STRAUSS, R.: ELEKTRA
De geest van Agamemnon, de mythische Griekse koning die door zijn vrouw Clytemnestra en haar minnaar Aegisthus was vermoord doordringt Richard Strauss’ waarschijnlijk diepgravendste en in ieder geval zijn meest tragische opera.
Achtergronden
Na Salome wilde Strauss in 1909 aanvankelijk een luchtiger onderwerp voor een nieuwe opera kiezen, maar desondanks werd het een nog morbider gegeven. Net als in het toneelstuk van Oscar Wilde wordt het door Hugo von Hofmannsthal van een freudiaans sausje voorziene toneelstuk van Sophocles praktisch een onewomanshow met een seksueel hoogst gefrustreerde hoofdpersoon die tijdens die voortdurend op het toneel staat.
De directheid van Elektra’s haat jegens haar moeder Klytemnestra, haar liefde voor haar broer Orestes en haar afkeer van haar zuster Chrysothemis maakt hier van alle betrokkenen haast groteske figuren. Alleen Orestes blijft in het werk wat onderbelicht en zijn aandeel in het werk is heel beperkt tot aan de slotclimax.
Het bloederige verhaal gaat over de wraak die Elektra’s broer Orestes wil nemen voor de moord op hun vader door hun moeder Klytemnestra en haar broer Aegisthus. Het grootste deel van de opera wacht de geobserdeerde Elektra op de terugkeer van Orestes uit ballingschap zodat hij het paar kan doden. Maar wanneer dit uiteindelijk gebeurt, is zij te overstuur om aan de festiviteiten daarna deel te nemen. Helemaal alleen danst ze een soort wilde Salome triomfdans tot ze tijdens de laatste maten van de opera geheel instort.
Hier, in 1909, behoorde hij met de tragedie in één akte Elektra nog tot de avant-garde en zocht hij nog de grenzen op van wat harmonisch, qua inkleuring, tekstconcentratie en psychologisch inzicht in de muzikale expressie haalbaar was, waarbij hij tot het atonale ging. Verrassend is nog steeds dat de vele melodieën niet onmiddellijk herkenbaar zijn, maar pas geleidelijk opbloeien wanneer men meer vertrouwd raakt met de opera. Aanvankelijk had het publiek danig moeite met het gecompliceerde, zware contrapunt, de virtuoze orkestratie, net nadrukkelijke gebruik van polytonaliteit.
Hoogtepunten zijn de monologen van Elektra en Chrysothemis, de herkenningsscène van Elektra en Orestes en het slotduet van beide zussen die eindigt in de hysterische, fatale overwinningsdans van Elektra.
Het werk behoort tot de top van zijn orkestratieblijken. Hij gebruikt hier bijvoorbeeld een heckelphon (baritonhobo), altklarinet, bastrompet en wagnertuba en verdeelt de strijkers in secties om unieke effecten te bereiken. Daarna keerde hij terug van dat modernisme en bepaalde hij zich tot een gangbaarder idioom, zoals in Der Rosenkavalier.
Dat het werk zware eisen aan de zangers stelt, spreekt vanzelf. Daarom worden in de praktijk nogal eens coupures aangebracht.
De opnamen
Er dienen zich heel wat opnamen aan. Bij een groot deel gaat het om radio opnamen, dus om theateropvoeringen die vaak noch in interpretatief opzicht, noch opnametechnisch onder ideale omstandigheden plaatsvonden. Omdat niet alleen vocaal, maar juist ook orkestraal zoveel aan de hand is in deze opera, blijkt dat bij de appreciatie een flinke handicap. Verder excuses dat niet alle ooit bestaande opnamen de revue (kunnen) passeren.
Het lijkt haast een wonder dat in 1944 in het half plat gebombardeerde Hamburg nog een opvoering van Elektra plaatsvond, dat er nog voldoende redelijk gekwalificeerde zangers beschikbaar waren. Erna Schlüter gold zelfs nog als en der beste Elektra’s uit haar tijd. Annelies Kupper was een fascinerende Chrysothemis en Gusta Hammer zingt waarachtig als Klytemnestra. Robert Hager is een grimmige Orestes. De begeleiding door Eugen Jochum had veel dramatischer, feller mogen zijn en de opname is van zeer matige kwaliteit. Het gaat echter wel om een boeiend historisch document.
