Verg. Discografieën

SCHÖNBERG: VERKLÄRTE NACHT OP. 4

SCHÖNBERG: VERKLÄRTE NACHT OP. 4

 

Wie zich de nacht volgens Dehmel en Schönberg wil laten transfigureren (of verheerlijken)  in poëtisch- en muziekgewaad kan terecht bij een groot aantal opnamen, waarbij om te beginnen de keus is tussen de oorspronkelijke uitgave voor strijksextet of de ook vaak gebezigde voor strijkorkest. Verklärte Nacht was een van Schönbergs vroegste werken en het gaf hem een eerste voorproefje van te oogsten succes toen het in de oorspronkelijke sextetvorm werd uitgevoerd in 1903. Zowel de componist als het publiek beleefden plezier aan het werk, die later, in 1917 en 1943 zorgde voor uitgebreide versies voor strijkorkest welke ook goed in de maak vielen.

 

Achtergronden

 

Verklärte Nacht ontstond kort nadat Schönberg gefascineerd werd door de symbolistische gedichten van Richard Dehmel wiens teksten hij ook gebruikte in een reeks vroege liederen. Met name in Dehmels bundel Weib und Welt werd een nieuw domein op het gebied van seksuele en sociale kwesties ontsloten. Het gedicht van Dehmel dat heel specifiek aanleiding werd voor dit sextet gaat over een aan angst en schuldbesef lijdende vrouw, net als de vrouw die in Erwartung is uitgebeeld. Maar waar Erwartung in narigheid eindigt, wordt in Verklärte Nacht een positief besluit genomen: ze bekent haar minnaar dat ze zwanger is van een andere man; hij antwoordt dat hij dankzij hun liefde het kind als het zijne zal beschouwen en dus eindigt de nacht getransfigureerd.

Het is evenwel gelukkig niet nodig om dat programma, dat gedicht regel voor regel te kennen om intens te genieten van een muziekstuk als gave synthese van het abstracte en het programmatische dat een van de hoogtepunten vormt uit het laatromantische repertoire en dat een zeer geladen, unieke, bijna neurotische expressiviteit bezit. In dit werk bereikt Schönberg een soort verzoening tussen Brahms en Wagner: de lyriek, de instrumentatie en de pure melodieusheid van Verklärte Nacht weerspiegelen de invloed van eerstgenoemde, terwijl de Tristaneske chromatiek en het totaalconcept de sporen van laatstgenoemde dragen. Maar ook de latere decadentie van de Duitse cultuur uit de jaren 1920/1930 is hier in dit quasi symfonisch gedicht voor strijksextet al voelbaar.

Het bijna een half uur durende werk werd tijdens een vakantie in 1899 binnen drie weken geschreven. Schönbergs mentor en toekomstige zwager Alexander Zemlinsky gaf het voor een uitvoering aan de Wiener Tonkünstlerverein die het werk weigerde te spelen op basis van een enkel ‘ongeclassificeerd’ akkoord. Pas in 1902 waagde het Rosé kwartet zich aan zo’n uitvoering. Ietwat wrang herinnerde Schönberg zich een halve eeuw later: “….dit stuk werd aanvankelijk weggesist en veroorzaakte relletjes en vuistgevechten. Maar gauw daarna werd het heel succesvol.”

Hij arrangeerde het in 1917 voor strijkorkest door het sextet fors uit te breiden en een contrabaspartij toe te voegen. De ‘revisie’ uit 1943 is in wezen een vrij nieuw concept want er werden ruim honderd wijzigingen aangebracht die de transcriptie subtieler en flexibeler maakten. Daarnaast is er nog een arrangement voor pianotrio van Eduard Steuermann uit 1932 dat verrassend effectief is en best het aanhoren waard.

Ondanks de ongebroken continuïteit van Verklärte Nacht verloopt het werk analoog met de vijf coupletten van Dehmels gedicht. De eerste drie scènes volgen de bekentenis van de vrouw, gevolgd door de twee van het antwoord van de man vrij getrouw.

