SATIE: BELANGRIJKSTE WERKEN
Hoewel hij in sommige kringen werd beschouwd als een lichtgewicht eccentricus, was Eric Satie (1866-1925) een van die componisten die mede een deel van de twintigste eeuw het meest beïnvloedden. Ravel liet nooit na om de man die hij eenvoudigweg ‘de voorloper’ noemde te prijzen. En de jonge Debussy – die een tijdlang zijn beste vriend was – werd door Satie aangemoedigd om te breken met het Wagnerisme en af te rekenen met het laatromantische Sauerkraut.
In wezen was Satie een eenzame figuur die in zijn bestaan voorzag als pianist in de cafés uit Montmartre (altijd gekleed in een grijsfluwelen pak met een bolhoed). Onder kenners werd hij daar bekend om zijn spitsvondige, vaak geestige pianowerken met hun mystificerende titels en hun eigenaardige, fantastische titels en vertolkingsaanwijzingen zoals Bureaucratische sonate, Pièces froides, Pièces en forme de poire, Embryons desséchés, Aperçus désagréables en Croquis et agaceries d’un gros bonhomme en bois. Dat alles gepubliceerd met weinig behulpvolle aanwijzingen als “Verbaas u over uzelf” en “Wees helderziend”. Zo was Satie een voorloper van het Dadaïsme en het Surrealisme terwijl de combinatie van weemoedigheid en satirische geestigheid ze een uniek – maar duidelijk Frans – aroma verleent.
Vanaf midden jaren 1910 werd Satie beschouwd als dè grote anti romanticus, met name door de grote trendsetter Jacques Cocteau met wie hij samenwerkte aan het ballet Parade (1917) dat voor de Ballets russes van Diaghilev een volgend schandaal opleverde na dat van Stravinsky’s Sacre du printemps. Maar ditmaal waren het niet zozeer het scenario van Cocteau of de muziek van Satie, doch de decors en de driedimensionaal kubistische kostuums van Picasso die het publiek verontwaardigden.
De handeling vindt plaats op een kraam op een kermisterrein met als dramatis personae drie impresario’s met hun artiesten – een Chinese jongleur, een stel acrobaten en een ‘klein Amerikaans meisje’. Satie stelt ze muzikaal voor als een stel tamelijk grappige, gevoelloze vignetten op een ‘alledaags muziekje’. Cocteau vulde dat aan met brokjes variété en het geluid van een schrijfmachine, een revolver, sirenes, een xylofoon en een stel flessen.
Satie was verder heel actief in de ondersteuning van jonge musici, met name van de groep die in 1917 naar analogie van Apollinaire, Max Jacob en Cocteau bekend werd als de “Groupe des six“ (bestaande uit Auric, Durey, Honegger, Tailleferre, Milhaud en Poulenc).
Twee van hen – Milhaud en Polulenc – zagen in Satie’s onafhankelijkheid van de traditionele muzikale modellen een voorbeeld om met hem te gaan wedijveren.
Satie werkte nog eens samen met Cocteau (en Picasso) in een ander werk: Les aventures de Mercure (1924), maar wierp zich voor zijn laatste ballet Relâche in de armen van de Surrealisten. Relâche (ophouden) is een begrip uit de theaterwereld voor wanneer de schouwburg wordt gesloten tussen twee voorstellingen.
Geen wonder dat het theater gesloten was toen het voor de première van het stuk opdraafde. (De bewuste première vond drie dagen later plaats).
Het absurde scenario en het even onzinnige decor, bestaande uit honderden opgehangen grammofoonplaten, waren van Francis Picabia. In de pauze werd een korte film met de titel Entr’acte van René Clair vertoond waarin Satie zelf verscheen. Net als bij Parade is de muziek volslagen onschuldig en zelfs enigszins ongeïnspireerd.
Triest genoeg ging de gezondheid van Satie achteruit juist op het moment dat zijn ster eindelijk rijzende was. Dat was goeddeels te wijten aan zijn flinke alcoholconsumptie. Op 59-jarige leeftijd overleed hij aan levercirrose. Tot de mooiste blijken van eerbetoon behoort de volgende van Darius Milhaud: “De zuiverheid van zijn kunst, zijn afkeer van iedere vorm van concessie, zijn minachting voor geld en zijn meedogenloze houding jegens de kritiek vormen een prachtig voorbeeld voor ons allen”.
In feite is de nalatenschap van Satie waardevoller dan wat Milhaud suggereerde. De tijdloze, richtingloze soort muziek van Satie werd een belangrijke invloed voor John Cage, zijn opvatting over musique d’ameublement (ameubelmuziek) liep ongeveer vijftig jaar vooruit op Muzak en de eenvoud met vaak eindeloze herhalingen (Vexations vergt dat hetzelfde fragment 840 maal wordt herhaald) leverde het Minimalisme een inspirerend historisch precedent.
