SCHUMANN: PIANOTRIO’S
Sinds Beethoven met zijn Aartshertog trio het genre pianotrio bekroonde, voelden veel componisten zich geroepen om ook bijdragen aan dit specifieke repertoire te leveren: Schubert, Chopin, Mendelssohn, Brahms, Dvorak, Tchaikovsky, Arensky, Fauré, Chausson, Ravel en Shostakovitch om de belangrijkste anderen te noemen. Ook Schumann bereikte in dit medium heel mooie, integere resultaten.
Achtergronden
Schumanns drie pianotrio’s werden binnen een vrij kort tijdsbestek van vier jaar – tussen 1847 en 1851 – geschreven. Het eerste tweetal ontstond zelf binnen een paar maanden in 1847. Het eerste trio wordt meestal beschouwd als het krachtigste van de drie en hoewel het als een tandem met het tweede ontstond, verschillen beide werken aanzienlijk in toon.
Het eerste trio is een stuk duisterder, zwaarder van aard in verhouding tot het veel zonniger tweede. Met de aanduiding ‘Mit Energie und Leidenschaft’ wordt de sfeer van het eerste deel uit nr. 1 mooi samengevat. Een golvend, turbulent eerste thema gaat over in een lyrischer, teerder tweede met een bijzondere passage waarin de beide strijkers dicht bij de kam van hun instrument spelen en zo een wat spookachtig geluid produceren. Na een vrij heldhaftige climax eindigt dit deel rustig en zacht.
Het hoofdmotief van het scherzo-achtige tweede deel, ‘Lebhaft doch nicht zu schnell’, is stuwend van aard in gepunteerde ritmen; de strijkers spelen unisono eenvoudige canonische toonladders en worden daarin gevolgd door de piano. Dit deel heeft grote vaart, onderbroken door een lyrisch trio.
Het derde deel, ‘Langsam mit inniger Empfindung’, heeft een heel verschillend karakter en begint in treurige sfeer waarbij een plechtige piano een treffende vioolsolo begeleidt. Schumann gaf toe dat dit trio behoort tot een ‘periode van sombere werken’ en dit langzame deel is daarvan een uitgesproken voorbeeld. De finale, ‘Mit Feuer’ volgt zonder onderbreking en brengt het werk toch nog tot een uitgelaten en feestelijk slot.
Het tweede trio dat dus een paar maanden later ontstond, verraadt een veel grotere experimentele benadering van de harmonie en is in dit opzicht het avontuurlijkst van het drietal. Het in levendige sonatevorm geschreven eerste deel, ‘Sehr lebhaft’, draait rond de toonaarden D- en G-groot en bevat een citaat uit het lied ‘Dein Bildnis wunderselig’ uit Schumanns Eichendorff Liederkreis op. 39.
Het tweede deel, ‘Mit innigem Ausdruck’, begint ook met een liedachtige viool van de viool die wisselt tussen Des en A. Het als intermezzo gedachte derde deel, ‘In mässiger Bewegung’, staat in bes en het klaaglijke thema klinkt voortdurend in canon. Een vloeiender melodie laat de sfeer even opklaren voordat een aarzelend coda de twee fasen van dit deel weer verenigt.
De piano speelt een complexe en alomtegenwoordige rol in de finale, ‘Nicht zu rasch’. Dit deel speelt zich in F-groot af en brengt het trio tot een opwindend slot.
Schumanns derde pianotrio ontstond in 1851, kort nadat zijn gezin naar Düsseldorf was verhuisd waar de componist het jaar tevoren Generalmusikdirektor was geworden. Helaas bleek het geen gelukkige periode in te luiden en de eerste verschijnselen van Schumanns geestesziekte werden merkbaar. Niettemin was 1851 nog een productief jaar, waarin de eerste twee vioolsonates kort na elkaar ontstonden met daar tussenin het derde trio.
Dit derde trio begint met een van Schumanns mooiste delenn in sonatevorm ‘Bewegt nicht zu rasch’. Een krachtige melodie doorloopt de drie instrumenten voordat deze overgaat in een milder tweede thema; het deel eindigt onverwacht vriendelijk.