 

De opnamen

 

Sextetversie

 

Wie niets heeft tegen de monaurale klank van een opname uit 1951 kan haast niet beter doen dan de opname van het versterkte Hollywood kwartet te kiezen. Het was vermoedelijk de eerste opname van de sextetversie en hij is in menig opzicht nog steeds onovertroffen. Details van frasering en dynamiek zijn met zorg afgewerkt, maar ook het totaalconcept sluit als een bus. Het is juist de totaalstructuur die hier zo hecht is. De componist zelf gaf nog zijn zegen aan deze realisatie.

Dan is daar het uitgebreide Brandis kwartet uit Berlijn; het steekt in uitstekende vorm en speelt ongeforceerd welsprekend met een fraaie expressieve welsprekendheid.

Het Raphael ensemble leverde een mooi pulserende lezing waarin het lastige contrapunt haast meezucht van erotisch verlangen. In de laatste stanza, die door de 2e cellist wordt ingeleid, lijkt de muziek uit zijn voegen te barsten. Het Schönberg ensemble bereikt een haast volmaakte balans tussen waarheid en schoonheid. De lezing door het versterkte Juilliard kwartet is erg geladen, bijna gechargeerd en ietwat overgekarakteriseerd, maar kan worden beschouwd als een overdrijving naar de waarheid toe. Het samenspel is voortreffelijk en de opname klinkt sfeervol.

Boulez nam het eerst op in de versie voor volledig strijkorkest en pas daarna met leden van zijn Parijse Ensemble InterContemporain met solostrijkers. Het is deze zeer verzorgde uitgave die duidelijk de voorkeur verdient. Het in principe altijd helder en analytisch, maar niet onderkoeld en heel virtuoos spelende LaSalle kwartet ageert uiterst zorgvuldig, laat scherpe contouren horen en toont virtuoze soevereiniteit. Soms echter is van enige haast sprake.

Het Nash ensemble heeft de pech dat de opname al te direct klinkt en de balans niet optimaal is. Jammer voor een verder mooi virtuoze, doorleefde en goed geïntegreerde verklanking. Jammer genoeg klinkt het Arditti kwartet te zelfbewust en wordt verkeerd op climaxen geanticipeerd.

Het Leipzigs kwartet maakt een lichtelijk terneergeslagen indruk en de plooibaarheid van de hoge strijkers is al te beheerst terwijl elders een wat nodeloos sentimenteel gevoel opwelt. Het (Nieuwe) Weense kwartet valt af vanwege manco’s in het samenspel, hoewel de uitvoering op zichzelf heel fraai van klank en overtuigend van opvatting is.

Een ad hoc ensemble zoals we dat kennen van het Janine Jansen kamermuziekfestival kan voor bijzondere prestaties zorgen. Voorbeelden te over sinds Casals in Prades, maar het hoeft niet altijd tot imposante interpretaties te leiden. In dit geval verdient het klinkend resultaat lof, maar van enigszins gekwalificeerde aard. De muziek is zorgvuldig ingestudeerd en wordt met inachtneming van de programmatische implicaties heel beheerst en expressief uitgevoerd, maar in laatste instantie misschien ook wat te zelfbewust op het gemaniëreerde af. 

In 1959/60 heb ik een jaartje als winkelbediende aan het front gewerkt in de platenzaak Weyman aan de Utrechtse Zadelstraat om te zien of lp recensies enig effect hebben op het aanschafgedrag van klanten. Opvallend was dat velen onder hen vooral waren geïnteresseerd in de nieuwste opname van en bepaald werk, “want dat zou wel de beste, mooiste zijn”. Dat zulks lang niet altijd het geval was, bleek bij het voorspelen van eerdere uitgaven.

Maar in het geval van Schönbergs sextet pleit veel voor het uitroepen van de nieuwste opname door het aangevulde Emerson kwartet als de (voorlopig) beste.  De beginbladzijden bezitten hier meteen iets magisch dat met een toenemend vibrato en een warmer verspreid gevoel tot een steeds pakkender interpretatie leidt. Een volmaakte afwerking in technisch opzicht (intonatie, agogiek, helderheid) en een inderdaad verhalende stijl helpen ook aanzienlijk. Het enige wat erop is aan te merken, is dat aan de pianissimo kant de gewenste dynamiekverschillen niet honderd procent zijn gerealiseerd.

