas laat in de jaren 1730 in Londen gepubliceerd en gingen vergezeld van een voorwoord van de componist: “O lezer, om het even of u een dilettant of een professor bent, verwacht van deze composities geen diepgaand begrip, maar eerder een vernuftige scherts met de kunst om u ervaring te geven met het bereiken van een zekere greep op het klavecimbel. Het was geen eigenbelang of ambitie die me ertoe brachten om ze te publiceren. Misschien bevallen ze u, in dat geval aanvaard ik graag nieuwe opdrachten om u te behagen met een eenvoudiger en gevarieerder stijl. Toon u daarom meer van uw menselijke dan van uw kritische kant waarna u er meer genoegen aan zult beleven. Vivi felice”. Het kan natuurlijk louter ironisch zijn bedoeld.

Nog merkwaardiger is dat alle latere sonates van Scarlatti uit afschriften stammen die gedateerd zijn tussen 1742 en 1757. Niets wijst erop dat ze in een veel vroegere periode zijn ontstaan. Volgens preciezen als Kirkpatrick zijn deze sonates expliciet voor klavecimbel gecomponeerd. Maar het is bekend dat aan het Spaanse hof tenminste ook vijf fortepiano’s van Christofori en Ferrini aanwezig waren met een grotere toonomvang van vijf octaven en de mogelijkheid tot meer dynamische schakering.

Overigens weet ook niemand precies of de paarsgewijze combinatie der werken de bedoeling van de componist was of een initiatief van de kopiist. Vermoedelijk was Don Domingo een laatbloeier en de zo jeugdig stralend aandoende muziek is deels waarschijnlijk pas ontstaan toen Bach was overleden (1750) en Händel met blindheid was geslagen.

 De opnamen

De avontuurlijke en imposante klaviermuziek van Scarlatti is en blijft een lakmoestest voor iedere klavecinist en pianist. Zijn sonates vergen uitersten van virtuositeit, expressiviteit en een kwikzilveren techniek.

Voor de rubricering van het materiaal werd decennialang de nummering van Alessandro Longo (L) aangehouden, maar al geruime tijd heeft de chronologisch juister en vollediger nummering van Ralph Kirkpatrick (K) de overhand.

Met zoveel sonates die in allerlei combinaties zijn geregistreerd, is het vrijwel onmogelijk om een Vergelijkende Discografie in de gangbare betekenis van dat begrip te maken. Praktischer is om allereerst een onderscheid te maken tussen klavecimbel-, fortepiano- en piano opnamen en vervolgens een aantal der mooiste in die drie categorieën te noemen en daarvan een korte karakterschets te geven.

 Klavecimbel

De belangrijkste rol bij de herontdekking van het klavecimbel in de twintigste eeuw speelde de Poolse, in Parijs levende Wanda Landowska. Een primitief instrument en een even primitieve opnamekwaliteit verlenen die eerste opnamen uit 1934/40 een bijzonder historisch karakter.

Voor de Scarlatti renaissance en inventarisatie speelde de Amerikaan Ralph Kirkpatrick een wezenlijke rol, die hij bevestigde met een fraaie monografie over de componist. Hij is helaas nooit toegekomen aan een volledige opname van alle sonates, maar de bescheiden keuze die hij naliet is erg de moeite waard omdat deze zo ongeveer de standaard bepaalde waarop zijn opvolgers zich konden baseren.

Trevor Pinnock speelt dit materiaal met de van hem bekende levendigheid en panache. Hij vermijdt het om de bekendste sonates te kiezen en zijn opname klinkt heel aangenaam. Op CRD leverde hij ook een bijdrage (CRD 3368).

Virginia Black illustreert dat ze een waardevolle exponent is van de ware Scarlattistijl. Ze geeft een evenwichtig recital en hoewel deze muziek veel momentum en haast furieuze brille vergt, toont ze dat deze muziek ook heel expressief kan klinken met lichte rubati om de muziek meer vrijelijk te laten ademen.