Hij gold als specialist van deze opera: Dimitri Mitropoulos. En hij liet daarvan verschillende opnamen na. Die uit 1957 is daarvan het best geslaagd. Op een soms wankele hoge C na is Inge Borkh uitstekend toegerust voor de titelrol. Naast haar horen we een haast extatische Lisa della Casa als Chrysosthemis en Jean Madeira als werkelijk formidabele Klytemnestra. Markant verder de bas Böhme als een niet zozeer sympathieke als wel boze Orestes. Max Lorenz laat goed horen hoe futiel hij is als Aegisthus. Jammer van de coupures.
In de EMI opname van Rudolf Kempe gaat de bewondering vooral uit naar de verrichtingen van de dirigent die prachtige resultaten opleveren. Jammer dat de monoklank een danige beperking vormt. Gerda Lammers brengt het er in de titelrol heel aanvaardbaar af, maar ze heeft een homogeen, goed presterend stel andere vertolkers om zich heen: Hedwig Müler-Bütow als Chrysothemis, Georgina von Milinkovic als Klytemnestra en Otakar Kraus als Orestes.
Jean Madeira is toepasselijk wat fragiel als Chrysothemis en Dietrich Fischer-Dieskau is vanzelfsprekend een puike Orestes, maar het is het instinctieve partnerschap tussen Inge Borkh en Karl Böhm dat de opname van deze dirigent zo bijzonder maakt. Borkh is haast even volmaakt in de titelrol als Nilsson met haar gecombineerde hysterie, mededogen, liefde en vastbeslotenheid. Böhms tempi zijn aan de snelle kant; ze worden even ingetoomd in de herkenningsscène, maar de Dresdenaren zijn in uitstekende vorm en kunnen dat aan. De opname klinkt nog redelijk realistisch.
Iemand die deze opera echt onder hoogspanning zet, is Georg Solti. Er is geen gebrek aan opwinding en spanning gedurende de hele honderdzeven minuten lengte van het werk dat hier vollediger wordt uitgevoerd dan meestal in de praktijk. Birgit Nilsson geeft een waarachtig geïnspireerde, vastberaden, doeltreffende vertolking van de titelrol met haar onvermoeibare, nadrukkelijke stem die hiervoor ideaal geschikt is. Maar ze zorgt tevens voor een heel verschillende toon, een variabel timbre om de sterk wisselende stemmingen van Elektra naar voren te brengen. Als Chrysothemis, de zus van Elektra die niets liever wil dan een normaal leven voeren met haar man en haar kind, klinkt Marie Collier terecht overspannen, gefrustreerd en niet in staat om zich te onttrekken aan haar claustrofobische, met doem geladen omgeving. Regina Resniks Clytemnestra is een afgetobde, neurotische figuur bij wie alle nachtmerries werkelijkheid zijn geworden. Tom Krause zet een krachtig werktuig vol wraak weer en klinkt alsof hij daarvan geen genoeg krijgt.
Maar ook heel veel lof voor het Weense orkest en de dirigent. Dat orkest heeft deze muziek haast in zijn genen, maar het al zich niet zo vaak hebben laten opzwepen tot deze topprestatie. De klankregie van John Culshaw draagt veel aan het onder de huid gaande succes bij. Een extra pluspunt is dat de opera compleet van de eerste tot de laatste maat werd vastgelegd.
Vooral de sensuele, eerder subtiele kanten van de opera worden belicht door Seiji Ozawa. Jammer daarom dat hij de gebruikelijke coupures maakt. Hildegard Behrens is een haast te sympathieke, maar in psychologisch opzicht best interessante Elektra en Christa Ludwig als een vorstelijke Clytemnestra.
De sfeer is bij Wolfgang Sawallsch iets ingetogener, maar wel consistent en ook hij interpreteert het werk compleet. Het gaat hem meer om het geheel dan om vooral de opwindende momenten. Eva Marton is een krachtige, bijna maniakale Elektra, Cheryl Studer een lyrische Chrysothemis en Marjana Lipovsek een zeer plausibele Clytemnestra.