 

 

Strijkorkestversie

 

Gegeven een verkeerde opvatting kan Verklärte Nacht zich schier eindeloos voortslepen. Echter niet bij Iona Brown en het Noors kamerorkest. Het samenspel van haar uitgekiende ensemble is van dien aard dat iedere frase op de manier van een levend theater aanspreekt. Ze zorgt zo voor een heel spontaan en communicatief aandoende interpretatie met steeds fraaie nuancen en wisselende kleuren. De tempowisselingen voltrekken zich heel natuurlijk. De opname klinkt heel direct, wat de qua samenspel niet ideaal verlopende slotbladzijden niet ideaal ten goede komt.

Karajan zorgt voor een zeer welluidende, haast te homogene en oververzadigde, zeer naadloos verlopende versie waarin niettemin mooie details treffen. Zijn tempokeuze en temporelaties zijn ideaal, zodat het gevoel van transfiguratie heel verheffend is wanneer de coda wordt bereikt. De dirigent plaatst het werk nog nadrukkelijk in de laatromantische traditie en legt de nadruk op de lyrische aspecten en niet op de dramatische contrasten als gold het een late Richard Strauss (Metamorphosen!).

Barenboim maakte twee opnamen van het werk. De eerste, op EMI, ontstond vlak nadat hij aan het dirigeren was gegaan en bevredigt niet erg omdat de climaxen te terloops klinken en de spanning telkens wegebt.

Barenboim begint in zijn tweede opname terecht in de stellige overtuiging dat de aanduiding Sehr langsam aan het begin geen uitnodiging is om te treuzelen en iedere zestiende noot liefdevol te koesteren. In het verdere verloop is het expressieve bereik van zijn uitvoering heel natuurlijk en overtuigend. Pas tegen het eind van het werk overdrijft hij de articulatie te nadrukkelijk en zwaarwichtig in een te breed genomen tempo. Bij hem domineert de passie duidelijk de teerheid.

Chailly zorgde wel voor een veerkrachtige polsslag, maar zijn strijkers klinken net wat te gladjes. Sinopoli levert naast Karajan en Barenboim een derde voorbeeld van de opgelegd somptueuze kijk op dit werk die heel congruent zijn weg vindt in een typische ‘wide screen’ opnamekwaliteit. Het Orpheus kamerorkest speelt gaaf en heel indringend; Boulez is in zijn in New York gemaakte opname tamelijk aardgebonden en nuchter, maar wel kernachtig; bij hem schieten in een scherp geëtste weergave de poëtischer aspecten van het werk er enigszins bij in.

Mehta’s Verklärte Nacht bezit warmte en intensiteit, maar is gelukkig vrij van schmalz. De Amerikaanse strijkers spelen fraai en virtuoos met een gloedvolle toon. Levine verleent het timbre van zijn fraaie strijkers overgewicht en het ontbreekt aan de vereiste intensiteit. Levi streeft naar een gevoel van vrees, maar bereikt dat niet hoe hij ook in emotioneel en dynamisch opzicht zijn best doet. Ook bij Zagrosek is de emotie overgedoseerd, maar zijn aanpak geeft meer blijk van zelfmededogen dan van echt medelijden.

Isakadze dirigeert de strijkers van het Georgisch staatsorkest dat over goede eigenschappen (alleen een minder ideale intonatie) blijkt te beschikken en voor een opvallende Slavische inslag van het werk zorgt, met name in de climaxen. De emotionele eb- en vloedwerking verlopen feilloos en er is sprake van verfijning zowel als van passie. Marriner bereikte een ideaal evenwicht tussen emotie en realisatie en zorgde voor fraaie tussentinten en nuancen. Toch is het geheel wat al te gestroomlijnd uitgevallen. Holliger is zeer gevoelig en gepassioneerd, helemaal in de geest van Dehmels gedicht waar het gaat om ‘de gloed van de binnenste warmte’, Rachlevsky ageert te generaliserend. Bij Salonen is geen sprake van emotionele catharsis.

