Verg. Discografieën

SCHUMANN: DICHTERLIEBE

SCHUMANN: DICHTERLIEBE op. 48

Van Dichterliebe lijkt een uitvoering door een tenor het meest voor de hand te liggen omdat een transponeren naar de baskant zowel als naar de sopraankant de ironie van Heine’s teksten afbreuk kan doen. Maar er zijn zangeressen en zangers die deze vooronderstelling naar het rijk der fabelen lijken te verwijzen.

Achtergronden

Het jaar 1840 van zijn lang gewenste huwelijk met Clara Wieck moet het gelukkigste uit Schumanns leven zijn geweest. Niet ten onrechte heet het ook wel ‘het jaar van het lied’. Om te beginnen zijn daar de cycli Heine-Liederkreis op. 24, Myrthen op. 25, Liebesfrühling op. 37, de Eichendorff Liederkreis op. 39, Frauenliebe und Leben op. 42 en Dichterliebe op. 48 en talloze liederen zonder cyclusverband.

Dichterliebe, een liederencyclus die uit 16 liederen bestaat, is gebaseerd op tekst van Heinrich Heine en introduceert in het Duitse kunstlied een nieuwe mengeling van sentiment en ironie. Precies zoals de gedichten van Heine dat in de Duitse verskunst hadden gedaan. Het is ook een wereld van teleurstelling, waarin de natuur optreedt als bijna bijzaak en hooguit reflectie bij een bitterzoete liefdesgeschiedenis.

Net als in die vroegere beroemde cycli van Schubert (Die schöne Müllerin en Die Winterreise) gaat het ook hier om een ongelukkige minnaar die steeds op de voorgrond blijft staan. Daardoor wordt het karakter van de liederen sterk bepaald. Rond deze held, deze hoofdfiguur die zeer naïef is, is de serie liederen opgebouwd.

1. ‘Im wunderschönen Monat Mai’ is meer dan een simpel voorjaarslied. Het geeft het onbestemde gevoel van een onbekende toekomst van de minnaar weer. Het lied eindigt niet voor niets met een niet opgelost akkoord.

2. ‘Aus meinen tränen sprießen viel blühende Blumen hervor’ is een kort, maar meesterlijk lied, dromerig van toon. Ontroerend is het slot, de zangstem stelt de vraag, de piano fluistert het antwoord.

3.’Die Rose, die Lilie, die Taube, die Sonne, die liebt’ ich einst alle’ is een onrustig, nerveus lied, jachtig door de pianobegeleiding die pas aan het eind tot rust komt. Er klinkt nog een ondertoon van hoop voor de dichter in door.

4. ‘Wenn ich in deine Augen seh’ is geheel doortrokken van een melancholieke stemming. Men voorvoelt hier de ongelukkige afloop van de liefdesgeschiedenis.

5. ‘Ich will meine Seele tauchen in den Kelch der Lilie hinein’ ademt ook dezelfde droefheid. Prachtig is de tegenstem in de pianobegeleiding tegen de zangstem geprojecteerd.

6. ‘Im Rhein da spiegelt sich das große heilige Köln mit seinem großem Dome’. Hier wordt in de melodie en de begeleiding het beeld van de Keulse Dom schilderachtig getekend; schrille dissonanten geven de spanning weer waarin de ziel van de dichter zich bevindt.

7. ‘Ich grolle nicht’ is een uitbarsting van ingehouden hartstocht. De zangstem declameert, in de begeleiding veel dissonanten. Er wordt een geweldige spanning opgebouwd in de strofe met zijn sequensstuwingen.

8. ‘Und wüßsten’s die Blumen’ geeft de verstilling weer na de uitbarsting uit het vorige lied. De begeleiding murmelt zachtjes tegen de rustig verlopende melodie al is het aan het slot nog even een oplaaiend wild verzet.

9. ‘Das ist ein Flöten und Geigen’. Geforceerde vrolijkheid in de melodie. De begeleiding speelt een bruidsdans voor de ontrouwe geliefde.

10. ‘Hör ich das Liedchen klingen?’ Van nu af klinkt meer en meer stille berusting; het liefdesleed wordt minder fel gevoeld. Wel komt de ironie even boven in het volgende lied.

