STRAUSS, R: ARABELLA
Geen van de belangrijke operacomponisten heeft het verlies van zijn stamlibrettist zo moeten betreuren als Richard Strauss. Na het overlijden van Hugo von Hofmannsthal in 1929 liet hij weliswaar nog anderen tekstboeken schrijven. Maar geen daarvan haalde het oude niveau.
Achtergronden
Als laatste mooie getuigenis van de beproefde samenwerking tussen Strauss en Hofmannsthal – er bestaat een zeer lezenswaardige briefwisseling over hun samenwerking – kan de 1 juli 1933 voor het eerst in Dresden opgevoerde lyrische komedie in drie aktes Arabella gelden.
In het kader van diverse liefdesverwikkelingen leeft nog één keer het flair van Wenen op. Het is de wereld van de Rosenkavalier die zowel vanaf het toneel als uit de orkestbak opleeft.
Na hun samenwerking in Die ägyptische Helena uit 1927 stelden componist en librettist nog een keer een nieuw scenario samen dat bestaat uit elementen van diverse oudere projecten.
Het resultaat is een opzettelijk onwaarschijnlijk liefdesverhaal in het Wenen van rond 1865 met de volgende rollen:
Arabella (sopraan)
Zdenka, haar zuster (sopraan)
Graaf Waldner (haar vader, ex cavalerie officier) (bas)
Adelaide, haar moeder (mezzosopraan)
Mandryka, een Kroatische grootgrondbezitter (bariton)
Matteo, een jonge officier (tenor)
Graaf Elemer, een van Arabella’s aanbidders (tenor)
Graaf Dominik, een tweede aanbidder (bariton)
Graaf Lamoral, een derde aanbidder (bas)
Fiakermilli, de mascotte van het koetsiersbal (coloratuursopraan)
Waarzegster (sopraan)
Arabella wordt het hof gemaakt door drie graven, maar houdt hen op afstand in de hoop de ware Jacob (der Richtige) te vinden, zelfs als het lot van de familie afhangt van haar huwelijk met een financieel goede partij. Het is verder maar de vraag hoe het publiek haar ziet: als of als opportuniste? Waarschijnlijk heeft ze iets van beide.
Mandryka, de neef van een vriend van Arabella’s vader, verschijnt uit het niets en het is liefde op het eerste gezicht. Nadat een misverstand omtrent een van Arabella’s eerdere aanbidders is opgelost, staat niets een happy end in de weg. Daarin trouwt ook Arabella’s zuster ook met de man van wie ze heimelijk houdt.
Hofmannsthal overleed een paar dagen nadat hij de eerste versie van het libretto voltooide en Strauss onthield zich van wijzigingen uit respect voor zijn nagedachtenis.
Arabella vertoont overeenkomsten met Der Rosenkavalier, zoals de locatie Wenen en het prominente gebruik van walsen. Daardoor werd het werk wat moeilijk geaccepteerd. De componist was zich daarvan bewust en probeerde het te verkleinen. Een ander belangrijk element vormt het gebruik van volksmuziek uit de Balkan om Mandryka en zijn hofmakerij te verduidelijken. Zo hadden de eerste opvoeringen toch weer groot succes.
De opnamen
Waarschijnlijk zijn de oudste opnamen van Clemens Krauss uit 1942 met Viorica Ursuleac en van Joseph Keilberth I uit 1950 met Christel Golz alleen nog van statistisch belang of voor mensen die zich diepgaand voor de vastgelegde historie van deze opera interesseren. Datzelfde geldt voor de New Yorkse productie uit 1955, weliswaar met twee groten als de later nog beter geregistreerde Lisa della Casa en Rudolf Kempe I in een zeer matig klinkende opname.
In de rubriek CD Recensies werd eerder aandacht besteed aan een tweetal opnamen: die van Georg Solti uit 1957 en die van Wolfgang Sawallsch uit 1981.
Jarenlang gold de bezetting die in 1957 voor Georg Solti werd bijeengebracht als moeilijk te overtreffen. Lisa della Casa verpersoonlijkte me haar crème stem feitelijk het nog steeds ideale charmante portret van Arabella in haar diverse opnamen.
Het was de eerste opname in de Straussreeks van de dirigent. Lisa della Casa (Arabella) en George London als een wat boerse (Mandryka), de sympathieke Hilde Güden (Zdenka) en Anton Dermota (Matteo) namen de horden uit het werk figuurlijk gesproken met groot gemak. Ook knap zijn Otto Edelmann (graaf) en ‘onze’ Mimi Coertse als de vrouwelijke jodelaarster Fiakermilli, een razend moeilijke rol.
Jarenlang moeilijk te overtreffen was deze uitgave met dit voortreffelijke zangersteam Figuurlijk bezien omzeilen zij de klippen van hun veeleisende partijen soeverein.