Krivine is bij vlagen te heftig, maar zijn soli bezitten wel een aantrekkelijk bleke uitstraling en getuigen van dynamische subtiliteit. Bij Kantorov lijkt de compositie in schoonheid te sterven: alles klinkt prachtig maar zonder enige passie, zonder spanning. Mitropoulos ging te eigenzinnig en impulsief met de partituur om bij herhaling te kunnen bevredigen. Ook Stokowski kan gauw worden gediskwalificeerd; zijn opname klinkt begrensd en hol met een gebrek aan dynamiek en de dirigent toont zich te ongeduldig.

Slowik is de enige die zijn orkest met minimaal rubato op darmsnaren laat spelen. Dat lijkt in een werk als dit misplaatst, maar is op zichzelf best interessant. Bovendien plaatst hij de muziek te zeer in een keurslijf.

En dan zijn er de tot trio gereduceerde uitvoeringen. Die zijn best interessant voor een keer, maar de zover teruggebrachte verklankingen verbleken alle toch enigszins in vergelijking met het origineel.

 

Conclusie

 

Om te beginnen dient te worden opgemerkt dat de lijst uit de discografie uiteraard weer niet volledig is. Zo ontbraken bijvoorbeeld Ashkenazy (Decca), Scimone (Erato), Pople (ASV), de Berlijnse solisten (Teldec), O’Riordan (Ensemblegram), Ozawa (Philips), Talmi (Teldec), Boughton (Nimbus), Vandernoot (Autographe), Venzago (Virgin), Belohlávek (Supraphon) en Tate (EMI) bij de orkestversie en het Weens sextet (EMI) en het Duke kwartet (Collins). Sommige van deze opnamen zullen waarschijnlijk moeilijk (via internet) nog leverbaar zijn, andere in het geheel niet meer. Of we daar veel aan missen?

Uit het veld actuele grootschalige opnamen springen die van Karajan en het Orpheus kamerorkest er het positiefst uit. Op ruime afstand gevolgd door Holliger en Barenboim.

Bij de sextetversies gaat het om de uitvoeringen van het versterkte Juilliard kwartet, het Brandis kwartet en het Schönberg kwartet met bepaald niet hors concours het aloude Hollywood kwartet, maar komt nu het Emerson kwartet op de eerste plaats.

 

Discografie

 

Sextetversie

 

1950. Hollywood kwartet met Alvin Dinkin en Kurt Reher. Testament SBT 1031. 

 

1960. Ramor kwartet met Edith Lörinz en Zsolt Deáky. Tuxedo TUXCD 1037.

 

1968. Weens strijkkwartet met Siegfried Führlinger en Fritz Hiller. Philips 462.309-2.

 

1982. LaSalle kwartet met Donald McInnes en Jonathan Pegis. DG 423.250-2, DG 480.1024 (10 cd’s). 

 

1984. Schönberg Ensemble. Philips 416.306-2, 446.051-2. 

 

1989. Talich kwartet met Jirí Najnar en Václav Bernášek. Calliope CAL 9217, Phaia PHU 011. 

 

1989. Weens Strijksextet. EMI 754.140-2.

 

1990. Nash ensemble. Virgin 561.760-2. 

 

1990. Raphael ensemble. Hyperion CDA 66425. 

 

1991. Juilliard kwartet met Walter Trampler en Yo-Yo Ma. Sony 47690, SM2K 62709 (2 cd’s). 

 

1992. Bartók kwartet met Hanna Devich en Csaba Onczay. Hungaroton HCD 531.351. 

 

1993. Arditti kwartet met Thomas Kakuska en Valentin Erben. Auvidis MO 782025. 

 

1993. Ensemble Intercontemporain o.l.v. Pierre Boulez. Sony 48465, 39566. 

 

1996. Leipzigs kwartet met Hartmut Rohde en Michael Sanderling. MDG 307.0773-2. 

 

1997. Duke kwartet met Helen Kamminga en Arnold Harris. Collins 15062.

 

1998. Schönberg kwartet met Jan Erik van Regteren Altena en Taco Kooistra. Chandos CHAN 9939 (5 cd’s).

 

1998. Instrumentaal ensemble Variace. Waldmann JW 007.

 

1998. Brandis kwartet met Walter Küssner en Dietmar Schwalke. Nimbus NI 5614. 

 

1999. Christian Tetzlaff, Tanja Tetzlaff, Isabelle van Keulen, Nikolas Schneider, Annette Behr-König en Tatjana Masurenko. EMI 557.037-2, AVI 8553100.

