Verg. Discografieën

SHOSTAKOVICH: PIANOKWINTET

 

SHOSTAKOVICH: PIANOKWINTET

 

In contrast met de Zesde symfonie wordt het Pianokwintet bepaald door een sfeer van serieuze sereniteit. Vijfdeligheid was een vorm die door de componist in de ontstaansperiode graag gebruikte, getuige het Derde strijkkwartet en de Achtste en Negende symfonie. Dat Shostakovitch in zijn jonge jaren een uitstekende pianist was, laat hij praktisch blijken in dit voor hemzelf en het Beethoven kwartet geschreven werk.

 

Achtergronden

 

Na de ‘mislukking’ van zijn Zesde symfonie voorzag Shostakovich voornamelijk in zijn inkomen met het schrijven van filmmuziek (waarvoor hij de Orde van de Rode Banier voor werkers) ontving.

Maar in 1940 kwam de mogelijkheid om zijn roem op te vijzelen met redelijk grootschalige kamermuziek: het Pianokwintet in g op. 57. En inderdaad, het stuk heeft bijna symfonische proporties met een uitvoeringsduur van ongeveer vijfendertig minuten. Het stamt uit de periode dat de componist zich erg ging interesseren voor kamermuziek. Het Pianokwintet was bedoeld als een werk dat hij zelf regelmatig mee kon uitvoeren, bij voorkeur met het (niet meer bestaande) Beethovenkwartet dat voor de meeste premières van zijn strijkkwartetten zorgde.

Het gaat om een indrukwekkend werk, vooral dankzij de inherente voortstuwende kracht. De Prelude en de lange fuga aan het begin klinkt als Bach met een gekweld modernistisch Stravinsky randje. Het ironisch-briljante Scherzo bestaat uit muziek die is teruggebracht tot kale pezen waarin de piano geen rol speelt en het zorgt voor ontlading. Eenzaamheid vormt de kern van het Intermezzo. In de finale worden open diatonische intervallen gebruikt op een manier waarop eerder Mahler zijn muziek in veerkrachtige euforie dompelde, maar bij Shostakovitch worden de gevoelens al gauw complexer alsof optimistische berusting het beste is waarop hij mag hopen.

Het kwintet genoot altijd een grote populariteit, mede vanwege het gebruikte materiaal, zeker dat uit het Scherzo en de Finale en natuurlijk vanwege de krachtige emoties die worden uitgedrukt.

Intussen sprong de componist zelden economischer met het materiaal om dan hier, maar hij vervulde het ook met warmte.

Toen Shostakovich zelf in de zaal van het conservatorium verscheen om met het Beethoven kwartet de eerste uitvoering van het werk te geven, stond het publiek spontaan op en het applaus na afloop had het karakter van een politieke demonstratie.

 

De opnamen

Vertolkers van Russische origine die oud genoeg waren om de bedreigende Sovjetperiode nog te hebben meegemaakt, lijken het beste greep te hebben op het vaak nogal dubbelzinnige, sterk contrasterende karakter van deze muziek.

Het summum van authenticiteit moet wel de opname van Shostakovitch zelf met het Beethoven kwartet zijn. Dat Russische kwartet werd in 1923 opgericht en beleefde nog zijn vijftigjarig bestaan; de bewuste opname ontstond waarschijnlijk begin jaren veertig.

Vrij curieus is dat eigenlijk de eerste – meteen waardevolle – opname uit het Westen, en dan nog wel uit Hollywood kwam met een hecht team rond Victor Aller. Nu luistert men daar vooral nog nostalgisch naar.

De opname van het Melos ensemble is aardig gerestaureerd, de gegeven vertolking is bovenmiddelmatig, maar naar huidige maatstaven is dit toch niet een geheel dat nog echt kan worden aanbevolen.

