STRAUSS: DIE FRAU OHNE SCHATTEN
Geen schaduw te hebben betekent niet vruchtbaar te zijn. Dat is het onderwerp van deze in 1919 in première gebrachte humanistische sprookjesopera met moderne psychologische symboliek, zinnebeelden uit de sagenwereld, oosterse mythologie en met inhoudelijke verwijzingen naar Goethes Faust en Mozarts Zauberflöte. Librettist Hugo von Hofmannsthal heeft de vrij bedachte handeling tot onderwerp van een vertelling gemaakt en Richard Strauss was dusdanig door de stof geïmponeerd dat hij enorm geëngageerd aan de slag ging en met zijn instrumentatiekunst nieuwe hoogten bereikte.
Achtergronden
De eerste vermelding over wat Die Frau ohne Schatten zou worden stamt uit een brief van de librettist aan Strauss uit maart 1911. Hij heeft het over “een magisch sprookje waarin twee mannen en twee vrouwen elkaar confronteren…. het geheel …. zou mogelijk dezelfde relatie tot de Zauberflöte kunnen hebben als die van Der Rosenkavalier tot Figaro”. Het duurde een poos voordat het verhaal was uitgewerkt en Strauss ontving de tekst voor zijn nieuwe opera pas in december 1913. Details van het drama bleven ter discussie staan en de derde akte van het libretto werd pas in april 1915 geleverd.
Wat behelst de zich in drie aktes in sprookjesland afspelende handeling? De jonge keizerin (sopraan), dochter van de machtige geestenvorst Keikobad, is reeds een jaar getrouwd zonder een schaduw te bezitten. Volgens de wetten van het geestenrijk moet de keizerin nu daarheen terugkeren, waarbij de keizer (tenor) in steen verandert. Om dat lot te ontlopen besluit de keizerin op aanraden van haar voedster (mezzosopraan) die schaduw van een sterfelijke af te kopen. De keizerin en de voedster benaderen hiervoor de vrouw (sopraan) van de verver Barak (bariton) die zich bereid verklaart om haar schaduw te verkopen. Barak die tot dan toe elke gril van zijn vrouw heeft aanvaard, wil haar doden nadat ze hem (die zo graag kinderen van haar wenst) heeft bekend wat ze heeft gedaan. Alleen een ingreep van de geesten voorkomt dat Barak een moord pleegt. De keizerin wordt bij de aanblik van Baraks vertwijfeling door spijt overmand en ziet af van de schaduw, huwelijksgeluk en het moederschap. Juist die spijt redt de keizer van de verstening en daarmee ook de keizerin. Tot slot worden allen verenigd; beide vrouwen bezitten schaduwen en de stemmen van de ongeborenen zingen de ouderparen een gelukkig vertrouwen toe.
Het zeer ambitieuze eindproduct – half allegorie, half sprookje van Wagneriaanse proporties - bleek een van de meest complexe en moeilijkst uitvoerbare opera’s aller tijden te zijn geworden. Absoluut volledige uitvoeringen in het theater zijn vrijwel onmogelijk, zuiver en alleen omdat de solisten dat niet aankunnen. Een ideale kans dus voor de muziekindustrie om op cd in die leemte te voorzien, maar in de praktijk pakte dat nogal anders uit, zoals we dadelijk zullen zien.
Strauss was trouwens al vòòr 1915 bezig met beide eerste aktes. Maar het werk vorderde slechts langzaam omdat het tweetal elkaar slechts sporadisch kon ontmoeten tijdens de 1e Wereldoorlog, waarin Hofmannsthal in actieve dienst was en Strauss bang was dat zijn zieke zoon zou worden opgeroepen. Daardoor was de opera pas in juni 1917 klaar, maar omdat geen theater in staat was om het in die oorlogsjaren op het toneel te brengen, moest de 1e opvoering wachten tot 10 oktober 1917.
Maar dat gebeurde toen wel meteen in optimale vorm want Strauss was intussen directeur geworden van de Weense Staatsopera en kon dus kiezen uit de beste zangers. Zijn keuze is interessant in het licht van de huidige voorkeuren om een ideale bezetting te kiezen. De rol van de keizerin viel toe aan Maria Jeritza, een favoriete sopraan van Strauss die ook al de titelrol had vervuld in beide versies van zijn Ariadne auf Naxos en die behalve een markante Tosca ook net in Wenen Jenufa van Janacek had geïntroduceerd.