Orkestwerken
Tot de orkestwerken behoren behalve de balletmuzieken Parade en Relâche plus de twee door Debussy georkestreerde Gymnopédies de door Milhaud georkestreerde Grimaces pour le songe d’une nuit d’été en de door Poulenc georkestreerde Gnossienne nr. 3. Ter afronding is er La belle excentrique
Discografie
De enige nuttige, waardevolle opname is die van het
Capitole orkest Toulouse o.l.v. Michel Plasson. EMI 341.443-2.
Pianowerken
Satie’s geheimzinnige, maar treffende pianostukken maken ongeveer driekwart van zijn oeuvre uit. Ze vormen niet alleen daarom ook zijn meest representatieve muziek. De vaak absurde titels hebben dikwijls een parodistische bedoeling (soms ook drijven ze lichtelijk de spot met Debussy’s soms even absurde dichterlijke ondertitels).
Maar ondanks hun schijnbare frivoliteit hebben deze miniaturen vaak een heel lyrisch karakter en vormen ze een heel eigen klankwereld, die deels is afgeleid van wat de componist aantrof in het café-cabaret waarin hij optrad, maar deels ook getuigt van zijn belangstelling voor de Gregoriaanse muziek van het Middeleeuwse Christendom.
Die nadruk op die oude technieken en de strenge ‘witte toets’ harmonieën is optimaal te horen in twee van de beroemdste werken, de lome Trois gymnopédies (1888) en de in de geest even beklijvende Gnossiennes (1890) die zo’n vijtien jaar vooruitlopen op de exploratie van dergelijke harmonieën door Debussy. Debussy bewonderde de Gymnopédies dermate, dat hij nr. 1 en 3 orkestreerde. Daarmee liet hij de dromerige kwaliteit van de muziek haast nog mooier uitkomen, al ondermijnde hij zo wel het spitsvondige karakter enigszins.
De opnamen
Yves Thibaudet laat uitstekend de mengeling van naïviteit en welbewustheid horen. Hij weet even goed raad met bijvoorbeeld de verdekte melancholie van de Gnossiennes als met de spitse humor van Véritables préludes flasques. De Decca opname is het mooist van klank.
Met als extra de beide 4-handige werken komt de Virginopname van een meer dan geroutineerde, invoelende Queffelec op de tweede plaats.
De oude meester Ciccolini mag met zijn idiomatische spel zeker niet worden vergeten. Hetzelfde geldt voor zijn jongere collega Rogé.
De oudere opname door Reinbert de Leeuw van de complete pianowerken was omstreden. Sommigen vonden dat Satie hiermee voor het eerst volkomen recht was gedaan, anderen oordeelden dat Satie hier in constant onmogelijk trage tempi was bezien door de ogen van een slaapwandelaar.
Discografie
Compleet: Yves Thibaudet. Decca 473.620-2 (5 cd’s).
Compleet. Anne Queffelec (met Catherine Collard in La belle excentrique en Trois morceaux en forme de poire). Virgin 562.363-2 (4 cd’s).
Gedeelten. Aldo Ciccolini. EMI 586.429-2 en 467.239-2.
Gedeelten. Rogé. Decca 458.195-2 en 475.752-7.
Gedeelten. Reinbert de Leeuw. Philips 446.672-2.
Gedeelten (ook de duo’s met tenor, trompet en tweede piano) Alexandre Tharaud e.a. Harmonia Mundi HMC 90.2017/8.
Socrate
Wie meent dat Satie’s muziek louter bestaat uit laconieke Gallische esprit met wat leutige café chansons zal zijn/haar mening moeten herzien bij het luisteren naar Socrate (1919) op tekst die is ontleend aan de drie dialogen van Plato in de vertaling van Cousin. Hierin worden de laatste drie dagen van de Griekse filosoof behandeld, de wijze die door de burgers van Athene ter dood was veroordeeld omdat hij de jongelui uit die stad had gecorrumpeerd. De ondertitel, ‘symfonisch drama’, is in tegenspraak met de economische middelen die worden ingezet in Satie’s waarschijnlijk beste werk dat in alle opzichten een antithese is van de opgeblazen retorica van zijn bête noire Wagner. Boven een patroon van pulserende ostinati zijn simpele Gregoriaanse melodieën geweven terwijl de zangmelodie in sequensen van herhaalde noten met vermijding van een levendige woordschildering de aandacht nadrukkelijk vestigen op Plato’s tekst. Het resultaat klinkt prachtig in al zijn eenvoud en met een volkomen gebrek aan pretenties.
De opnamen
De EMI opname doet op behoorlijke wijze recht aan de versie voor vier vrouwenstemmen met orkest van het drame symphonique, maar te prefereren is feitelijk de eenvoudiger versie, zeker zoals deze wordt gezongen door de lichte tenor van Jean Belliard die weinig vibrato gebruikt en die net als de Fransen uit de opname met orkest over een ideale uitspraak beschikt. De vertollking is wars van elk zweem retorica en zowel orkest als pianist zorgen voor transparante invulling van hun aandeel.
Discografie
Danielle Millet, Andréa Guiot, Andrée Esposito en Mady Mesplé met het Orchestre de Paris o.l.v. Pierre Dervaux. EMI 569.686-2 (2 cd’s).
Jean Belliard en Billy Eidi. Timpani 1C1020.