Krachtig zowel als sensueel is wat Giuseppe Sinopoli ons vanuit de Weense Staatsopera voorzet in een prachtig klinkende opname. Als een ware heerseres horen we Alessandra Marc in de titelrol. Haar toon is warmer, misschien zelfs mooier dan die van Nilsson. Mooi contrasterend zingt Deborah Voigt een pittige Chrysothemis en Hanna Schwarz een dito Klytemnestra. Opvallend ook Siegried Jerusalem in de kleine rol van Aegistus, maar hij wordt ng overtroffen door de warm en krachtig klinkende Orestes van Samuel Ramey. Een toch niet te versmaden productie.
De partituur van Elektra moet een kolfje naar de hand van de altijd energieke, betrokken Valery Gergiev zijn. Op het mooi uitgewerkte orkestaandeel valt daarom ook niet zoveel aan te merken. Maar hij wordt in de steek gelaten door zijn merkwaardige assortiment zangers dat maar weinig boven de materie staat. Alleen Matthias Goerne (Orestes) en Felicity Palmer (Klytemnestra) schitteren.
Wie een der uitvoeringen onder Marc Albrecht in Amsterdam bijwoonde weet dat het om een uitmiddelpuntige opvatting ging. De structuur die de dirigent aanbrengt, is heel duidelijk ven helder, maar de gevoelstemperatuur blijft aan de lage kant. Het werk is ook ongewoon licht bezet met Camilla Nylund als beste bij de dames met een geloofwaardige Chrysothemis; Michaela Schuster is een gedegen Klytemnestra en Evelyn Herlitzius had best wat meer vocale autoriteit laten blijken. Onderling hadden de vrouwenstemmen gedifferentieerder mogen zijn. Hubert Delamboye voldoet goed als Aegisthus. Zwakke stee in de opvoering is de Orestes van Gerd Grochowski.
Video opnamen
De eerste dvd opname met blijvende waarde hebben we niet aan James Levine, maar aan Karl Böhm in de regie van Harry Kupfer met een toenmalige sterrenbezetting van Leonie Rysanek, Astrid Varnay, Catarina Ligendza en Dietrich Fischer-Dieskau te danken.
De tweede (aanvankelijk op Laserdisc uitgebracht) die echt indruk maakte, is die van Claudio Abbado die met het orkest alle aandacts schenkt aan de wrede, tragische kanten van het werk. Met de regie van Harry Kupfer kwam hij tot een heel goed geacteerde en gezongen opvoering. Bij Eva Marton in de titelrol is het even wennen aan haar forse vibrato. Van Cheryl Studer zien en horen we een fraai overspannen, hevig gefrustreerde Chrystothemis die veel lijflijk contact met haar zuster zoekt. Heel apart is de manier waarop Brigitte Fassbänder de desintegrerende en schuldige Klytemnestrarol invult. Franz Grundheber is als Orestes een ware wrekende engel en King laat de overbodigheid van Aesthus duidelijk doorschemeren. Wat zou in het halfduister tot stand kwam, geeft een prachtig daarbij goed geïntegreerd beeld van deze opera.
Vooral dankzij de regie van Martin Kušej en de opvatting van Christoph von Dohnányi uit Zürich bijzonder. Over de regievorm lijkt nog een schaduw van W.O. II te vallen. Eva Johansen zien we als asociale wilde meid en de Chrystothemis van Melanie Diener heeft iets van haar spiegelbeeld en lijkt op Brecht georiënteerd, terwijl Marjana Lipovšek op de grens van het melodramatische af de complexe persoonlijkheid van Klytemnestra uitbeeldt. Alfred Muff blijkt een niet door neurosen behepte Orestes en Rudolf Schasching demonstreert een verraderlijke achtergrond.
Het geheel speelt zich af in een binnenhof met veel deuren die de kleinere rollen veel mogelijkheden bieden. Zo ontstond een mooi alternatief voor de opnamen van Abbado en Böhm.
Van weer een andere orde is wat we ondergaan bij Christian Thielemann en regisseur Herbert Wernicke. Hier is het feitelijk weer de orkestbijdrage die het meeste imponeert. De regie heeft een direct karakter, zonder afleidende poespas. De Elektra van Linda Watson blijft ten gevolge van haar wat onzekere stem nogal steken in goede, geëngageerde bedoelingen. Ook Manuela Uhl is als Chrysothemis nogal een lichtgewicht, maar Jane Henschel is groots als Klytemnestra, René Kollo maakt meer dan gewoonlijk van Aegistus en als Orestes houdt Albert Dohmen het vrij zakelijk.