11.‘Ein Jüngling liebt ein Mädchen’ De bitterheid gaat snel voorbij.

12. ‘Am buchtenden Sommermorgen’. De bloemen vragen om vergiffenis voor de trouweloze geliefde en de held dwingt zichzelf deze raad op te volgen. Een ontroerende melodie, naïef van toon, prachtig van conceptie. De dalende begeleidingsfiguren tekenen de stille berusting.

13-15. ‘Ich habe im Traum geweinet’ ’Allnächtlich im Traume’ en ‘Die alten, bösen Lieder’ zijn drie bij elkaar passende liederen. De dichter droomt. Scherp stelt Schumann hier droom en werkelijkheid tegenover elkaar. Vooral in het veertiende lied waar de dichter in zijn droom in een sprookjesland terecht komt, geeft de componist aanleiding tot de schrijfwijze van een echt volkslied, maar eentje met veel innigheid.

Het slotlied begint ironisch, is zelfs pathetisch. Maar tegen het slot slaat de stemming om, de dichter denkt nog eens ontroerd na aan zijn ontrouwe geliefde. In het naspel dezelfde klanken die te horen waren toen de bloemen om vergeving vroegen voor de ontrouwe geliefde. Zo biedt het slot een gevoel van vergeving, verlossing en zelfoverwinning.

Dichterliebe brengt het lied op een hoger niveau van de evolutie: de piano is de volkomen gelijkwaardige partner geworden van de zanger, dient soms als uitdager, soms als commentator en voegt in de soms lange voor- en naspelen een extra dimensie toe aan de mogelijkheden van het genre.

Tot op zekere hoogte is Dichterliebe een voortzetting van Schumanns pianostukken, maar dat met toevoeging van een tweede laag toonkleuren, die het lyrische element bevrijdt en die de emotionele inhoud nauwkeuriger bepaalt. De cyclus biedt in de woorden van de componist ‘een dieper inzicht in mijn muzikale werk’.

De opnamen

Bekend en onbekend samen: de lijst is behoorlijk lang en opnieuw is het moeilijk alle precies te achterhalen, laat staan te beluisteren. Maar haast vanzelf komt ten slotte een aantal der belangwekkendste bovendrijven. Ter wille van een enigszins duidelijker ordening is hierna een splitsing in ontstaanstijd en stemsoort aangebracht.

Historisch

Wanneer we de grens bepalen rond 1950 bij de introductie van de lp, geldt alles wat daaraan vooraf ging als historische opname. Hoogst interessant voor een kleine groep diehards en in die zin onmisbaar, maar voor de ‘Otto Normalverbraucher’ categorie verzamelaars slechts van terloops belang.

Terugblikkend is vooral de vertolking van Gerhard Hüsch  interessant omdat hij zo’n recht door zee licht op de materie werpt. Het gaat om een duidelijke, vrij nuchtere, gevoelige visie die echter wat te kort doet aan het gekwelde en bittere. De begeleiding klinkt erg op de achtergrond.

De Deen Aksel Schiøtz ageert te bescheiden binnen een haast te eng emotioneel kader en vermag uiteindelijk niet te overtuigen.

Veel verdroomder klinkt Pierre Bernac met zijn lichte, helaas wat nasale typische baryton martin stem. Jammer dat hij soms tot teveel sentimentaliteit neigt. Nee, dan is bij de Fransen Gérard Souzay meer de moeite waard in het Duitse repertoire. Zijn opvatting is er vooral eentje waarin een uiterst gecultiveerde voorname terughoudendheid een wezenlijke rol speelt. Charme genoeg, maar de cyclus lijkt te worden bekeken door een nostalgisch waas.

Met zijn uitgesproken donkere basbariton stem die het nodig maakte de cyclus deels omlaag te transponeren verleent hij een uitgesproken somber, haast Wagneriaans karakter aan het geheel. Heel interessant voor een keer. Met zijn begeleiders heeft hij het niet zo goed getroffen.