Rousset is de vertegenwoordiger van de Franse klavecimbelschool bij uitstek: zijn aanpak is licht en speels vlot. Aan stilistische verscheidenheid geen gebrek in zijn aantrekkelijke dwarsdoorsnee door dit moois. Hij reageert sympathiek op ’s componisten creativiteit.

Ook Andreas Staier demonstreert dat zijn keuze substantieel en inventief genoeg is om er met een aangenaam gevoel naar te luisteren. Elk werkje van zijn selectie klinkt fris en met een grote ritmische levendigheid en verleidelijke charme.

Scott Ross was de eerste die de gelegenheid kreeg om het gigantische project van een complete reeks van 555 sonates te verwezenlijken. De oorspronkelijk op 34 Erato cd’s verschenen serie is gelukkig in een goedkope reeks heruitgegeven en gaat vergezeld van een tweehonderd bladzijden tellend informatief boekje.  Het geheel bevat meteen ook werkjes voor viool en continuo en voor de verrassende combinatie viool en hobo unisono. Ross beperkte zich niet tot het klavecimbel, maar gebruikt ook waar nodig een orgel en hij verzekerde zich van de medewerking van de violiste Monica Huggett, de  hoboïst  Michael Henry en als continuogroep de cellist Christophe Coin en de fagotspeler Marc Vallon.

Pieter-Jan Belder is de tweede klavecinist die zich aan een integrale opname van dit omvangrijke oeuvre waagt. Belder houdt strikt de chronologische volgorde aan en begint met de 30 Essercizi en eindigt keurig met nr. 555. Musicologisch verantwoord gebruikt hij daar als regel fraai klinkende moderne klavecimbels voor die naar beroemde oude Iberische, Italiaanse, Franse, Vlaamse en Duitse voorbeelden zijn gebouwd.

Belder speelt dit alles vrij gewetensvol straf en stilistisch verantwoord, veroorlooft zich geen dichterlijke vrijheden. Controversiële momenten doen zich niet voor. In die zin is dit gigantische recital hors de catégorie en heel genietbaar. Soms had hooguit wat meer tongue in cheek, spontaniteit, fantasie, panache en Latijns temperament voor meer opwinding en spanning kunnen zorgen. In zoverre is het eindproduct typisch Nederlands: gedegen, maar ook wat nuchter uitgevallen. Maar Belder treedt nooit buiten de wereld van de componist en is even trefzeker als gedegen en dat is een deugd voor iemand die de luisteraar op gewetensvolle, virtuoze wijze door dit fraaie labyrint voert. Een respectabele monsterprestatie.

 Pianoforte

Omdat aan het Spaanse hof ook fortepiano’s van Christofori en Ferrini aanwezig waren met een grotere toonomvang van vijf octaven, gebruikt Pieter-Jan Belder voor de nummers K. 322/3, 329/30, 336, 342/6, 351, 362/3 een Wraight instrument naar Ferrini (en voor K. 287/8 en 328 van een Naber orgeltje). In K. 81 voegen violist Rémy Baudet en cellist Frank Wakelkamp zich bij hem.

Alain Planès is tot op zekere hoogte consequenter en koos (vooreerst) bij de eerste dertig sonates een prachtig instrument met een omvang van zes octaven dat tussen 1795 en 1810 in Wenen werd gebouwd door Johann Schantz. Met als voordeel dat er ten opzichte van het klavecimbel grotere dynamische contrasten kunnen worden aangebracht waarmee zo een brug wordt geslagen tussen de oude klavecimbel- en de nieuwere pianowereld van de Weense klassieken. Planès speelt vaardig en met veel fantasie en nuanceringsvermogen.