De Noorse tenor Karl Aagaard Oestvig zong de rol van de keizer. Zijn repertoire omvatte Mozarts Tamino zowel als de lyrischer heldenrollen van Wagner. Nadat hij al roem had geoogst als ideale Ochs in Der Rosenkavalier creëerde Richard Mayr de verver Barak. Hij was meer bas dan bariton en maakte zijn debuut als Hagen; andere rollen van hem waren Pogner en Sarastro. Baraks vrouw was niemand minder dan Lotte Lehmann, later een fameuze Marschallin en destijds vooral ook gevierd als de componist in Ariadne. De grootste verrassing was Lucie Weidt als de sinistere zuster. De partituur vraagt om een ‘dramatische mezzo’ maar zij was een echte sopraan, een populaire Leonore in Beethovens Fidelio en de eerste exponent van Strauss’ Marschallin.
Aanvankelijk genoot de opera een matig succes. Zangers en orkest vonden de muziek zo moeilijk dat menige opvoering moest worden afgelast. In Dresden en Berlijn volgden uitvoeringen, maar andere Duitstalige theaters begonnen niet aan het werk en het buitenland liet het helemaal links liggen tot lang na ’s componisten dood. Hoewel het werk met een uitvoeringsduur van 3 ¼ uur niet langer duurt dan de Rosenkavalier verwierf Die Frau de reputatie Strauss’ langste opera te zijn. Menig commentator vond het libretto raadselachtig en dramatisch obscuur. Maar ja: figuren gedragen zich vaak bizar en wijzigen hun motivatie maar al te graag in sprookjes en dromen. Geen wonder dat in de uitvoeringspraktijk heel wat coupures werden aangebracht en dat complete opvoeringen een uitzondering zijn. De eerste complete opname liet ook tot 1987 op zich wachten.
Nu moet ook weer niet de ernst van die coupures worden overdreven. Sawallisch’ volledige, maar over het geheel genomen lichtvoetige uitvoering duurt 191 minuten, slechts zeven minuten langer dan de in behoorlijk bredere tempi genomen, maar wel zwaar gecoupeerde versie. De werkelijke situatie wordt het duidelijkst in de derde akte, waar de ‘gangbare coupures’ het ernstigst zijn. In zowel de volledige versie van Sawallisch als in die van Solti vergt deze ongeveer 65 minuten. Bij Karajan en bij Böhms 2e , zwaarder bekorte opname, duurt deze zo’n tien minuten korter.
Toch is het niet goed mogelijk alleen de beide volledige opnamen (en Solti’s eveneens volledige video opname) serieus te nemen en alle overige te diskwalificeren. Niet alleen doen aan die gecoupeerde uitvoeringen sommige van de beste Straussvertolkers mee, het is ook mogelijk verschillende opvattingen even hoog in te schatten. De meest cruciale passage in de partij van de keizerin wanneer ze ontdekt dat haar man van steen is geworden en waar ze moet beslissen of ze hem wil redden door haar schaduw af te werpen en dus hun kinderwens niet kan vervullen, is door Strauss vormgegeven als Melodram. Hij kondigde zijn bedoeling ruimschoots tevoren aan en wekte de indruk dat deze vormgeving heel belangrijk was voor hem, mogelijk om te suggereren dat op dit wanhopige moment de keizerin het zelfs zonder muziek moet stellen. De bewuste passage is 35 maten lang met 38 regels gedeclameerde tekst tegen een achtergrond van aangehouden akkoorden tussen dramatische uitroepen van het orkest.
Mogelijk vanwege het ongemak van zo’n substantiële spraakpassage of omdat sopranen aarzelen om zich hieraan te wagen, reduceren alle gecoupeerde versies dit gedeelte tot een paar korte zinnen (bij Sinopoli zelfs tot niet meer dan vijf woorden) en beknotten daarmee ook de begeleidende muziek. Om op dit moment over te gaan van zingen op spreken is beslist lastig, maar de beide sopranen die het probeerden (Cheryl Studer bij Sawallisch en in Solti’s videoversie en Julia Varady bij Solti in diens audioversie) suggereren dat die moeilijkheid ook de expressie kan dienen. Vooral Varady wier stem verhardt laat een vrouw aan het eind van haar latijn horen.
