Verg. Discografieën

STRAVINSKY: NOCES, LES

STRAVINSKY: SVADEBKA (LES NOCES)

 

Een ‘danscantate’ in vier doorlopende delen op basis van Russische volkspoëzie die ‘conversatieflarden zonder de verbindingslijn van een gesprek’ suggereert. Het gaat om een van de meest Russische composities van Stravinsky met een sterk ritualistisch element van herhaalde woorden en nadrukkelijke ritmen, een eigenschap die bij de première in 1923 bog werd onderstreept door de strenge en abstracte choreografie van Bronislave Nijinska.

 

Achtergronden

In 1914 ondernam Stravinsky vanuit het Zwitserse Clarens zijn laatste reis naar Rusland voordat hij daar in 1962 pas weer terugkeerde. Hij ging naar Kiev omdat hij daar een bundel met volksverhalen van Kirejevsky, meer in het bijzonder met bruiloftliederen, hoopte te vinden. De bundels van deze Kirejevsky (met mogelijk bijdragen van Poesjkin) en Afanasiev leverden de componist onder meer het materiaal voor Renard, L’Histoire du soldat en Pribaoutki.

Het oorspronkelijke concept van Les noces zou zelfs ouder kunnen zijn dan dat van de Sacre. Het begon met de simpele gedachte aan een gedramatiseerde boerenbruiloft in de vorm van een soort muzikale cinéma-vérité waarbij naar de bruiloftrituelen wordt gekeken via flarden conversatie, liedcitaten en ander materiaal. Maar Stravinsky’s bedoeling was om meteen ook de gebeurtenis te depersonaliseren. De solozangers – bijvoorbeeld de sopraan en de tenor – zouden niet duidelijk herkenbaar moeten zijn als bruid en bruidegom. De zangers spelen verschillende rollen in het verhaal. De sopraan is in het eerste tableau het bruidje Natasja, in het vierde de gans; de tekst van de bruidegom Fetis wordt door de tenor gezongen, als echtgenoot wordt hij later vervangen door de bas.

Later vergeleek Stravinsky het gebruik van de tekstclichés en geklets met een gedeelte uit James Joyce’s Ulysses waarin de lezer als het ware meeluistert naar brokken conversatie zonder de context van het discours te kennen. Niet voor niets waarschuwt de componist de luisteraar dat voorkennis van de culturele gebruiken en zelfs de taal zelf essentieel zijn voor een volledig begrip van het werk. De Zwitser Ramuz, vooral bekend als librettist van L’Histoire du soldat, had gezorgd voor de vertaling in het Frans net zoals hij dat deed voor Renard en een aantal liederen.

De instrumentatie van Les noces veroorzaakte Stravinsky meer problemen dan van welk van zijn latere werken ook. Er is een oerversie uit 1917 voor grote bezetting met volwaardig orkest waarin opgenomen een harmonium, cimbalom, klavecimbel en piano plus solisten en koor. Die werd al snel verworpen.

In de cd praktijk stelt die instrumentatie de luisteraar voor de nodige vragen wat de oudere versies van het werk betreft. In de opnamen zijn er geen twee gelijk. Wat de kwestie opwerpt: hoe authenthiek is aangekondigde authenticiteit eigenlijk? Hoe zit dat?

In 1919 dacht Stravinsky, mede uit praktische overwegingen, aan een klein ensemble met een combinatie van een mechanisch instrument: een pianola - mechanische piano – naast een tweemanuaals harmonium plus xylofoon, tamboerijn, triangel, bekkens en diverse trommen, pauken en twee cimbaloms voor wat toen nog voluit heette Les noces villageoises een werk in ‘vier choreografische taferelen’. Begrijpelijk genoeg vreesde Stravinsky dat de synchronisatie van mechanische en niet-mechanische muziek onoplosbare problemen zou opleveren. Volgend praktisch probleem voor de uitvoerenden: hoe volg je de onzichtbare, maar alleen hoorbare ‘directie’ van zo’n mechanisch instrument. Een later idee voor vier pianola’s (ter vervanging van beide cimbalons) was nog onmogelijker en is nooit gerealiseerd.

Een ander, praktisch probleem was dat de firma Pleyel niet in staat bleek om het gewenste Pleyela mechanische cimbalom te fabriceren. Mogelijk mee daarom kwam het toen niet verder dan tot een uitgewerkte vorm van de eerste twee taferelen.

Tijdens het Amsterdamse Grachtenfestival 2009 ging in oude deze vorm een interessante uitvoering geïnitieerd door slagwerkster Peppie Wiersma en met de Cappella Amsterdam.in première, gevolgd door een aantal opvoeringen elders. Wiersma had mogelijk de smaak te pakken gekregen toen ze in 2006 (met bekkens) meewerkte aan de Harmonia Mundi opname.

Interessant en apart was de nieuwe vorm vooral ook omdat Theo Verbey zorgde voor een goed passende instrumentatie van de rest van het werk, nog aangevuld met een bruiloftsmars op basis van het Scherzo à la russe van Louis Andriessen. De bezetting bestond nu uit 2 cimbaloms, harmonium, slagwerk, viool, contrabas, klarinet, fagot, cornet en trombone. In plaats van de oude vertaling van Martinus Nijhoff werd een nieuwere van Judith Herzberg gebruikt; zij zelf fungeerde als vertelster.

Maar drie maanden vóór de première in Parijs in 1923 legde Stravinsky zich tot slot definitief vast op vier piano’s, pauken en verder slagwerk omdat “zo aan mijn voorwaarden werd voldaan. Het zou tegelijkertijd volmaakt homogeen, volkomen onpersoonlijk en volmaakt mechanisch zijn.” Voor de verdere invulling zorgde een vierstemmig koor waaruit solisten werden gerecruteerd.