 Piano

Iemand als Vladimir Horowitz was in 1964 een der eersten die de nieuw ontdekte kleurenrijkdom van Scarlatti’s sonates en het klavecimbel met veel stijlgevoel wist te ‘vertalen’ naar de moderne concertvleugel. Hij stipuleerde zelf dat deze stukken niet alleen maar ‘snel en luchtig zijn en slechts een grote vingervaardigheid plus een goede articulatie vergen’, maar dat hij ook de ruimte vindt voor ‘poëzie, dromerigheid en nostalgie, alles in de best denkbare bel canto stijl’.

Vergeleken daarmee ontsteekt Alexis Weissenberg een even fel vuurwerk, maar het is wel tamelijk koud vuur. Dat opnieuw in tegenstelling tot een Arturo Benedetti Michelangeli van wie men op dit gebied juist veel mocht verwachten, maar die zijn vleugel alleen maar gebruikte voor een steriele klavecimbelimitatie.

Momenteel kan menige piano opname zich gelijkberechtigd handhaven naast de mooiste klavecimbelversies (al zullen fanatieke klavecimbel liefhebbers dat niet toegeven).

Christian Zacharias heeft in de lp era ooit een Edison gewonnen voor zijn H.M.V. opname van dit repertoire. Nog steeds is hij representatief voor het mooiste op dit specifieke gebied. Op MDG leverde hij nog een latere bijdrage.

Maria Tipo die ook opnamen met pianomuziek van Bach, Clementi en Chopin maakte, is op Scarlattigebied een geheime tip. Ze laat heel wat pianokleuren horen in de zeventien sonates die ze hier laat horen. Ze brengt mooie dynamische contrasten aan, is gracieus en speelt vol overgave maar onopgesmukt

Van Anne Queffelec horen we een recital dat heel treffend de grote onderlinge karakterverschillen van de sonates belicht. Nu eens dartel, uitdagend, dan weer mild en simpel, maar ook met momenten voor rustige overpeinzing. De oudere opname klinkt nog voortreffelijk.

Dat we van Ivo Pogorelich niets meer vernemen en dat hij slechts zo weinig sonates van Scarlatti opnam is bijzonder spijtig. Maar wat er is moet worden gekoesterd. Hij koos een afwisselend programma, speelt vlot en aanstekelijk, maar ook met een innemende eenvoud en een uiterst lichte toets. Hij weet de muziek mooi te kleuren. Als iemand die er groot plezier aan beleeft.

Iets dergelijks geldt voor Murray Perahia: het weinige dat hij op Scarlattigebied bijdroeg is van grote inmuzikale waarde en zijn pianotoon is prachtig vastgelegd in een ideale akoestiek.

De Rus Sudbin (St. Petersburg 1980) vertegenwoordigt tot de jonge generatie Scarlattivertolkers en hij doet dat uiterst virtuoos en enthousiast. Het is geen toeval dat hij het meeste uitblinkt in de dramatischer mineurwerken. Hij gaat heel vlot, maar ongehaast te werk en weet overal een specifieke expressie te vinden. De aanpak is natuurlijk uitgesproken pianistiek, maar wat is daar tegen? De muziek mousseert en klinkt vrij gewichtloos. Ook een uitblinker van wie we graag meer willen horen.

Van Naxos stonden een paar (goedkope) markante voorbeelden ter beschikking. Het ene van de Amerikaan Lewin die fantastisch muziek weet te maken: briljant, spiritueel met groot virtuoos vertoon, maar ook met momenten van kalmte. Het andere van de Georgische Eteri Andjaparidze, een recente winnares van het Tchaikovsky pianoconcours in Moskou. Ze toont zich een fijnbesnaard musicienne die met veel gevoel voor nuancen speelt. Op haar stijlbesef is niets aan te merken. Het mooist slaagden ook hier de sonates in mineur. Jammer dat de pianostemming soms wat verloopt.