Een andere scène die meestal wordt geschrapt of gemodificeerd komt eerder in de derde akte voor. Wanneer de boodschapper uit het geestenrijk en de zuster in een boze discussie zijn gewikkeld terwijl Barak en zijn vrouw angstige kreten vanachter het toneel slaken. Het gaat in wezen om een kwartet, maar omdat twee deelnemers zich zover weg bevinden, is het geheel moeilijk in balans te brengen op het toneel. Wanneer het aandeel van Barak en zijn vrouw wordt weggelaten komt hun erkenning van het feit dat ze elkaar ondanks hun geruzie hard nodig hebben niet uit de verf. Door de passage helemaal weg te laten ontbreekt het aan de noodzakelijke verduidelijking van de motieven van de zuster.
In de tweede akte doen de ‘gewone coupures’ de zuster het meeste schade. Het is een veeleisende rol over een ongewoon groot vocaal bereik waardoor in het theater of een ‘live’ opname de pogingen om haar taak te verlichten aanvaardbaar zijn. Maar het is goed denkbaar dat Strauss door een sopraan te kiezen voor deze rol meer waarde hechtte aan een royaal, mooi hoogste register dan aan onheilspellend geblaf in het laagste. Wanneer die zuster wordt vertolkt door een hoge mezzo met een goed hanteerbaar laag gaat men de passages missen die de opnamen haar vaak ontzeggen.
De betrekkelijke verwaarlozing van Die Frau ohne Schatten tot voor kort en de inherente veelvuldige moeilijkheden hadden het voordeel dat het werk niet lichtvaardig op het speelplan werd genomen. Ook het maken van opnamen bleek geen sinecure. Ondanks de voorkomende coupures en eventuele minder gelukkige bezettingen is er totnutoe gelukkig geen enkele inferieure opname van deze opera verschenen. Maar het is evenmin makkelijk een ‘beste’ realisatie aan te wijzen.
De opnamen
De eerste opname verscheen pas in 1955, van echte vooroorlogse, historische versies is dus in dit geval geen sprake. Het gaat om een studio-opname die echter is gebaseerd op een reeks uitvoeringen onder Böhm in de Weense Staatsopera en waarin op één uitzondering na (Paul Schöffler die Ludwig Weber als Barak vervangt) gebruikt maakt van de bezetting daar. De toen nog geen dertigjarige Leonie Rysanek had niet alleen een ideale stem als keizerin, maar ook het juiste temperament; bij haar eerste verschijning lijkt ze inderdaad uit een andere wereld te komen, daarna klinkt ze vastbesloten en heel oprecht om haar gedoemde echtgenoot te redden. Haar smeekbede aan haar vader Keikobad in de 3e akte klinkt nobel en waardig. Niemand die destijds deze invulling van de zware rol hoorde kan hebben vermoed dat ze in latere jaren haar interpretatie nog verder zou verdiepen. Maar haar eerste invulling bezit een jeugdige frisheid en getuigt van haar vermogen om in het hoogste bereik met rustige vervoering te zingen.
Hans Hopf beschikte over het soort stem dat Strauss voor oren moet hebben gestaan toen hij de keizer concipieerde en hoewel hij soms wat weinig verbeeldingskracht toont bij het verlenen van meer betekenis aan zijn tekst is hij als gedegen Duitse romantische tenor uitstekend op zijn plaats. Schöffler is een superieure Barak met een mooi donkere stem, standvastig, nobel en humaan; Elisabeth Höngen, soms wat ongelijkmatig, is een dramatische zuster met een zuiver hoogste register en zonder neiging een karikatuur van de rol te maken. Alleen Christel Goltz met haar wat schrille, metalige en weinig expressieve stem is als Baraks vrouw wat teleurstellend. Böhm dirigeert energiek en welsprekend zonder subtiliteiten te verwaarlozen.
De prille stereoklank is aan de schrille kant en soms wat gecomprimeerd, maar het gevoel van een goed op elkaar ingespeeld ensemble van de meer dan gedegen Weense bezetting is evident.
