STRAVINSKY: VIOOLCONCERT
L’histoire du soldat was het enige werk van Stravinsky waarin een substantiële bijdrage van een soloviool voorkomt. Totdat hij in 1931 werd benaderd door de jonge virtuoos Samuel Dushkin.
Achtergronden
Aanvankelijk reageerde de componist terughoudend op die invitatie. Al in 1930 had Willy Strecker van muziekuitgeverij Schott die net de rechten van een aantal vroege werken van Stravinsky had overgenomen een suggestie in deze richting gedaan. Dat duurde totdat hij Dushkin ontmoette. Deze werd een actieve medewerker bij het scheppen van het werk, vooral omdat hij hielp de technische details van zijn partij in te vullen. De componist moet zelfs Hindemith hebben geraadpleegd; toch raakte hij ervan overtuigd dat zijn geringe kennis over de viool geen bezwaar maar een voordeel kon zijn ‘aangezien ik dan niet word gehinderd door routineuze technieken’. Dat is te merken aan het breed gespreide akkoord waarmee elk deel begint en dat is omschreven als het ‘paspoort’ voor het concert. Aanvankelijk schrikte Dushkin daarvoor terug, maar al gauw merkte hij dat dit geen echt probleem vormde. Dat het werk net als de Vioolconcerten van Beethoven, Brahms en Tchaikovsky in D-groot staat, kan toeval zijn.
Ook bestudeerde Stravinsky andere vioolconcerten, maar het enige model dat hij naar zijn zin vond, was logisch genoeg Bach. Dat wordt geïllustreerd door de typische baroktitels van de vier delen: Toccata, Aria I, Aria II en Capriccio.
De parodistische neobarokkenmerken omvatten bijvoorbeeld het levendige motorische ritmen van het eerste deel en de springerige vioolmelodielijn in het Capriccio. Vooral het tweede van de langzame delen is een duidelijk door Bach geïnspireerde cantilene. Dat weerlegt de vaak geuite kritiek op het werk dat het een totaal abstract stuk is zonder enige emotionele inhoud.
De opnamen
Als steeds bij dit soort ondernemingen is het jammer dat een aantal opnamen geheel is vervallen of niet beschikbaar was. Dat geldt voor alle drie opnamen van David Oistrakh bij wie men zich ook moet afvragen of hij veel affiniteit had met Stravinsky. Verder mankeerden Isaac Stern, Oleg Kagan, Jean-Jacques Kantorow, Frank-Peter Zimmermann, Chantal Juillet, Michael Erxleben, Maxim Vengerov, Alexander Kerr, Kolja Blacher en Jennifer Frautschi. Te betreuren is dat van Vengerov, Juillet en Zimmermann; de anderen leggen waarschijnlijk als het erop aan komt weinig gewicht in de schaal.
Het oudst en het origineelst is natuurlijk de opname die opdrachtgever Samuel Dushkin samen met de componist maakte. Het leidde tot een heel waardevolle en fascinerende vertolking die echter nauwelijks nog actueel van klank is, alleen al omdat Dushkin geen viooltechnische magiër was.
Daarna was het als een der eersten Arthur Grumiaux die dit werk volledig recht deed.
Het lukte Wolfgang Schneiderhan destijds mooi om de neoklassieke kanten van dit concert te belichten; hij had iets minder terughoudend mogen zijn in de overigens gevoelig gespeelde Aria’s.
Over de opname van Viktoria Mullova was ik destijds vol lof en stelde deze ongeveer gelijk aan die van Chung en Lin. Jammer dat Philips is opgedoekt.
Iemand als Lydia Mordkovitch is niet alleen een levendige interprete, maar brengt ook nog iets van geestigheid die Stravinsky niet misstaat in haar spel.
Dat wordt geëvenaard door Kyung-Wha Chung die wat assertiever is, maar aan de zijde van een gelijkgestemde Previn ook uitbundigheid, levenslust uitstraalt. Vooral de hoekdelen slagen bij haar meesterlijk. In beide Aria’s schuilen bij haar behalve lyriek ook fantasie en innerlijk gevoel.
Jammer dat we al tijden niets meer horen van Cho-Liang Lin die destijds in korte tijd een paar meesterlijke opnamen voor CBS (nu Sony) maakte. Zijn uitvoering straalt een waar helder speelplezier gepaard aan de nodige kracht uit en Salonen begeleidt geheel in Stravinskygeest.
Van Itzak Perlman kunnen we over twee uitgaven beschikken: de ene uit Chicago, de andere uit Boston. Van deze twee is de ‘live’ opname uit Boston niet alleen verleidelijker, maar ook energieker en Barenboim de veel attenter, inspirerender begeleider.
Het gebeurt nogal eens dat dirigenten de balans tussen solist en orkest in dit werk verkeerd beoordelen. Daarom slaagt het in de concertzaal vaak niet optimaal. Bij Anne Sophie Mutter en Sacher wel. Mutter zorgt voor een briljante, frisse en krachtige visie zonder de virtuoze aspecten op de voorgrond te plaatsen voor mooie dialogen met het orkest en de balans is precies goed. Maar solist en orkest stralen ook vreugde uit. Een hoogtepunt is Aria II; de finale klinkt haast ondeugend vrolijk.
