Verg. Discografieën

SIBELIUS: KULLERVO

SIBELIUS: KULLERVO

 

Kullervo uit 1892 werd door Sibelius bestempeld als een koorsymfonie, maar het lijkt juister te spreken van een symfonisch gedicht omdat de vorm wordt bepaald door een literaire bron. In de vijf delen worden de heldendaden van de gelijknamige mythologische figuur uit de Kalevala gevolgd. Deze programmatische symfonie ging acht jaar vooraf aan de eerste ‘normale want abstracte’ symfonie van Sibelius. Hij trok het unieke werk in na de première en pas na zijn dood verscheen het weer op de programma’s. Het werk loont hoe dan ook de moeite, want het draagt een heel eigen stempel en het was van cruciaal belang voor zijn ontwikkeling.

 

Achtergronden

In zijn jeugd componeerde Sibelius voornamelijk kamermuziek en pas toen hij midden twintig was en in Wenen bij Goldmark studeerde, kreeg hij de inspiratie om een Kullervo symfonie te schrijven. Al in februari 1891 schreef hij aan de componist/dirigent Robert Kajanus, wiens Aino symfonie hij een jaar eerder in Berlijn had gehoord, over zijn plannen om een drie- of vierdelige symfonie met een geheel Fins karakter te schrijven.

In 1892 was het zover en gaf hij de wereldpremière in Helsinki die hem op slag de nodige internationale beroemdheid bezorgde. Qua ambitie, omvang en oorspronkelijkheid had Kullervo geen precedent in de bescheiden, want tamelijk provinciaalse Finse muziekgeschiedenis. Ook al had het nationale epos, de Kalevala ook andere componisten als inspiratiebron gediend: Johan Filip von Schantz (1835-1865) had onder de titel Kullervo reeds dertig jaar eerder een symfonisch gedicht geschreven.

Ongetwijfeld vermeldde Sibelius vanwege de programmatische inhoud op het titelblad van zijn partituur niet het woord ‘symfonie’. Hij noemde het ‘een symfonisch gedicht voor solisten, koor en orkest’. Toch is het werk net zo symfonisch als bijvoorbeeld ettelijke symfonieën van Mahler met een aandeel voor solisten en koor. Gezien het feit dat Mahlers Klagendes Lied, de tweede symfonie en Schönbergs Gurrelieder nog toekomstdromen waren, is bij Sibelius des te meer van een heel oorspronkelijk werk sprake. Men zou het er met enige fantasie een voorloper van kunnen noemen.

Kullervo behelst een episode uit de Kalevala waarin wraakzucht en wroeging in verband met liefde en verkrachting van de zuster van de antiheld Kullervo. Beide protagonisten komen zelf maar in twee van de vijf delen zelf aan het woord komen. Het eerste deel, Inleiding, is een algemene beschrijving in grove lijnen van het karakter van de mythische held Kullervo zonder in detail te treden. Dit deel is in sonatevorm en bezit – zeker in de doorwerking – een haast Bruckneriaans karakter..

Het tweede deel, Kullervo’s jeugd, is net als het eerste deel geheel orkestraal, maar wat minder geconcentreerd maar wel heel sfeervol en het roept herinneringen op aan Tchaikovsky en de in runen geschreven zangen uit Karelië. Het derde en langste deel, Kullervo en zijn zuster, is met zijn duur van  ongeveer vijfentwintig minuten niet alleen het langste, maar ook het meest dramatische als centrale deel van het werk. Het begin van dit deel toont de componist – net als het hierop volgende vierde deel, Kullervo trekt ten strijde – in een heel nationalistische stemming, die hij in 1893 verder uitbuitte in zijn Karelia muziek.

Het mannenkoor draagt prachtig sombere, dreigende, ‘zwarte’ tonen bij, de sopraanpartij en de laatste uitbarsting van Kullervo bezitten grote dramatische kracht, hoewel het leeuwendeel van het verhaal opnieuw door het orkest voor zijn rekening wordt genomen. Opnieuw zijn invloeden van de Karelische muziek aantoonbaar. De finale, Kullervo’s dood, begint met prachtige en heel kenmerkende Sibeliusklanken; hij citeert ook eerdere thema’s. Het koor vertelt de omstandigheden waaronder Kullervo stierf.