Maar degene die het overtuigendst de klavecimbelmuziek van Scarlatti voor de moderne concertvleugel claimt, is Mikhail Pletnev. Hij suggereert hier imaginaire orkestraties en stimuleert daarmee onze eigen verbeelding. Hij maakt ons bewust van de diverse uitkijkpunten naarmate de werkjes aan de luisteraar voorbijtrekken, maar ook van de verschillende tonen van de stemmen en de retorische zinswendingen die heel geschakeerd zijn. Er zijn dansen, fiestas en processies, maar ook serenades, klaagzangen en blijken van folklore, hoofs vermaak en kerkelijke polyfonie.

Het pianospel is uitgesproken individueel want Pletnev veroorlooft zich wel dichterlijke vrijheden. Dit is spel hors catégorie en een puur genoegen. Hooguit had hij het pedaal wat meer met rust mogen laten. Gelukkig is ook de opname uitstekend geslaagd.

 Recentelijk ontdekte werken

Wanneer van acht van de veertien werken op de Erato cd wordt vermeld waar en door wie ze zijn uitgegeven, is het niet zo handig om die plaat aan te bieden onder de titel “Ongepubliceerde werken”. Los daarvan is meer scepsis gerechtvaardigd want de authenticiteit van sommige werken staat allerminst vast. De overtuigendste ‘waarschijnlijken’ zijn de sonate in C (Yale) en het drietal dat in Valladolid werd gevonden en door de UME in Madrid werd uitgegeven. De Fandango is een uitwerking door de klaveciniste van een schets (een impressie en blijk van Scarlatti’s improvisatievermogen?) uit een privéverzameling van iemand op Tenerife. Korter dan de beroemde dito van Soler, maar stilistisch nauw verwant. Mayako Soné is een klaveciniste die op een Blanchet kopie met enorm gusto speelt en haar ervaring als continuospeelster positief in het geding brengt. Ze toont veel ritmisch gevoel en weet boeiend te fraseren en articuleren.

 Conclusie

Het is onmogelijk van één enkele interpreet te verlangen dat hij alle 555 sonates in al hun aspecten recht doet, maar zover dat menselijk mogelijk is, slagen Ross en in ets mindere mate Belder daar redelijkerwijs behoorlijk in, waarbij laatstgenoemde het voordeel heeft van de betere geluidskwaliteit en de spotprijs.

Wie voor minder, voor selecties gaat, heeft meer keuze. Bij de klavecinisten komt het vooral aan op Pinnock, Staier en Rousset. Investeer vooral in Pletnev bij de pianisten. Maar schenk in die categorie zeker ook aandacht aan Sudbin, Tipo en als het om geringere doses gaat aan Pogorelich en Perahia. Planès is interessant door gebruik van een fortepiano en wie ongebruikelijke Scarlatti wil leren kennen, kan terecht bij Soné.

 

Discografie

Klavecimbelversies

(in volgorde van opnamedatum)

K. 8, 20, 32, 107, 109, 124, 141, 159, 234, 247, 256, 328, 380, 397, 423, 430, 440, 447, 481, 490, 492, 515, 519. Wanda Landowska. EMI 764.934-2. 1934/1940

K. 213/4, 248/9, 318/9, 347/8, 356/7, 380/1, 436, 454/5, 478/9, 524/7. Ralph Kirkpatrick. Archiv 477.5003. 1974

K. 87, 104/5, 124/5, 244/5, 408/9, 420/1, 516/7, 544/5. Virginia Black. EMI 747.654-2. 1974

K. 32, 64, 69, 87, 133, 146, 160, 198, 208, 213, 380, 429, 466, 481, 511, 517. Trevor Pinnock. CRD CRD 3368. 1980

K.1-555. Scott Ross (klavecimbel en orgel), Monica Huggett (viool), Christophe Coin (cello), Michael Henry (hobo) en Marc Vallon (fagot). Erato 2564-62092-2 (34 cd’s). 1984/5