Joseph Keilberth nam het werk in 1963 ‘live’ in Hamburg op. Hoewel de coupures in de 3e akte erg fors zijn (al overleefde het Melodram heel redelijk) is deze versie vooral de moeite waard dankzij de inbreng van Dietrich Fischer-Dieskau als Barak en Martha Mödls zuster. Ook het korte optreden van Hans Hotter als de boodschapper is bijzonder. Jammer genoeg is deze opname niet of nauwelijks meer verkrijgbaar.
Ongeveer tezelfdertijd werd een beroemde radio opname met Karajan gemaakt. Het resultaat is nogal frustrerend. Het betreft Karajans laatste nieuwe productie ter gelegenheid van het Strauss eeuwfeest aan de Weense Staatsopera voordat hij zich daar in de zomer van 1964 verongelijkt terugtrok. Jammer genoeg dirigeerde hij niet alleen, maar voerde hij ook de regie. Beschikkend over een geweldig goede bezetting bracht hij niet alleen de gangbare aan het dramatisch verloop, maar bewonderaars van de dirigent en de zangers zullen daar genoegen mee moeten nemen, net als met de matige mono radioklank. Karajan dirigeert het werk namelijk met veel passie en besteedt enorm veel aandacht aan details. De tekst komt duidelijk uit en de expressie heeft over het geheel iets intiems.
Leonie Rysanek is niet minder bij stem dan voor Böhm, ze neemt met succes meer risico’s en zingt nog intenser hier. Jess Thomas is de ideale heldentenor als keizer zonder zich te forceren en hij verleent de rol een meer dan gangbaar karakter. De zuster van Grace Hoffmann profiteert in hoge mate van haar royale hoogste register en ze speelt niet met elk woord en ieder accent de schurk. Walter Berry als Barak en Christa Ludwig als diens vrouw vormden destijds in het echte leven ook een echtpaar wat het menselijke karakter van hun uitingen beslist goed doet. Ludwig neemt als mezzo enig risico in de hoog liggende passages, maar het pathos en lijden dat ten grondslag liggen aan de scherpzinnigheid van de vrouw komen steeds fraai uit en zijn bruuskheid, afgewisseld met teerheid als Barak is even treffend aks haar blijken van schuld en verlangen. Een extra weelde doet zich voor wanneer de geweldige Fritz Wunderlich even acht regels als jongeman inbrengt en de toen 25 jaar jonge Lucia Popp telkens even in de kleinste rollen opduikt.
De volgende ‘live’ opname brengt ook weer Böhm ten tonele. Hij ontstond al in 1976, maar werd pas in 1985 uitgebracht. Het gaat om een versie die de dirigent op zijn best en geïnspireerdst toont en die opnieuw Rysanek als nobele keizerin in nu fraaie stereo laat horen. Maar helaas zijn er ook nadelen. De drastische coupures bijvoorbeeld die de 2e akte met elf minuten en de derde met negen minuten bekorten ten opzichte van Böhms eerste opname. James King is een betrouwbare, maar kleurloze, niet erg aangenaam klinkende keizer. Birgit Nilsson vertrouwt hier teveel op haar staalharde en –kleurige stem en klinkt niet overtuigend in haar wanhoop en spijt uit de 3e akte. Ook de stem van Ruth Hesse als zuster heeft een onaangenaam scherp randje en in snelle dialogen overtuigt ze onvoldoende. Zowel Berry (Barak) als in iets mindere mate ook Rysanek richten zich hoorbaar met meer inspanning tot een groter auditorium, wat ten koste gaat van de intimiteit en de intonatie. Maar na elk moment van kortstondige zwakte herstelt ze zich prachtig en zingt ze nog intenser.
De glorie van deze opname is echter de directie van Böhm. Hij maakt aannemelijk dat dit Strauss’ meesterwerk qua orkestratie is. Hij suggereert dat de componist aanvankelijk dacht in termen van twee in elkaar grijpende orkesten. Een Ariadne achtig kamerorkest voor de bovennatuurlijke krachten en een rijk bezet symfonie orkest (met glasharmonica, twee celesta’s, glockenspiel, Chinese gongs).