Dat Hilary Hahn met haar heel krachtige, mooie toon vrij direct is opgenomen. Haar precisie is boven alle lof verheven, maar soms klinkt de muziek net iets te hectisch al zijn de beide Aria’s gelukkig meditatief genoeg.
Het feit dat Thomas Zehetmair zijn aandacht moest verdelen tussen zijn solobijdrage en het orkestaandeel lijkt geen gunstige uitwerking op het eindresultaat te hebben. Als solist maakt zijn visie eerder een cynische dan een vrolijke indruk, maar het ontbreekt aan hoogglans
Een volgende heel aangename verrassing is hierna wat Baiba Skride laat horen. Zij legt met het op gelijke voet reagerende orkest het concert mooi open en zorgt voor een soort innerlijke helderheid die heel passend is.
En dan is daar nieuwkoomster Patricia Kopatchinskaya die een goede opvatting heeft over de nogal hybride aard van het werk en een goed evenwicht weet te vinden tussen de barokke snit en de licht romantische neigingen; haar Aria II is bijzonder fraai met de melodische versieringen die van haar strijkstok veren en met een heel gevoelig spelend orkest als ideale begeleiding.
Conclusie
Waar solisten als Chung, Lin en Mutter nog steeds enige voorrang genieten, is het belangrijk om ook alle aandacht te vestigen op de uitblinkers van een jongere generatie: Hahn, Skride en Kopatchinskaya; alle drie (niet bij toeval dames) leveren ze een best opmerkelijke, op zijn minst boeiende en interessante prestatie.
Discografie
1935. Samuel Dushkin met het Lamoureux orkest o.l.v. Igor Stravinsky. Andante SC-A 1100 (3 cd’s), Vogue 665002/1-5 (5 cd’s), Biddulph WHL 037, Decca 478.3729 (20 cd’s), DG 459.002-2.
1951. Arthur Grumiaux met het WDR Symfonie orkest Keulen o.l.v. Ferenc Fricsay. Medici Arts MM 020-2.
1962. Wolfgang Schneiderhan met het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Karel Ancerl. DG 463.666-2.
1963. David Oistrakh met het Lamoureux orkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 434.167-2.
1963. David Oistrakh met het USSR Staatsorkest o.l.v. Kyrill Kondrashin. Russian Revelation RV 10075, Brilliant Classics 9056 (20 cd’s).
1966. Isaac Stern met het Columbia symfonie orkest o.l.v. Igor Stravinsky. Sony SMK 46295, 88697-10311-2.
1966. Christian Ferras met het Suisse romande orkest o.l.v. Ernest Ansermet. Claves CD 50-2561.
1967. Arthur Grumiaux met het Concertgebouworkest o.l.v. Ernest Bour. Philips 422.136-2.
1972. David Oistrakh met het Berlijns symfonie orkest o.l.v. Kurt Sanderling. Harmonia Mundi HMX 290.5255/9 (5 cd’s).
1975. Kyung-Wha Chung met het Londens symfonie orkest o.l.v. André Previn. Decca 425.003-2.
1978. Itzhak Perlman met het Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. DG 413.725-2.
1980. Oleg Kagan met met het USSR Staatsorkest o.l.v. Jevgeny Svetlanov. Live Classics LCL 112.
1987. Jean-Jacques Kantorow met het Philharmonia orkest o.l.v. Bryden Thomson. Denon CO 73325.
1988. Anne-Sophie Mutter met het Philharmonia orkest o.l.v. Paul Sacher. DG 423.696-2, 477.5376, 445.487-2 (3 cd’s).
1990. Frank Peter Zimmermann het het Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Gianluigi Gelmetti. EMI 754.248-2.
1992. Chantal Juillet met het Montréal symfonie orkest o.l.v. Charles Dutoit. Decca 436.837-2.
1992. Cho-Liang Lin met het Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Esa-Pekka Salonen. Sony SK 53969.
1993. Lydia Mordkovitch met het Suisse romande orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 9236.
1994. Michael Erxleben met het Berlijns symfonie orkest o.l.v. Michael Schønwandt. Berlin Classics BC 1119-2.
1996. Itzhak Perlman met het Chicago symfonie orkest o.l.v. Daniel Barenboim. Teldec 4509-98255-2, Warner 2564-6572-2.
1997. Viktoria Mullova met het Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Esa-Pekka Salonen. Philips 456.542-2, 475.7457 (2 cd’s).
1999. Maxim Vengerov met het Londens symfonie orkest o.l.v. Mstislav Rostropovitch. EMI 556.966-2.
2000. Alexander Kerr met het Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. RCO Live RCO 12004 (14 cd’s).
2001. Hilary Hahn met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Sony SK 89649.
2003. Kolja Blacher met het Mahler kamerorkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 476.3069.
2006. Jennifer Frautschi met het Philharmonia orkest o.l.v. Robert Craft. Naxos 8.557508.
2008. Thomas Zehetmair met Northern Sinfonia. Avie AV 2150.
2011. Baba Skride met het BBC Wales orkest o.l.v. Thierry Fischer. Orfeo C 849121 A.
2013. Patricia Kopatchinskaya met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Vladimir Jurowski. Naïve V 5352.
Video
1958. Christian Ferras met het RTF Omroeporkest Parijs o.l.v. Jean Fournetr. EMI 490.4443-9, 490.444-9 (dvd).