K. 1, 9, 14, 27, 38, 103, 114, 141, 208, 213, 296/9, 380, 490/2, 555. Scott Ross. Warner 2564-60030-2. 1984

K. 460/1, 478/9, 502, 516/78/9, 529, 546/7, 544/5. Trevor Pinnock. Archiv 419.632-2. 1986

K. 64, 87, 96, 108, 118/9, 132/3, 141, 175, 198, 202/3, 213/4, 263/4, 277/8, 420/1, 454/5, 460/1, 490/2, 501/2, 516/7. Andreas Staier. Harmonia Mundi 82876-67375-2 (2 cd’s). 1991

K. 44, 52/3, 120, 124, 140/1, 144, 147, 426/7, 450, 461, 469, 531. Christophe Rousset. Decca 458.165-2. 1997

K. 1-555. Pieter-Jan Belder (klavecimbels, fortepiano, orgel), Rémy Baudet (v), Frank Wakelkamp (vc). Brillant Classics 93546 (36 cd’s). 2000/7

 

Recent teruggevonden materiaal

Sonates in C (manuscript Yale universiteit), G, D, C (alle drie uitg. Henle), G (uitg. Sociedad española de musicologia), d, A, G (alle drie uitg. Unión musical española), A uitg. Musica antqua, Lissabon), A, E (beide manuscript Bibliotheca de Catalunya, Barcelona), A (manuscript British library, Londen), A (manuscript Real conservatorio de musica, Madrid); Fandango in d. Mayako Soné. Erato 4509-94806-2. 1993

 

Pianoforte

K. 1-30. Alain Planès. Harmonia Mundi HMC 90.1838/9 (2 cd’s). 2003

 

Pianoforte, piano, orgel

Pieter-Jan Belder. Brillant Classics 93031, 99740…….

 

Pianoversies

K. 25, 33, 39, 52, 54, 96, 146, 162, 197/8, 201, 260, 303, 319, 466, 474, 481, 491, 525, 547. Vladimir Horowitz. Sony 42410, 517487-2. 1964

K. 20, 32, 39, 79, 109, 124/5, 128, 342, 381, 394, 425,454, 470, 491, 495, 547, 551. Maria Tipo. EMI 749.078-2, 574.969-2. 1986/9

K. 8, 13, 20, 87, 107, 109, 132, 184, 193, 233, 247, 450, 481, 531, 544. Alexis Weissenberg. DG 415.511-2. 1985  

K. 9, 27, 30, 33, 69, 87, 96, 159, 193, 247, 427, 492, 531. Anne Queffelec. Warner 0927-44353-2. 1970

K. 39, 183, 193, 296, 318/9, 322, 380/1, 386, 454/5, 531, 533, 551. Christian Zacharias. EMI 747.678-2. 1984

K. 115/6, 144, 175, 402/3, 449/50, 474/5, 513, 516/7, 544/5. András Schiff. Decca 421.422-2. 1987

K. 1, 8/9, 11. 13, 20, 87, 98, 119, 135, 159, 380, 450, 487, 529. Ivo Pogorelich. DG 435.855-2. 1991

K. 1, 3, 8/9, 11, 17, 24/5, 27, 29, 87, 96, 113, 141, 146, 173, 213/4, 247, 259, 268, 283/4, 380, 386/7, 404, 443, 519/20, 523. Mikhail Pletnev. Virgin 561.961-2 (2 cd’s). 1994

K. 3, 14, 20, 27, 32/3, 39, 98, 109, 141, 146, 208, 209,213, 322, 436, 481, 492, 517. Michael Lewin. Naxos 8.553067. 1995

K. 27, 29, 206, 212, 247, 491, 537. Murray Perahia. Sony SK 62785. 1996

K. 8, 13, 44, 184, 246, 402, 421, 427, 430, 434, 446, 450, 523, 531, 533, 544. Eteri Andjaparidze. Naxos 8. 553061. 1998

K. 20, 24, 27, 30, 87, 197, 365, 426, 427, 429, 435, 448, 455, 466, 487, 492, 545. Jevgeni Sudbin. BIS CD 1508. 2004