Tenoren

De ervaren oude rot Peter Schreier blinkt natuurlijk op dit gebied uit. Alleen al zijn frasering en stemkleuring wekken bewondering en tegen de uitgesproken Duitse inslag van zijn interpretatie kan men hier nauwelijks bezwaar maken. Zijn tekstbegrip en frasering compenseren elk mogelijk gebrek aan zinnelijkheid. Het mooist is zijn opname met Eschenbach, destijds een voortreffelijk Schumannvertolker aan de piano.

Dat Fritz Wunderlich juist ook na zijn tragische dood in veler dierbare herinnering is gebleven is geen toeval. Hij was een heel bijzondere tenor, zeker in het Duitse romantische repertoire. Prachtig treft hij met zijn honingzoete stem de lyriek in al zijn tere en trieste nuancen van deze liederen. Zijn vloeiende voordracht ademt jeugd en frisheid. Misschien komt daardoor het Weltschmerz aspect iets te kort. Wunderlich had wel een minder stijve begeleider verdiend.

Hans-Peter Blochwitz leek even in de voetsporen van Wunderlich te treden. Hij overtuigt op een iets minder hoog niveau evenzeer. 

Hierna is Ian Bostridge weer een heel ander type zanger. Net als F.D. benadert hij de liederen meer van de intellectuele kant dan vanuit de emotie. Van zijn timbre moet men houden, maar hij weet wel mooi door te dringen in de geest van de kwetsbare dichter en diens wisselende stemmingen weer te geven. Er ontstaat zo een sfeer van volkomen lyrische vrijheid. Het resultaat is hooguit wat te teer en broos.

Vermoedelijk is het een affaire van broer en zus die van Ian Partridge en Jennifer bij Classics for pleasure, een EMI afdeling verscheen. We horen een stralend lichte stem en een gevoelige voordracht. Interessant voor een keertje.

Overtuigend in deze categorie is Christoph Prégardien met zijn donkere, vrij krachtige tenor en zijn heel geëngageerde voordracht. De begeleiding op een mooie negentiende eeuwse fortepiano is ook heel passend.

Baritons/bassen

De prominentste onder hen is natuurlijk Dietrich Fischer-Dieskau die tussen 1956 en 1992 liefst vijf opnamen op zijn naam bracht. Wat men ook voor bezwaren mag hebben tegen zijn nadrukkelijk intellectualistische voordracht vanuit de tekst, zijn licht agressieve benadrukken van sommige woorden, zijn overdreven medeklinkers, hij heeft wel een enorm scherpzinnig vermogen om juist ook de dramatischer kanten van de cyclus te uiten. Waar Wunderlich straat voor frisse jeugdigheid, onderstreept F.D. de krachtiger, bozer kanten van de liederen.

Welke van zijn opnamen voldoet het beste? In menig opzicht vooral die met Eschenbach als begeleider uit 1975, ook al klinkt de zanger hier niet meer zo fris als in de voorafgaande periode. Daar staat tegenover dat hij in zijn latere fase meer ironie. Belangrijker nog: hier krijgt de cyclus meer psychologische diepgang door licht een neurotisch element van instabiliteit in te brengen. Maar ook de opname uit 1956 is dankzij Gerald Moore als begeleider erg interessant. De laatste opname, uit 1992 toont een vooral bozige afgewezen minnaar.

Ronduit teleurstellend zijn de trage, eentonige John Shirley-Quirk en Jorma Hynninen en de saaie, agressieve, al te duistere Theo Adam.

Aan de opname van Eberhard Wächter moet liefst niet te achteloos worden voorbijgegaan. Hij namelijk identificeert zich heel volkomen met het verdriet van de afgewezen minnaar en hij doet dat in warne tonen zonder een spoor van overdreven zelfbewustzijn.

Bij Wolfgang Holzmair valt op dat hij een enigszins naar het tenorale neigende, licht vibrerende klaaglijke stem heeft wat wel past hier. Hij trof het met de sympathieke, vriendelijk gebogen begeleidingen van Imogen Cooper; het tweetal doet goed recht aan het verlangen en de liefde die uit Schumanns liederen spreken. Tempi, frasering, innerlijk gevoel: het wordt allemaal samengebonden tot een overtuigend geheel.