Dat gedifferentieerde geluid komt ook fraai tot gelding in de opname van Sawallisch uit 1987. De eerste echt volledige opname. Cheryl Studer is voortreffelijk bij stem als keizerin; hooguit een tikje teveel helderheid in het hoogste register en wat momenten van onaangedane expressie suggereren dat ze deze rol mogelijk wat te vroeg opnam. Maar dat maakte ze vijf jaar later goed. De ernst van haar rolopvatting, de bedachtzame vormgeving van de rustiger details en haar beheersing van weidse gebaren zijn imposant. René Kollo daarentegen begon wat te laat in zijn loopbaan aan de rol van de keizer. Zijn voordracht kent momenten van hoorbare overbelasting, hij zingt zelden met gemak en zijn stem heeft slechts een gering kleurbereik. Maar op zichzelf is zijn stemtype wel ideaal voor deze rol. Hanna Schwarz zingt betrouwbaar en gedegen als zuster, maar haar hoogste register is tamelijk penetrant en ze acteert wat te weinig met haar stem. Dat is in nog sterkere mate het geval met Alfred Muff als Barak: een prachtige stem, maar nauwelijks karakteruitbeelding. Ook Ute Vinzing is weliswaar voortreffelijk in de dialogen, maar laat het liggen als het om welsprekendheid en drang gaat. Voor Sawallisch directie is wel alle lof op zijn plaats.
De beide opnamen – eentje puur in audio, de andere audiovisueel – kunnen het beste samen worden beschouwd. De audioversie had een lange productietijd van maart 1989 tot oktober 1991 maar beschikt wel over een der toen best denkbare bezettingen. Julia Varady bijvoorbeeld is de best denkbare keizerin. Ze toont zich geen directe rivale van Rysanek, maar komt met een heel intens en treffend voorgedragen waardevolle eigen prachtig gezongen opvatting. Een echt alternatief. De mystieke kanten en het vocale lef die Rysanek zo onderstreepte zijn niet zozeer haar deel, maar ze acteert minstens zo goed met haar fraaie stem, toont passie en differentiatievermogen. Destijds waren er heftige discussies over Placido Domingo als bepaald niet erg idiomatische keizer. Zijn stem is natuurlijk zeer on-Duits, maar op zichzelf wel prachtig en hij hoeft zich nooit te forceren. Hij weet zijn tekst ook prachtig genuanceerd te kleuren. Frappant ook hoe attent Solti zijn grote scène in de 2e akte en die van Varady in de derde zorgvuldig begeleidt. José van Dam zingt met zijn donkere warme stem nogal ingetogen als Barak, maar dat heeft het voordeel dat hij hierdoor alleen maar menselijker klinkt. De ontroerendste zin uit zijn rol – waar hij zijn vrouw nog eens wil zien voordat hij sterft – klinkt zo verstild dat het wel lijkt of hij zijn stem niet vertrouwd tengevolge van een te grote emotie. Zijn echtgenote, hier Hildegard Behrens, is met haar totale rolidentificatie zelfs overtuigender, kwetsbaarder dan Christa Ludwig; net als Van Dam weet ze volmaakt hoe ze de intimiteit van een opname kan benutten om een karakter subtiel en gedetailleerd uit te beelden. Reinhild Runkel beschikt over alle noodzakelijke kracht om de rol van de zuster als rijpe vrouw gestalte te geven, bovendien weet ze haar vrees zowel als haar kwaadwilligheid goed te uiten.
Zoals wel vaker is Solti soms te neurotisch, te energiek en te opgewonden, maar in dit geval vloeit het voort uit een grondige kennis van en liefde voor deze opera. Geen detail ontgaat hem of de technici. In die zin is hij zelfs succesvoller dan Sawallisch en Böhm door in de slotscène de indruk te vermijden dat Strauss, verbluft door Hofmannsthals apotheose niets beters wist te doen dan een moeizame poging te wagen om brokken uit Mahlers 8e symfonie te recyclen. En de Decca opname is in zijn klankrijkdom en detailtekening de beste die het werk ooit kreeg.