Gegeven het feit dat de meeste opnamen van het kwintet meer dan twintig jaar oud en veelal niet meer beschikbaar zijn, is de keuze aan goedklinkende versies vrij beperkt. Erg interessant is in principe vanzelfsprekend de uitgave van Sviatoslav Richter met het Borodin kwartet. De oorspronkelijke Melodiya opname uit Moskou was een tijdlang op EMI verkrijgbaar, intussen niet meer ten gevolge van een aflopend contract. Mooi dat ik een exemplaar bezit, maar daar heeft de koper in spe van nu niets aan. Destijds gold dit als de best beschikbare presentatie.

Mede omdat het Fitzwilliam kwartet ook een succesvolle complete cyclus strijkkwartetten had vastgelegd, gold de opname van dat ensemble met Vladimir Ashkenazy ook als een van de betere. Nog steeds klinkt die aanpak heel overtuigend en idiomatisch.

De opname van de als steeds gedreven Menahem Pressler met het versterkte Beaux Arts trio is helaas uit de roulatie, hoe treffend de vertolking ook was. Tevoorschijn gehaald klinkt het geheel intussen wel wat schraal.

Beide opnamen met Ian Brown & Co. Behoren tot de grote onbekenden, maar op papier lijken ze ook geen groot gewicht in de schaal te leggen.

Bij Yefim Bronfman en het Juilliard kwartet luisteren we vooral naar een hoogst efficiënte interpretatie zonder meerwaarde.

Fijnzinnigheid is het hoofdkenmerk van de interpretatie door het goed ingespeelde Nash ensemble. Maar hun spel klinkt wel doorleefd en toegewijd.

Bij Boris Berman en  het Vermeer kwartet is het spijtig dat een voortreffelijke uitvoering wordt gehinderd door de beperkingen – in termen van kil en overdreven dynamisch – van de Canadese omroep.

Elisabeth Leonskaja en het Borodin kwartet verspreiden waar mogelijk warmte, maar laten ook duidelijk een gevoel van ondraaglijk lijden doorschemeren. Het economische en het heldhaftige zijn in gelijke mate vertegenwoordigd. En dat alles met de bijtende intensiteit van een aanval. Zeker Leonskaja levert hier een van haar beste prestaties.

Veel is ook te danken aan de voortreffelijke opnamekwaliteit met zijn zeer goede balans. De strijkers klinken meteen heel levensecht in de Fuga en de dynamische verhoudingen zijn gunstig. Het Scherzo krijgt iets pikant humoristisch, het Intermezzo is heel innig en treffend en de finale is een zwierige uitsmijter.

Wat Christian Blackshaw en het Brodsky kwartet laten horen komt niet ver genoeg boven de middelmaat uit.

De ‘live’ opname uit de Weense Musikverein van Itamar Golan met Janine Jansen en haar vrienden die we goed kennen van haar Utrechtse kamermuziekfestival klinkt helaas nogal opgeblazen. De aanwezigheid van de graag sentimentaliserende Mischa Maisky is altijd een risico tenzij hij in toom wordt gehouden. In het geheel klinkt de expressie overdreven ten gevolge van een teveel aan temperament al klinkt de Prelude nog veelbelovend. De Fuga lijdt het meest onder deze aanpak, het Scherzo heeft iets exhibitionistisch, maar de Finale lukte mooi binnen deze aanpak.

Maisky komen we opnieuw tegen bij Martha Argerich en haar gezelschap op het Verbier festival. Wat zelden bij haar voorkomt, gebeurt hier een paar keer: misslagen (een G i.p.v. een gis na 2’21” (maat 210) in het Scherzo en een F i.p.v. een Es na 3’21” (maat 153) in de Finale. Niets menselijks is gelukkig ook haar vreemd. Maar verder valt weinig op haar team aan te merken. De muziek klinkt uitermate levendig in lange muzikale lijnen binnen een dramatische conceptie en Maisky voegt zich uitstekend hierin. Soms wordt de nerveuze energie haast even te hoog opgevoerd. Bijvoorbeeld in de overgang van Intermezzo naar Finale. Maar hoe dan ook: dit is een van de betere verklankingen.