 

2002. Leden Alban Berg- en Artemis kwartet. Virgin 335.130-2.

 

2005. Rosamonde kwartet met Antoine Tamestit en Jérôme Pernoo. Pierre Verany PV 706021. 

 

2006. Keuls Strijksextet. Raumklang CMN 008.

 

2006. Ysaÿe kwartet met Isabel Charisius en Valentin Erben. Ysaÿe Records YR 09.

 

2006. Dissonances. Ambroise AM 110.

 

2007. Prazak kwartet met Vladimir Bukac en Petr Prause. Praga PRD 250.234. 

 

2009. Strijksextet van het Frans nationaal orkest. Bayard S 424616.

 

2009. Glass Chamber Players. Orange Mountain Music 0069.

 

2012. Janine Jansen, Boris Brovtsyn, Maxim Rysanov, Amikai Grosz, Torleif Thedéen, Jena Peter Maint. Decca 480.6687 (2 cd’s).

 

2012. Emerson kwartet met Paul Neubauer en Colin Carr. Sony 88725-47060-2.

 

Versie voor strijkorkest

 

1945. St. Louis symfonie orkest o.l.v. Vladimir Golschmann. Dante LYS 305. 

 

1950. Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Philadelphia POA 001. 

 

1955. Concertgebouworkest o.l.v. Otto Klemperer. Archiphon ARC 1, ARC 101, Q-Disc MCCL 97018 , Melodram GM 4.0086.

 

1957. Südwestfunk orkest Baden-Baden o.l.v. Jascha Horenstein.  Vox CDX 25529, Arlecchino ARL A 34.

 

1957. Chicago symfonie orkest o.l.v. Fritz Reiner. Arlecchino ARL 199.

 

1958. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Music & Arts CD 991.

 

1960. Leopold  Symfonie orkest (Symphony of the air) o.l.v. Leopold Stokowski. Bridge BCD 9074, EMI 747.521-2. 

 

1964. SWF Omroeporkest Baden-Baden o.l.v. Jascha Horenstein. Arlecchino ARL A 34.

 

1967. Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Decca 448.279-2 (2 cd’s). 

 

1969. Weens Symfonie orkest o.l.v. Bruno Maderna. Arkadia CDMAD 20.

 

1973. New York filharmonisch orkest o.l.v. Pierre Boulez. CBS 30 DC 773, Sony SMK 48464. 

 

1973. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 415.326-2, 457-721-2, 427.424-2 (3 cd’s). 

 

1974. Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Decca 430.002-2, 478.2759 (10 cd’s). 

 

1982. Engels kamerorkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Decca 410.111-2.

 

1984. I Solisti Veneti o.l.v. Claudio Scimone. Erato ECD 88211.

 

1986. Georgisch Staats kamerorkest o.l.v. Liana Isakadze. RCA 74321-29243-2. 

 

1987. Engels kamerorkest o.l.v. Jeffrey Tate. EMI 749.057-2.

 

1987. Berlijns Radio Symfonie orkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 421.182-2, 444.872-2, 473.728-2 (2 cd’s). 

 

1988. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. Testament SBT 1431.

 

1988. Orkest van de Belgische omroep o.l.v. André Vandernoot. Autographe 1480.

 

1988. Engels strijkorkest o.l.v. William Boughton. Nimbus NI 5151.

 

1989. Orpheus kamerorkest. DG 429.233-2. 

 

1989. Berlijnse Solisten. Teldec 2292-46277-2.

 

1991. Camerata Academica Salzburg o.l.v. Sándor Végh. Capriccio 10427, 67097/9 (3 cd’s). 

 

1991. Sinfonia Varsovia o.l.v. Emanuel Krivine. Denon CO 79442.

 

1991. Israelisch kamerorkest o.l.v. Yoav Talmi. Telepathic 8.443311 ZK.

 

1991. I Musici de Montréal o.l.v. Yuli Turovsky. Chandos CHAN 9116.

 