De bezetting van Solti’s tijdens het Salzburg festival 1992 verfilmde opname is niet dezelfde, laat staan gelijkwaardig aan zijn studio-opname. Toch valt er veel positiefs te bewonderen. Te beginnen met de regie van Götz Friedrich en de spectaculaire aankleding van Rolf Glittenberg. Toch laat het acteeraspect te wensen over. Degenen die het behoorlijk kunnen, handelen naar behoren, de anderen niet. Zo geeft Marjana Lipovsek een pakkend en goed uitgewerkt beeld van de zuster en komt Robert Hale mooi over als een treffend eerlijke, stoere Barak ook al klinkt zijn stem lichtelijk versleten. Thomas Moser wordt nodeloos gehinderd door een baard die hem meer op een van die onbruikbare Russische aristocraten van Tsjechov laat lijken, blijkt een lyrische, maar nogal lichtgewicht keizer te zijn. Cheryl Studer blinkt niet uit door te acteren, maar haar interpretatie van de keizerin is een stuk verder uitgediept sinds ze deze rol bij Sawallisch zong. In al haar maatgevende scènes voldoet ze uitstekend. Teleurstellend is eigenlijk alleen Eva Marton als Baraks vrouw. Haar stem is te schel en bezit teveel slecht beheerst vibrato. Maar binnen zekere grenzen zorgt ze voor een oprechte, gulle uitbeelding en haar wanhoop in de derde akte is roerend.
Blijft Giuseppe Sinopoli die in 1997 voor een uitstekende opname had kunnen zorgen. Hij heeft een zeer beheerste, duidelijke opvatting die zich helaas in vrij langzame tempi ontplooit. De orkestrale intermezzi klinken prachtig, maar ook de vele expressieve kamermuziekachtige gedeelten krijgen fraai gestalte. Jammer genoeg werd zijn opname gebaseerd op een reeks toneelopvoeringen met vele, vaak absurde en hoe dan ook betreurenswaardige coupures. Ook de bezetting is te weinig homogeen. Ben Heppner is een prachtig lyrische keizer, maar Sabine Hass als Baraks echtgenote klinkt nogal geforceerd en schril; ze lijkt ook teveel op de welsprekende, maar hoekige zuster van Hanna Schwarz. Deborah Voigt toont als keizerin de nodige vastbeslotenheid en een redelijke gelijkmatigheid. Ze overtuigt goed in de plechtige en heldhaftige momenten doch haar toon wordt in de luidere passages onaangenaam hard en weinig expressief. Franz Grundheber is een muzikaal innemende, maar wat kleinschalige Barak.
Conclusie
Wat zou het – als zo vaak – prachtig zijn als de beste kwaliteiten uit al deze opnamen in eentje verenigd zouden kunnen worden. In dat geval zouden in elk geval Leonie Rysanek en Karl Böhm present zijn. Omdat dit onmogelijk is moet een compromis worden aangegaan. In dit geval is Solti de beste optie als eerste keus, met de oudste versie van Böhm als nuttig supplement, ondanks de vrij povere geluidskwaliteit.
Discografie
Leonie Rysanek, Hans Hopf, Christel Goltz, Paul Schöffler, Elisabeth Höngen met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. Decca 425.981-2. 1955
Leonie Rysanek, James King, Birgit Nilsson, Walter Berry, Ruth Hesse met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. DG 445.325-2. 1976
Leonie Rysanek, Jess Thomas, Christa Ludwig, Walter Berry, Grace Hoffmann met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 457.678-2. 1964
Ingrid Bjoner, Jess Thomas, Inge Borkh, Dietrich Fischer-Dieskau, Martha Mödl met het orkest van de Beierse staatsopera o.l.v. Joseph Keilberth. DG 449.584-2. 1963
Cheryl Studer, René Kollo, Ute Vinzing, Alfred Muff, Hanna Schwarz met het orkest van de Beierse omroep o.l.v. Wolfgang Sawallisch. EMI 749.074-2. 1987
Julia Varady, Placido Domingo, Hildegard Behrens, José van Dam, Reinhild Runkel met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 436.243-2. 1991
Deborah Voigt, Ben Heppner, Sabine Hass, Franz Grundheber, Hanna Schwarz met de Staatskapel Dresden o.l.v. Giuseppe Sinopoli. Teldec 0630-13156-2. 1997
Video
Cheryl Studer, Thomas Moser, Eva Marton, Robert Hale, Marjana Lipovsek met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 071-425-3 (VHS). 1992