Het tweede deel, ‘Ziemlich langsam’ is een mooi duet voor viool en cello in walsvorm waarin de vleugel voor een harmonisch rijke basis zorgt. Het korte derde deel, ‘Rasch’, is gebaseerd op twee thema’s, een lichtelijk verlangend hoofdthema dat wordt afgewisseld door een vriendelijke lyrische melodie.
De finale, ‘Kräftig, mit Humor’ bezit een aanstekelijke folkloristische charme en zorgt zo voor een blij slot. Clara Schumann schreef over dit werk: “Het is heel oorspronkelijk en de stemming wordt steeds gepassioneerder, vooral in het scherzo dat tot in de wildste diepten voert”.
Het is aan te nemen dat vooral Schubert met zijn pianotrio’s een grote invloed op Schumanns werken in dit genre uitoefende en in zijn drietal bracht hij het voorbeeld van zijn idool in harmonie met zijn eigen midden-romantische esthetiek. Om een of andere reden behoren de trio’s van Schumann tot zijn meest verwaarloosde werken
De opnamen
Voor de oudste opname van een Schumanntrio moeten we terug naar 1928 toen de al in 1907 voor het eerst ad hoc bijeen gekomen Cortot, Thibaud en Casals een daarna beroemd trio vormden. Het eerste trio van Schumann was een van hun favoriete werken, vandaar waarschijnlijk dat ze zich daartoe beperkten. Het is goed dat Naxos zich al restaurerend over dit historische document ontfermde, al mag men van het geluid niet teveel verwachten.
De opname laat niettemin mooi horen hoe de stijlopvatting met de jaren veranderde. Het toen nog bepaald niet oude drietal gunt zich wel wat romantische vrijheden zoals blijkt uit behoorlijk grote tempovariaties binnen tempi die de logische muziekstroom geen goed doen; tempi die naar huidige begrippen toch al wat aan de langzame kant zijn terwijl desondanks het ensemblespel niet steeds goed sluit. Maar uit elke maat spreekt de toewijding binnen een intiem discours. Het resultaat is door de jaren heen uiterst boeiend gebleven.
Voor de eerste betekenisvolle integrale opname tekende het Beaux Arts trio met pianist Menahem Pressler als leidende kracht. Hier is het ensemblespel naar verwachting heel hecht, het getuigt ook van veel finesse. Interpretatief bezien zijn het Florestan en Eusebius gehalte netjes in evenwicht. De poëtische romantiek wordt niets tekort gedaan, in nr. 1 klinkt de vereiste passie door, nr. 2 klinkt fris en mooi romantisch, nr. 3 doorleefd. De gedigitaliseerde opname klinkt nog up to date; klein bezwaar van deze duo cd’s: het eerste trio is over twee plaatjes verdeeld.
Het Israelisch pianotrio klinkt weliswaar heel energiek, maar de pianist opereert in het stormachtig gespeelde eerste trio bij vlagen wat te solistisch en te luid. In wat mindere mate blift dit beeld in nr. 2 en 3 gehandhaafd. Maar de getoonde levendigheid is aantrekkelijk en ook de gevoeliger momenten komen behoorlijk uit de verf.
In de uitvoeringen door het Borodin trio heeft violist Dubinsky helaas een paar minder gelukkige momenten die afbreuk doen aan overigens warmbloedige, levendige verklankingen. De opname van het Italiaans trio was niet beschikbaar evenmin als die van het Trio opus 8.
Komen we in chronologie op opnamedatum bij de goedkope uitgave van het Weens Brahms trio. Dat komt interpretatief dicht bij het Beaux Arts trio, maar blijft er net een grein bij achter.
Om te beginnen geniet het Trio Parnassus van een uitstekende geluidskwaliteit, maar bovendien geeft het heel idiomatische, doorleefde en mooi genuanceerde vertolkingen die hoog kunnen worden aangeslagen. Eigenlijk alle aspecten van de werken komen mooi tot gelding.
En toch overtuigde hierna het Florestan trio nog net wat meer. De Engelsen rond pianiste Susan Thomes spelen heel levendig en indringend; de heftiger passages krijgen het volle pond, maar de lyriek van de poëtischer gedeelten komt evenmin tekort. Een hoogtepunt is het als een soort barcarolle gespeelde derde deel uit het eerste trio na een ook al prachtig langzaam deel met tragische ondertonen in het langzame deel uit nr. 2. Het teamwork sluit als een bus.