1992. Philharmonia orkest o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 439.942-2, 469.487-2. 

 

1992. Kamerorkest van Europa o.l.v. Heinz Holliger. Teldec 9031-77314-2.

 

1993. Saito Kinen orkest o.l.v. Seiji Ozawa. Philips 446.085-2.

 

1993. Engels Kamerorkest o.l.v. Daniel Barenboim. EMI 565.079-2.

 

1993. Kremlin kamerorkest o.l.v. Misha Rachlevsky. Claves 50-9412.

 

1993. Concertgebouworkest o.l.v. Pierre Boulez. RCO Live RCO 11004.

 

1994. Omroeporkest Frankfurt o.l.v. Eliahu  Inbal. Denon CO 78822.

 

1994. Chicago symfonie orkest o.l.v. Daniel Barenboim. Erato 4509-98256-2. 

 

1994.  Tapiola Sinfonietta o.l.v. Jean-Jacques Kantorov. BIS CD 703. 

 

1994. Nieuw Tsjechisch kamerorkest o.l.v. Jirí Behlolávek. Supraphon SU 10-2931.

 

1994. Atlanta symfonie orkest o.l.v. Yoël Levi. Telarc CD 80372. 

 

1994. Bambergs Symfonie orkest o.l.v. Lothar Zagrosek. Orfeo C 348.951.

 

1994. Noors Kamerorkest o.l.v.Iona Brown. Chandos CHAN 9616. 

 

1995. Smithsonian Chamber Players o.l.v. Kenneth Slowik. Duitse Harmonia Mundi 05472-77374-2. 

 

1995. Kamermusici Zürich. Jecklin JD 702-2.

 

1996. Stockholms Kamerorkest o.l.v. Esa-Pekka Salonen. Sony SK 62725. 

 

1997. Italiaans Strijkorkest o.l.v. Mario Brunello. Agora AG 165.

 

1997. Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. George Sebastian. Berlin Classics BC 3034-2.

 

1998. Ulster orkest o.l.v. Takuo Yuasa. Naxos 8.554371. 

 

1999. Camerata Bern o.l.v. Zehetmair. ECM 465.778-2. 

 

1999. Talich kamerorkest o.l.v. Jan Talich. Calliope CAL 8298.

 

1999. Strijkersacademie Bolzano o.l.v. Frieder Bernius. Carus 83.198.

 

2000. Philharmonia orkest o.l.v. Robert Craft.  Koch 37473-2. 

 

2001. Camerata Transsylvanica o.l.v. Adrian Sunshine. BMC 068.

 

2002. Prometheus ensemble. Et’Cetera KTC 1272.

 

2003. Beiers Staatsorkest o.l.v. Zubin Mehta. Farao B 10804-2.

 

2003. Moskouse Virtuozen o.l.v. Michael Spivakovsky. Capriccio 67104.

 

2004. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Mariss Jansons. Sony SK 93537.

 

2004. Beiers Staatsorkest o.l.v. Zubin Mehta. Farao B 108.042.

 

2008. Orkest van de Muziekhogeschool Genève o.l.v. Gábor Takács-Nagy. Pan Classics PC 10215.

 

2008. Berlijns kamerorkest o.l.v. Max Pommer.  Berlin Classics BC 9265-2.

 

2010. Amsterdam Sinfonietta. Channel Classics CCS SA 30411.

 

Voor Strijktrio

 

1986. Clementi trio Keulen. Largo 5111.

 

1998. Beethoven trio Wenen. Camerata CM 567.

 

2001. Altenberg trio. Challenge CC 72092.

 

2003. Trio Con brio. Scandinavian 220518-205.

 

Voor Pianotrio

 

1992. Ravinia trio. Divox CDX 29107.

 

2001. Roland Pöntinen (p), Ulf Wallin (v), Torleif Thedéen. BIS CD 1467.

 

2005. Weens Pianotrio. MDG 342.1354-2.

 

2007. Trio Kandinsky. Columna Musica 1CM 0185.

 

2011. Boulanger trio. Profil Media PH 11042.

 

Video

 

1991. Camerata Academica Salzburg o.l.v. Sándor Végh. Capriccio 93506 (dvd).