Dat de componist achteraf ontevreden was over het werk nadat hij zijn zeven echte symfonieën had gecomponeerd, lijkt begrijpelijk. Dat hij na vijf uitvoeringen verbood het werk nog ooit uit te voeren tijdens zijn leven, lijkt echter wat overdreven. Maar het verklaart wel waarom pas in de laatste decennia zoveel aandacht aan het werk is geschonken. In 1958 was Sibelius’ schoonzoon Jussi Jalas een der eersten die het werk uit zijn Doornroosjeslaap wekte.

 

De opnamen

Pas in 1970 werd namelijk de eerste representatieve opname van Kullervo gemaakt. Die eer kwam toe aan Paavo Berglund in de periode dat hij in Sibeliusland Engeland werkte; vijftien jaar later herhaalde hij zichzelf, nu met louter Finse krachten. Die eerste, nog analoge opname, is nog steeds van groot belang vanwege de sfeervolle opname. De digitale remake getuigt echter van meer diepte en kracht.

De RCA opname van Colin Davis is al enige tijd uit de handel genomen. De Engelse dirigent die altijd veel affiniteit met het oeuvre van Sibelius toonde, zorgde voor een indringende, maar voor toenmalige begrippen trage lezing (bijna 81 minuten, terwijl 70 gangbaarder was). Zwak punt in deze opname vormt het Engelse koor dat het gitzwarte Don Kozakachtige van de Finse en Estlandse koren mist. Deze Engelse krachten lijken zich trouwens over het geheel wat minder thuis te voelen in dit idioom. Ook Davis’ baritonsolist Frederiksson is wat licht getimbreerd in vergelijking met een Hynninen. Maar Hillevi Martinpelto is bijna evenwaardig aan Soile Isokoski en Monica Groop. Tenslotte dus toch een opname die de eindronde niet had gehaald al was hij nog wel vlot leverbaar geweest.

De Naxos opname biedt een deels waardevol goedkoop alternatief. Opvallend is dat componist/dirigent Jorma Panula in Finland vooral een grote reputatie heeft als dirigententrainer, maar zelf weinig als zodanig op de voorgrond treedt. Hier zorgt hij voor een heel toegewijde vertolking die erg op de man af is en daardoor wat sober op het nuchtere af. Een te verdedigen opvatting. Het ontbreekt wat aan opwinding en contrast al zijn er pakkende momenten. Alleen het oorlogzuchtige vierde deel is te tam. De solisten leveren voortreffelijk werk, het koor is niet in optimale conditie.

De jongere Finse dirigentengeneratie gaan indringender en spiritueler te werk dan Panula. Saraste komt tot heel menselijk aandoende resultaten maar gaat wat te gemakkelijk en te vlot voorbij aan de diepere betekenis. Salonen is heel precies in de uitwerking van details, maar zijn Amerikaanse ensemble maakt verder een te gladde, louter briljante en uiterlijke indruk.

Doorgaans vergt het werk in de meeste vroege van Berglund, Salonen en Saraste op cd verschenen uitvoeringen zo’n zeventig minuten (bij Neeme Järvi 69; bij Panula 73). Geleidelijk aan kwamen er trager verlopende interpretaties.

Paavo Järvi heeft 79 minuten nodig. Biedt zo’n bedachtzame aanpak muzikale winst? De extra zorg die aan de frasering en de details is besteed loont inderdaad de moeite, te meer ook omdat de spanning intens hoog wordt gehouden. Het tweede deel, hoe gevoelig ook gedaan, was echter gebaat geweest met iets meer vaart. In het derde deel treffen beide solisten. Bij die solisten treffen we in de verschillende versies soms dezelfden aan, waarbij blijkt dat de sonore, dramatische bariton Hynninen telkens uitblinkt en meestal zijn rivalen overtreft, in dit geval dus Mattei. Het vierde  deel ademt inderdaad fraai strijd, maar de tegenvaller komt met de finale die te breed is uitgesponnen. Wie daar geen bezwaar tegen heeft, kan goed terecht bij Järvi jr. Zijn vader gaat een stuk vlotter, energieker, maar ook zakelijker te werk en overtuigt in laatste instantie niet echt.