Datzelfde kan echter ook meteen worden gezegd voor het clubje bestaande uit Peter Laul, Ilya Gringolts en Dmitry Kouzov. Het biedt glanzende, karaktervolle interpretaties die telkens het juiste karakter aan deel na deel geven.
Maar tenslotte blijkt zelfs het zeer goede de vijand van het betere. Dat betere wordt geboden door Leif Ove Andsnes en broer en zus Christian en Tanja Tetzlaff. Violist Christian kenden we als voortreffelijk interpreet uit diverse eerdere opnamen, zus Tanja heeft zich op bescheidener schaal ook her en der en zeker als kamermusicus onderscheiden. De familiaire eenheid draagt mogelijk het nodige bij tot de gedemonstreerde eenheid aan strijkerskant.
Maar de drijvende kracht is duidelijk de pianist die eerder toonde een heel goede Schumannvertolker te zijn (Pianoconcert, EMI 557.486-2, Pianokwintet Virgin 951.432-8). Hij en de zijnen pakken deze muziek vrij grootschalig aan zonder de kamermuzikale proporties geweld aan te doen. Het drietal brengt ook licht en lucht in deze werken en speelt in principe heel gedisciplineerd, maar met enige ruimte voor een persoonlijke expressie. Belangrijker nog is dat de drie musici ver boven de materie staan zodat zowel alle dramatiek als alle lyriek tot in de puntjes verzorgd schijnbaar moeiteloos naar voren worden gebracht.
Dan zijn er nog wat interessante, maar incomplete uitgaven die de aandacht vragen. Vermoedelijk voor het eerst waagde het Amerikaanse Benvenue fortepiano trio van Eric Zivian (p), Monica Huggett (v) en Tanya Tomkins (vc) zich aan een ‘authentiek’ gedachte realisatie van alleen (nog) maar het eerste en derde trio. Voordeel van zo’n aanpak is dat de piano een hoorbaar minder dominante rol speelt, dat de balans tussen de drie instrumenten evenwichtiger is. Op de vertolking met de bekende, ervaren Huggett als inspiratrice is niets aan te merken.
Het Hamburgse Fontenay trio toont zich in het eerste trio heel bereidwillig om dit virtuoze werk met energie en temperament te spelen.
Conclusie
Kies primair voor de volledigst belichte uitgave van Andsnes en de Tetzlaffs; in de tweede plaats komen ongeveer ex aequo Laul c.s., het Florestan- en het Parnassus trio. Gun ook een open oor aan de aanzet van het Benvenue trio.
Discografie
1971. Beaux Arts trio. Philips 456.323-2.
1985. Israelisch pianotrio. CRD 3433, 3458.
1988. Borodin trio. Chandos CHAN 8832/3.
1991. Trio italiano. Arts 47526/7-2.
1995. Weens Brahms trio. Naxos 8.5538336/7.
1997. Trio Opus 8. Arte Nova 74321-63648-2.
1998. Trio Parnassus. MDG 303.0921/2-2.
1998/9. Florestan trio. Hyperion CDA 67063, 67175.
2009/10. Leif Ove Andsnes, Christian Tetzlaff en Tanja Tetzlaff. EMI 941.180-2.
2010. Ilya Gringolts, Dmitry Kouzov en Peter Laul. Onyx ONYX 4072.
Nr. 1 in d op. 62
1928/9. Alfred Cortot, Jacques Thibaud en Pablo Casals. Biddulph LHW 004, Naxos 8.110185.
1972. Arthur Rubinstein, Henryk Szeryng en Pierre Fournier. RCA GD 86262.
1989. Trio Fontenay. Teldec 2292-44927-2.
2010. Benvenue fortepiano trio. Avie AV 2210.
…. Trio di Trieste. Nuova Era 6759.
Nr. 2 in F op. 80
1972. Arthur Rubinstein, Henryk Szeryng en Pierre Fournier. RCA GD 86262.
Nr. 3 in g op. 110
2010. Benvenue fortepiano trio. Avie AV 2210.