Bij Evgeni Koroliov en het Prazak kwartet kan men het vermijden van iedere vorm van sentimentaliteit waarderen, maar de pianist legt in het te ver uitgesponnen eerste deel teveel expressie. Het Scherzo slaagde het mooist, maar het ouderwetse vibrato van de strijkers stoort elders nogal. Een handicap is verder de droge studio akoestiek van de opname,

Het uit Engelse dames bestaande Sorrel kwartet dat zich aan een complete serie strijkkwartetten van Shostakovitch wijdde, voltooide die serie met de onmisbare hulp van Martin Roscoe met het kwintet. Het ensemble had Rostislav Dubinsky, ooit de oprichter en primarius van het Borodin kwartet als coach en zorgt voor en heel stijlgetrouwe uitvoering. De muziek klinkt alleen wat kleinschalig en haast te intiem.

 

Conclusie

Probeer vooral Leonskaja, want zij overtuigt na ettelijke malen beluisteren het meest. Op de tweede plaats komen min of meer ex aequo Ashkenazy, Roscoe, Argerich en haar partners plus het Nash ensemble.

 

Discografie

 

1956 Victor Aller met het Hollywood kwartet. Testament SBT 1077.

 

1958 Melos Ensemble. Decca 480.215-2.

 

1963 Yefim Bronfman met het Juilliard kwartet. Sony SBK 90481, 82876-79018-2 (2 cd’s).

 

1983 Borodin trio, Mimi Zweig, Jerry Horner. Chandos CHAN 8342.

 

1983 Sviatoslav Richter met het Borodin kwartet. Melodiya 74321-40711 (6 cd’s), EMI 747.507-2.

 

1986 Vladimir Ashkenazy met het Fitzwilliam kwartet. Decca 411.940-2, 473.807-2 (2 cd’s).

 

1988 Clifford Benson met het Alberni kwartet. CRD CRD 3351.

 

1989 Beaux Arts trio, Eugene Drucker, Lawrence Dutton. Philips 432.079-2.

 

1990 Ian Brown, Marcia Crayford, Elisabeth Layton, Roger Chase en Chistopher van Kampen. Virgin 561.760-2.

 

1990 Nash ensemble. Virgin 561.760-2 (2 cd’s), 391.337-2.

 

1995 Lev Natochenny met het Penderecki kwartet. Marquis ERAD 183.

 

1995 Elisabeth Leonskaja met het Borodin kwartet. Teldec 4509-98414-2, Warner 2564-60813-2.

 

1996 Ian Brown met het Schidlof kwartet. Linn CDK 065.

 

1998 Esbjerg ensemble. New Classical Adventure CLASSCD 273.

 

2000 Boris Berman met het Vermeer kwartet. Naxos 8.554830-2.

 

2001 Christian Blackshaw met het Brodsky kwartet. Challenge CC 72093.

 

2006 Itamar Golan, Julian Rachlin, Janine Jansen, Joeri Bashmet, Mischa Maisky. Onyx 4026.

 

2007 Martha Argerich, Renaud Capuçon, Alissa Margulis, Lida Chen, Mischa Maisky. EMI 504.504-2.

 

2009 Evgeni Koroliov met het Prazak kwartet, Praga Digitals PRD 250.270.

 

2009 Martin Roscoe met het Sorrel kwartet. Chandos CHAN 10329.

 

Met onbekende opnamedatum

 

…. Dimitri Shostakovitch met het Beethoven kwartet. Multisonic   500.179.

 

…. Glenn Gould met het Symphonia kwartet. Nuova Era 2273.

 

…. Yakov Kasman met het Talich kwartet. Calliope CAL 9320.

 

…. Eva Kupiec met het Petersen kwartet. Capriccio 67082.

 

…. Edward Auer, Christiaan Bor, Godfried Hoogeveen, Marcus Thompson en Paul Rosenthal. Brilliant Classics 8128 (27 cd’s).