Indringend is het trefwoord bij het luisteren naar Matthias Goerne. Met zijn donkere, fluwelige timbre en zijn intense legato komt hij tegemoet aan de eisen die Heine’s bitterzoete materiaal stelt. De gedeelten waarin nostalgie dominant is, lijkt hij op zijn best. 

Dan hebben we ook Engelse zangers die zich aan de cyclus wagen. De hier onbekende Christopher Maltman met zijn hoge bariton verrast heel aangenaam. Zijn toon is intens, misschien soms tè, maar hij heeft gevoel voor Duits en zijn uitspraak is niet gek. Hier worden herinneringen opgeroepen aan Wächter/Brendel, want het resultaat getuigt van eenzelfde opvatting. De innerlijke melancholie van de woorden en de noten wordt in al zijn afschaduwing recht gedaan.

Van Thomas Hampson hadden we wat meer en beter mogen verwachten. Hij levert een helaas niet echt geslaagde F.D. imitatie hier.

Zijn eminente positie als liedzanger bevestigt Christian Gerhaher ondubbelzinnig met zijn warme, stevige en plooibare toon en zijn volkomen begrip van de materie. Hij neemt mooi bezit van de melancholieke, romantische wereld van de afgewezen minnaar en projecteert lief en leed op een geëngageerde, maar geen moment overdreven manier.

Bij de Engelse baritons is het vooral Gerald Finley die de desillusie en het tere verdriet uit de cyclus fraai weet te typeren in een vertolking die zich duidelijk in de verleden tijd afspeelt.

Contratenoren

Wanneer we over contratenoren als Jochen Kowalski en Paul Esswood spreken, zijn we haast geneigd om ze bij   de dames in te delen en moeten we ons in de eerste plaats afvragen of deze muziek zich leent voor een poging van een manlijke falsettist. Misschien in principe wel, maar de hier gehouden pleidooien overtuigen op enkele treffende momenten na niet.

Sopranen en mezzo’s

Het was Barbara Bonney die de geslachtsbarrière in deze cyclus als een der eersten overwon en de tekst zo een universeel karakter verleende. Natuurlijk is haar voordracht charmant en in pasteltinten geschetst. Maar ze belicht eigenlijk alleen het liefdesverlangen en nauwelijks de twijfel, laat staat de wanhoop, boosheid en bitterheid.

De tot nu toe enige dvd opname is van de veelzijdige sopraan Christine Schäfer die ook in andere optredens uitblinkt in de dubbelrol van zangeres en actrice. Ze plaatst Schumanns liederencyclus in een nieuwe, misschien wel controversiële context. Haar vertolking is doorschoten met filmbeelden en speelt in een karig verlichte nachtclub in Berlin-Mitte in een poging om zo een passende salonsfeer te scheppen. De zangeres is gehuld in een strak zwart kostuum en ze beweegt zich door de ruimte in harmonie met de emoties van ieder lied. Het gaat er haar om de gevoelens van alledag weer te geven. 

Het ‘instudeer’ gedeelte van de film vertolkt en vertoont wat lichtelijk bizarre gedachten, te beginnen aan het begin met de zangeres in bed met haar partner, gevolgd door haar verdwijning voor toilet maken. Andere vrij triviale voorvallen zijn daarna gesitueerd in een nogal kaal modern appartement, die nachtclub en wat waarschijnlijk moet doorgaan voor een opnamestudio maar deze zijn zo goed in het totaal geïntegreerd, dat eigenlijk iedere kritiek in de kiem wordt gesmoord. Schäfer verleent met haar intrigerende, raadselachtige wezen en stem extra kracht en inhoud aan de door Bonney verrichte pionierdaad. Ze zingt tegelijk doodsimpel en indringend, ieder zweem van sentimentaliteit vermijdend. De zangeres wordt begeleidt door de al even fascinerende, onbekende pianiste Natascha Osterkorn die in het repetitiegedeelte een keer te laat komt (omdat ze twee uur nodig had om haar boiler te repareren…..), maar die een even belangrijk aandeel heeft in het scheppen van de juiste stemming, al klinkt de vleugel wat merkwaardig, bijna als een harp. Er is een separaat een ongeveer drie kwartier lang interview met vreemd genoeg een onzichtbare interviewer die voortdurend rookt. De zangeres bevindt zich in een koffiebar waar ze ingaat op haar jeugd, hoe ze door haar zus, een Siljafan, werd meegenomen naar de Frankfortse opera waar modernist Michael Gielen de scepter zwaaide, zodat ze het idee kreeg dat Schönberg, Berg en Webern de muzikale norm waren en Lulu haar lievelingsrol blijft en tot slot op haar zangstijl. Alles uiteraard in het Duits.