Conclusie
Feitelijk is de Decca opname van Solti nog steeds de gouden standaard in artistiek zowel als in opnametechnisch opzicht. Birgit Nilsson was naast Inge Borkh de grootste Elektra uit de twintigste eeuw, een der weinigen die deze rol schijnbaar moeiteloos compleet kon vervullen met een grondig besef van de tekst en de psychologische nuancen daarvan Met naast zich de magistrale Klytemnestra van Regina Resnik en de doorleefde Chrysothemis van Marie Collier. Maar het orkest en de dirigent delen minstens evenzeer in de eer van deze uniforme topprestatie.
Wie dat te heftig vindt, kan uitwijken naar Böhm.
Bij de dvd opnamen domineren Abbado en von Dohnányi.
Discografie
1944. Erna Schlüter, Gusta Hammer, Annelies Kupper, Robert Hager met koor van de Hamburgse Staatsopera en Filharmonisch Staatsorkest Hamburg o.l.v. Eugen Jochum. Membran 233484, Acanta 233494 (2 cd’s).
1947. Erna Schlüter, Elisabeth Höngen, Ljuba Welitsch, Paul Schöffler met het BBC Symfonie orkest en –koor o.l.v. Thomas Beecham. Myto 2MCD 946.117 (2 cd’s).
1950. Martha Mödl, Anny Konetzni, Daniz Ilitsch, Hans Braun met koor en orkest van de Maggio musicale Fiorentino o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Membran 223246-311 (2 cd’s).
1952. Astrid Varnay, Elisabeth Höngen, Walburga Wegner, Paul Schöffler, Set Svanholm met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. Fritz Reiner. (Met een selectie door Astrid Varnay, Elena Nikolaidi, Irene Jessner, Herbert Janssen, Frederick Jagel en het New York filharmonisch orkest o.l.v. Dimitri Mitropoulos). Arlecchino ARL 20/22 (3 cd’s).
1953. Astrid Varnay, Res Fischer, Leonie Rysanek, Hans Hotter, Helmut Melchert met koor en orkest van de WDR Keulen o.l.v. Richard Kraus. Gala GL 100.512 (2 cd’s).
1953. Inge Borkh, Annelies Kupper, Margarete Klose, Ferdinand Frantz met koor en orkest van de Hessische omroep o.l.v. Kurt Schröder. Melodram GM 3.0007 (2 cd’s).
1957. Jean Madreira, Inge Borkh, Max Lorenz, Kurt Böhme met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Orfeo C 456.972 I (2 cd’s).
1958. Inge Borkh, Blache Thebom, Frances Yeend, David Lloyd, Giorgio Tozzi met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Arkadia CDMP 459.3 (2 cd’s).
1958. Gerda Lammers, Georgine von Milinkovic, Otakar Kraus, Hedwig Müller-Bütow met het ensemble van Covent Garden Londen o.l.v. Rudolf Kempe. Royal Opera House ROHS 004 (2 cd’s).
1960. Jean Madeira, Inge Borkh, Marianne Schech, Dietrich Fischer-Dieskau, Fritz Uhl met het Ensemble van de Staatsopera Dresden o.l.v. Karl Böhm. DG 431.737-2 (2 cd’s).
1964. Martha Mödl, Astrid Varnay, Hildegard Hillebrecht, James King, Eberhard Wächter met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Herbert von Karajan. Orfeo C 298.922 I (2 cd’s).
1965. Birgit Nilsson, Leonie Rysanek, Regina Resnik, Wolfgang Windgassen, Eberhard Wächter met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. Legato SRO 8332 (2 cd’s).
1967. Regina Resnik, Birgit Nilsson, Gerhard Stolze, Tom Krause met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 417.345-2 (2 cd’s).
1971. Ingrid Steger, Martha Mödl, Enriqueta Tarrés, William Wildermann, Wolfgang Windgassen met orkest o.l.v. Carlos Kleiber. Connoisseur GM 6.0011 (2 cd’s).