Leif Segerstam zorgt ondanks een paar excentriek aandoende momenten voor een opmerkelijke, maar wat eigenzinnige en eigenlijk tamelijk nuchtere verklanking die zoals usance is bij Chandos wel prachtig ruimtelijk is opgenomen.

Blijft over de voorlopig laatste en dus nieuwste opname van Vänskä. Degenen die naïef menen dat de nieuwste opname wel de mooiste zal zijn, hebben meestal ongelijk, maar hier niet. Om te beginnen is de opname bijzonder helder en briljant met een juist galmaandeel. De dirigent neemt met 81 minuten ook de tijd maar weet die in één grote, ononderbroken spanningsboog prachtig te vullen. Geen der andere dirigenten doet het sluimerende, oorspronkelijk in runen gevatte mysterie zo goed recht in een van dramatische intensiteit vervulde aanpak. Uitgaande van een opvallend traag eerste deel (19’18”) bouwt hij het epische werk groots op via strijdbare inzet tot droeve ernst aan het slot. Het hoogtepunt komt zo bezien inderdaad in het midden van de strak gespannen boog. Gelukkig zijn ook de solisten – Paasikivi helder, innemend, Laukka nog steeds fris en donker van stem – van groot formaat en het Finse kooraandeel is precies passend in de duistere sfeer. Voor de perfectionisten: alleen in deze uitgave zijn blijkbaar een paar foutjes uit de oorspronkelijke gedrukte uitgave gecorrigeerd.

 Conclusie

Een conclusie is in dit geval vrij makkelijk te formuleren. Vänskä en de zijnen plus het BIS opnameteam steken met kop en schouders boven de anderen uit. Segerstam is met enige afstand een goede tweede keus, terwijl ook Berglund II en Neeme Järvi nog veel sympathie verdienen.

 

Discografie

1970. Raili Kostia, Usko Vitanen, het Helsinki universiteitskoor en het Bournemouth symfonie orkest o.l.v. Paavo Berglund. EMI 574.200 (2 cd’s).

1976. Hillevi Martinpelto, Karl-Magnus Frederiksson en het Londens symfonie orkest en –koor o.l.v. Colin Davis. RCA 09026-68312-2 (2 cd’s).

1985. Eeva-Lilsa Saarinen, Jorma Hynninen, het Estlands staatsacademie mannenkoor, het Helsinki universiteits mannenkoor en het Helsinki filharmonisch orkest o.l.v. Paavo Berglund. EMI 565.080-2.

1986. Karita Mattila, Jorma Hynninen, het Laulun Ystävät mannenkoor en het Göteborg symfonie orkest o.l.v. Neeme Järvi. BIS CD 313.

1992. Marianne Rørholm, Jorma Hynninen, het Helsinki universiteitskoor en het Los Angeles filharmonich orkest o.l.v. Esa-Pekka Salonen. Sony SK 56523.

1993. Soile Isokoski, Raimo Laukka met koor en orkest van de Deens nationale omroep o.l.v. Leif Segerstam. Chandos CHAN 9393.

1996. Johanna Rusanen, Esa Ruutunnen, het Laulun Ystävät mannenkoor en het Turkü filharmonisch orkest o.l.v. Jorma Panula. Naxos 8.553756.

1996. Monica Groop, Jorma Hynninen, het Polytechnicum koor en het Fins omroeporkest o.l.v. Jukka-Pekka Saraste. Finlandia 0630-14906-2.

Randi Stene, Peter Mattei, het Estlands nationaal mannenkoor en het Stockholm filharmonisch orkest o.l.v. Paavo Järvi. Virgin 545.292-2.

2000. Lilli Paasikivi, Raimo Laukka, het Helsinki universiteitskoor en het Lahti symfonie orkest o.l.v. Osmo Vänskä. BIS CD 1215.