Bijzonder als altijd is wat Brigitte Fassbänder met haar warme stem laat horen. Hier vinden we enigszins de regisseuse in haar terug die het karakter van lied naar lied sfeervol regisseert.

Conclusie

Wie tenslotte lukt het ’t beste om de romantische gedachten van verliefdheid, melancholie, twijfel, boosheid, kwelling, berusting en vergeving die zo duidelijk aan deze zestien liederen ten grondslag liggen te uiten? Bij de tenoren voeren Wunderlich, Schreier en Prégardien het brede veld aan; bij de baritons zijn dat Fischer-Dieskau/Eschenbach, Gerhaher, Holzmair en Goerne. Maar men mist iets essentieels als men zich niet door Schäfer en Fassbänder laat bekoren. 

Discografie

1935. Charles Panzéra en Alfred Cortot. Biddulph LHW 005, Pearl GEMMCD 9119, Dutton CDBP 9726, Dante HPC 004/5 (2 cd’s).

1936. Gerhard Hüsch en Hanns Udo Müller. Pearl GEMMCD 9119.

1941. Lotte Lehmann en Bruno Walter. Naxos 8.111244.

1942. Aksel Schiøtz en Folmer Jensen. Danacord DACOCD 458, DACOC 451/60 (11 cd’s).

1943. Nina Dorliac en Sviatoslav Richter. Cascavelle VEL 3041 (3 cd’s).

1946. Aksel Schiøtz en Gerald Moore. Danacorc DACOCD 453.

1946. Georgi Vinogradov en ….. Preiser 89118.

1950. Pierre Bernac en Gerald Moore. Testament SBT 2161, SBT 3161 (3 cd’s).

1953? Gérard Souzay en Alfred Cortot. Op Vox, Turnabout, Fonit/Cetra l’s verschenen, nu nog via YouTube te beluisteren.  