Het werk bestaat uit vier scènes die zonder onderbreking in elkaar overgaan. De eerste handelt thuis bij de bruid die zich met wat helpsters voorbereidt met het verzorgen van mooie vlechten. Het tweede tafereel brengt de luisteraar naar het huis van de bruidegom waar deze om de zegen van zijn familie vraagt. In de derde scène vertrekt de bruid van huis, begeleid door klagende moeders. Het vierde tafereel schildert de bruiloft zelf, onder andere met een levendige schildering van een ietwat dronken gast. Het bruidspaar wordt op rituele wijze naar de huwelijksceremonie begeleid. Het werk eindigt met een plechtige liefdesverklaring van de bruidegom voor zijn vrouw, begeleid door een speciale bel en de vier piano’s, nu in prachtig unisono.  

 

De opnamen

Hier past om te beginnen een verontschuldiging. Het bleek onmogelijk om alle bestaande opnamen te bemachtigen. Excuus ook voor hier niet verder uitdiepen van die instrumentatieverschillen: de luisteraar van nu zal in het algemeen meer in het klinkende resultaat dan in eerder musicologische details geïnteresseerd zijn.

Maar het wel aanwezige gezelschap bood een aangename verscheidenheid. Jammer dat de historische opname van de componist zelf niet meer in de nieuwe catalogus staat. Zijn acoliet Craft gooit op het goedkope Naxoslabel hoge ogen. Bij hem zijn het vooral de fel spelende instrumentalisten die voor levendigheid zorgen. Relatief gezien doen in verhouding daarmee de vocale bijdragen haast te rustiek aan.

Op elpee was er ooit een Nonesuch opname van Boulez naast die van de latere Stravinsky en Bernstein. Dat laatste tweetal is gelukkig op cd herverschenen. Natuurlijk draagt de interpretatie van de componist zelf het stempel van authenticiteit, maar men moet dan wel voor lief nemen dat de tekst in het Engels wordt gezongen.

Met de pianisten Argerich, Zimerman, Katsaris en Francesch brengt Bernstein een stel musici in het krijt die zorgen voor veel panache. Gelukkig leveren de solisten ook een eersterangs prestatie. Het resultaat klinkt meeslepend en vol joie de vivre.

Interessant is dat Eötvös de versies 1919 en 1923 beide naast elkaar heeft geplaatst. In beide gevallen zorgt hij voor zorgvuldige, heel stijlvolle en mooi afgewerkte uitvoeringen waaraan hooguit net dat laatste beetje overgave ontbreekt.

Pianolist Rex Lawson was een der weinigen die in 1981 meewerkte aan wat een echt authentieke uitvoering genoemd kan worden van de versie 1919 en dus met gebruik van een pianola; hij werkte daartoe samen met Boulez.

Een bijzondere plaats neemt de uitgave van Pokrovsky in doordat hij met succes heeft gestreefd naar een authentiek Russisch vocaal geluid. Minder overtuigend is dat hij de instrumentale partijen deels met behulp van een Apple Macintosh computer heeft geproduceerd. In een poging om Stravinsky’s speurtocht naar een ideale mechanische realisatie te verwezenlijken.

In iets mindere mate verleent ook Wood met de inzet van het koor van het Voronetz instituut de vocale kant een echt Russisch tintje. Bij hem komen de vier piano’s en slagwerk in actie.

Reuss blijkt in veel opzichten in het voordeel omdat hij gebruik kan maken van een viertal goed agerende pianisten, de ingespeelde Berlijnse Musikfabrik met een uitgebreide slagwerkkeuken en het flexibele, van alle markten thuis zijnde RIAS kamerkoor. Hier ontstond zo de in feite beste huidige allround versie.

 

Conclusie

Het is maar waar de luisteraar de nadruk op legt: op de aanwezigheid van de componist als onvermoeibaar, maar niet altijd de beste vertolker van eigen werk, dat in betere handen is bij Craft. op de vaart en verve van Bernstein, de confrontatie van twee versies in nauwkeurige verklankingen van Eötvös, het uitgesproken  Russische karakter van het Voronetz kamerkoor, de echt origineel aandoende pianola van Lawson of de ideale allround conceptie van Reuss. Eigenlijk zou men vanwege de verschillende werkversies idealiter over een paar opnamen moeten beschikken. Los daarvan is waarschijnlijk die van Reuss de beste aanbeveling met Craft als goedkoop alternatief.

 

Discografie

Versie 1923

1959. Ensemble o.l.v. Igor Stravinsky. Sony SM3K 46291 (3 cd’s). 

1977. Ensemble o.l.v. Leonard Bernstein. DG 423.251-2.

1988. Ensemble o.l.v. Eötvös. Hungaroton HCD 512989.

1990. Ensemble o.l.v. James  Wood. Hyperion CDA 66410.

2000. Ensemble o.l.v. Dmitri Porkovsky. Nonesuch 7559.79335-2.

2001. Ensemble o.l.v. Robert Craft. Koch 37514-2, Naxos 855.7499..

2006. Ensemble o.l.v. Daniel Reuss. Harmonia Mundi HMC 80.1913.

 

Versie 1919

1981. Ensemble o.l.v. Rex Lawson. Piano 21 Aeolus 1001.

 

Met onbekende datum

….. . Ensemble o.l.v. William Noll. Newport NCD 60118.

…… Ensemble o.l.v. Karel Ancerl. Supraphon SU3692-2.

….. . Ensemble o.l.v. Igor Stravinsky. EMI 754.607-2 (2 cd’s).

 

Video

…… Ensemble o.l.v. John Carewe. BBC OA 0832D.