1973. Birgit Nilsson, Leonie Rysanek, Astrid Varnay, Richard Lewis, Hans Sotin met het Ensemble van de Opera Parijs o.l.v. Karl Böhm. Golden Melodram GM 3.0008 (2 cd’s).
1977. Birgit Nilsson, Marta Szirmay, Gwyneth Jones, Charles Craig met het Ensemble van Covent Garden, Londen o.l.v. Carlos Kleiber. Connoisseur GM 6.0001-2 (2 cd’s).
1977. Ursula Schröder-Feinen, Astrid Varnay, Leonie Rysanek, Hans Hopf, Theo Adam met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. Bella Voce BLV 107.245 (2 cd’s).
1984. Maureen Forrester, Ute Winzing, Leonie Rysanek, Horst Hiestermann, Bent Norup, Hanna Schaer met koor en orkest van de Franse omroep o.l.v. Christof Perick. Rodolphe RPC 32420/1 (2 cd’s).
1988. Hildegard Behrens, Christa Ludwig, Nadine Secunde, Ragnar Ulfung, Jorma Hynninen met het Tanglewood Festival koor en het Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. Philips 422.574-2, 478.5798 (2 cd’s).
1990. Eva Marton, Cheryl Studer, Marjana Lipovsek, Bernd Weikl, Hermann Winkler, Kurt Moll met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Wolfgang Sawallisch. EMI 754.067-2 (2 cd’s).
1990. Gwyneth Jones, Leonie Rysanek, Anne Evans met het Suisse romande orkest o.l.v. Jeffrey Tate. Claves 50-2514/5 (2 cd’s).
1995. Hanna Schwarz, Alessandra Marc, Siegfried Jerusalem, Samuel Ramey met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 453.429-2 (2 cd’s).
1995. Waltraud Meier, Deborah Polaski, Alessandra Marc, Johan Botha met het koor van de Berlijnse Staatsopera en de Staatskapel Berlijn o.l.v. Daniel Barenboim. Teldec 4509-99175-2 (2 cd’s).
1995. Hildegard Behrens, Leonie Rysanek, Luana DeVol, Wolfgang Schöne, Daniel Galvez Vallejo met het Nationaal orkest van Montpellier en Languedoc-Roussilion o.l.v. Friedemann Layer. Actes Sud AT 34109 (2 cd’s).
2004. Felicity Palmer, Deborah Polaski, Anne Schwanewilms, Graham Clark, Franz Grundheber met het WDR Symfonie orkest en –koor Keulen o.l.v. Semyon Bychkov. Profil Medien PH 05022 (2 cd’s).
2010. Jeanne-Michèle Charbonnet, Angela Denoke, Felicity Palmer, Matthias Goerne, Ian Storey met het Londens symfonie orkest en –koor o.l.v. Valery Gergiev. LSO LSO 0701 (2 cd’s).
2011. Evelyn Herlitzius, Michaela Schuster, Camilla Nylund, Hubert Delamboye, Gerd Gorchowski met het Toonkunstkoor Amsterdam en het Nederlands filharmonisch orkest o.l.v. Marc Albrecht. Challenge CC 72565 (2 cd’s).
Video
1980. Mignon Dunn, Birgit Nilsson, Leonie Rysanek, Robert Nagy met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. James Levine. DG 073-411-1 (dvd).
1981. Astrid Varnay, Leonie Rysanek, Catarina Ligendza, Dietrich Fischer-Dieskau met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Karl Böhm. DG 073-409-5 (2 dvd’s).
1989. Eva Marton, Brigitte Fassbänder, Cheryl Studer, James King met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Claudio Abbado. ArtHaus 100.049 (dvd).
2005. Eva Johansson, Marjana Lipovsek, Melanie Diener, Rudolf Schasching met het Ensemble van de Opera Zürich o.l.v. Christoph von Dohnanyi. TDK DVWW-OPELEK (dvd).
2010. Linda Watson, Jane Henschel, Manuela Uhl, René Kollo met het Philharmonia koor Wenen en het Münchens filharmonisch orkest o.l.v. Christian Thielemann. Opus Arte OA 1046 D (dvd).
2010. Iréne Theorin, Waltraud Meier, Eva-Maria Westbroek, René Pape en het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Daniele Gatti. ArtHaus 101.559 (dvd).