1953. Gérard Souzay en Jacqueline Bonneau. Testament SBT 1314, Decca 440.065-2.

1954. Hans Hotter en Hans Altmann. Preiser 93145.

1956. Dietrich Fischer-Dieskau en Gerald Moore. Orfeo  C 294921B.

1961. Hermann Prey en Karl Engel. EMI 573.760-2.

1962. Eberhard Wächter en Alfred Brendel. Decca 425.949-2.

1965. Fritz Wunderlich en Hubert Giesen. DG 429.933-2, 449.747-2, Econa Myto MYTO 91544 (2 cd’s).

1965. Dietrich Fischer-Dieskau en Jörg Demus. DG 463.505-2, 477.5556, 459.012-2 (2 cd’s).

1966. Fritz Wunderlich en Hubert Giesen. Orfeo C 4329618.

1966. Gérard Souzay en Dalton Baldwin. Philips 442.741-2 (2 cd’s).

1971. Bernard Kruysen en Noël Lee. Auvidis V 4819 (4 cd’s). 

1974. Peter Schreier en Norman Shetler. Berlin Classic BC 2210-2.

1974. Ian en Jennifer Partridge EMI 586.181-2.

1974. Ian en Jennifer Partridge EMI 586.181-2.

1975. Dietrich Fischer-Dieskau en Christoph Eschenbach. DG 415.190-2, 445.660-2.

1976. Dietrich Fischer-Dieskau en Vladimir Horowitz. Sony SM2K 46743 (2 cd’s).

1977. Walton Grönroos en Ralf Gothoni. BIC CD 500.092.

1978. Theo Adam en Jörg Demus. Berlin Classics BC 0092-2.

1978. Lois Marshall en William Aide. Perspective PSCD 2019.

1983. Brigitte Fassbänder en Aribert Reimann. EMI 558.012-2.

1985. Jorma Hynninen en Ralf Gothóni. Ondine ODE 738-2.

1985. Dietrich Fischer-Dieskau en Alfred Brendel. Philips 416.352-2.

1985. Olaf Bär en Geoffrey Parsons. EMI 747.397-2.

1987. Josef Protschka en Helmut Deutsch. Capriccio 10215.

1988. José van Dam en Dalton Baldwin. Forlane UCD 16595.

1988. Paul Esswood en Nicholas  McGegan. Hungaroton HCD 319062.

1988.  Peter Schreier en Christoph Eschenbach. Teldec 4509-97960-2.

1990. Tom Krause en Irwin Gage. Finlandia 3984-26840-2.

1992.  Jochen Kowalski en Shelley Katz. Capriccio 10359.

1992.  Dietrich Fischer-Dieskau en Hartmut Höll. Erato 4509-98492-2.

1992.  Thomas Quasthoff en Roberto Szidon. RCA 9026-61225.

1993. Christoph Prégardien en Andreas Staier. Harmonia Mundi 05472-77319-2.

1993. Thomas Hampson en Geoffrey Parsons. EMI 575.187-2.

1994. Wolfgang Holzmair en Imogen Cooper. Philips 446.086-2, 476.997-2.

1994.  Deon van der Walt en Charles Spencer. Nigtingale NC 71060-2.

1994. Thomas Hampson en Wolfgang Sawallisch. EMI 555.598-2.

1994. Robert Holl en Josef de Beehouwer. Naxos 93403.

1995. Harald Bjorkoy en Jens Harald Bratlie. Vanguard 99124.

1995. Christian Elsner en Eugen Wangler. Ars Musici AM 1149-2.

1995. Udo Scheuerpflug en Paul Sturm. Amati AMI 9505/1.

1996. Bo Skovhus en Helmut Deutsch. Sony SK 62372.

1996. John Shirley-Quirk en Leon Fleisher. Arabesque Z6700.

1996. Sebastian Bluth en Anita Keller. Naxos 8.554219.

1997. Mathias Görne en Vladimir Ashkenazy. Decca 458.265-2.

1997.  Andreas Schmidt en Rudolf Jansen. Hänssler 98.159.

1997. Ian Bostridge en Julius Drake. EMI 556.575-2.

2000. Christopher Maltman en Graham Johnson. Hyperion CDJ 33105.

2001. Werner Güra en Jan Schultsz. Harmonia Mundi HMC 90.1766.

2001. Barbara Bonney en Antonio Pappano. Decca 470.289-2.

2002. Peter Schreier en András Schiff. Orfeo C6580518.

2003. Ulf Bästlein en Stefan Laux. Hänssler 98452.

2004. Thomas Bauer en Uta Hielscher. Naxos 8.557075.

2004. Christian Gerhaher en Gerold Huber. RCA 82876-58995-2.

2005. Roman Trekel en Oliver Pohl. Oehms OC 571.

2006. Jean Danton en Thomas Stumpf. Albany TROY 917.

2007. Gerald Finley en Julius Drake. Hyperion CDA 67676.

2010. Werner Güra en Jan Schultsz. Harmonia Mundi HMC 90.1766.

Zonder bekende opnamedatum:

…… Hans Hotter en Leo Schwartz. Atrium ATR 004.

…… Hermann Prey en Leonard Hokanson. Philips 442.699-2.

Bewerking voor ensemble

1999. Uri Caine ensemble. Winter & Winter 910.049-2.

Bewerking voor altviool en piano

2007. Martin Stegner en Tomoko Takahashi. Phil Harmonie PHIL 06002.

Bewerking voor cello en piano

2013. Jan Vogler en Hélène Grimaud. Sony 88697-89258-2.

Video

….. Dietrich Fischer-Dieakau en Hartmut Höll. Warner 2564-65646-1 (dvd).

2001. Christine Schäfer en Natascha Osterkorn. ArtHaus 100.330 (dvd).

2003. Barbara Bonney en Malcolm Martineau. TDK DV-VTBB (dvd).

2005. José van Dam en Maciej Pilulski. L’Autre LAF 301 (dvd).

2007. Thomas Hampson en Wolfram Rieger. Medici Arts 2072508 (dvd).