Als eerste recenter, ook prachtig alternatief is daar verder de homogene, heel geïnspireerde latere opname van Wolfgang Sawallisch die als eminent Straussvertolker de nu eens sentimentele, dan weer mild ironische sfeer van het werk precies aanvoelt. Hier horen we Helen Donath als een passende, kostelijke Zdenka en Julia Varady als een intelligente Arabella. Dietrich Fischer-Dieskau was altijd een van de betere Mandryka’s, al was hij bij Joseph Keilberth nog een tikje overtuigender.
Van Keilberth zijn nog twee andere uitvoeringen beschikbaar. Bij de eerste gaat het om een uitvoering tijdens het Salzburg Festival 1958. Della Casa was toen op haar toppunt en de rol past haar in alle aspecten van het karakter als een handschoen. Fischer-Dieskau toonde zich in wat een van zijn betere rollen was steeds een wat ruige, impulsieve Mandryka. De toen in Salzburg tijdens het festival gemaakte opname heeft dezelfde Arabella en Mandryka als te horen zijn in de Münchense DG opname uit 1963.
Je vraagt je af: is Arabella een innemende persoonlijkheid, of alleen maar een opportuniste? Of allebei? Della Casa zowel als Fischer-Dieskau waren op de vijf jaar oudere DG opname uit 1958 net iets beter, maar konden er uiteraard ook heel goed mee door in 1963.
Tijdens een bezoek van de de Beierse Staatsopera aan Londens Covent Garden met Rudolf Kempe II in 1953 zong weer Lisa della Casa de titelrol op heel karakteristieke, spontane en en intelligente wijze; ze weet elke karaktertrek van Arabella te treffen. De opname is verder zo bijzonder door de inbreng van Hermann Uhde als een der beste Mandryka’s ooit. Als weinig anderen had Kempe blijkbaar een aangeboren gevoel voor Strauss’ idioom. Hij weet het werk volmaakt te integreren
In 1980 had Wolfgang Sawallisch Julia Varady ter beschikking voor de titelrol. Goed als ze bij het karakter van de hoofdrol paste, ze had idiomatischer in die rol passende voorgangers. Hoe goed de dirigent de materie ook aanvoelde, tot een echt bruisend geheel kwam het niet.
Bij de video opnamen kunnen we allereerst nog eens bij Georg Solti uit Wenen een stijlvolle Otto Schenk productie zien. Gundula Janowitz zingt prachtig als Arabella, maar mist in laatste instantie net dat beetje noodzakelijke spontaan-warme expressie.
Ongeveer hetzelfde geldt voor Kiri te Kanawa, ditmaal in New York met Christian Thielemann als dirigent. Van de regie van Götz Friedrich moet men houden. Zo ja dan valt er in alle opzichten veel te genieten, al heeft de rest van de bezetting niet het niveau van de titelrolzangeres.
De door Bernard Haitink gedirigeerde opvoering uit Glyndebourne valt enigszins weg uit de top door vooral een gebrek aan homogeen topniveau van de zangers, al moet de inbreng van John Bröcheler als Mandryka best imposant.
Met Kiri te Kanawa had Franz Welser-Möst I in Zürich een haast ideale Arabella ter beschikking. Hooguit het typisch Weense ontbreekt haar enigszins. De rest van de bezetting is homogeen en van hoog niveau. Götz Friedrich bepaalt verder in hoeverre men herhaald van deze productie zal genieten.
Het minst bevredigt de over de hele linie aan zangerszijde ondervoede laatste versie van Franz Welser-Möst II die laat zien dat zelfs in Wenen niet alles optimaal meer hoeft te zijn.
Conclusie
Wie niet opziet tegen monogeluid en de bijkomstigheden van een zaalopname, moet vooral Kempe (Testament) proberen en anders Keilberth (DG, in tweede instantie Orfeo); bij de video opnamen heeft zeker wat de prestaties van de zangers betreft Thielemann de beste papieren.
Discografie
1942. Viorica Ursuleac, Hans Reinmar, Trude Eipperlen Horst Taubmann, Luise Willer met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Clemens Krauss. Myto 2MCD 92154.
1950. Christel Golz, Josef Metternich, Anny Schlemm, Erica Witte, Heinrich Pflanzl met het Ensemble van de Deutsche Oper Berlijn o.l.v. Joseph Keilberth. Walhall WLCD 0185.
1953. Lisa della Casa, Max Proebstl, Ira Malaniuk, Hermann Uhde, Elfriede Trötschel met het Ensemble van de Beierse Staatsopera o.l.v. Rudolf Kempe. Testament SBT 1367-2.
1955. Eleanor Steber, George London, Hilde Güden, Brian Sullivan met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. Rudolf Kempe. Andromeda ANDRCD 5013.
1957. Lisa della Casa, George London, Hilde Güden, Otto Edelmann, Ira Malaniuk met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Georg Solti. Decca 430.387-2, 460.230-2, 475.7731, 478.1400.
1958. Lisa della Casa, Dietrich Fischer-Dieskau, Anneliese Rothenberger, Ira Malaniuk, Otto Edelmann met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Joseph Keilberth. Orfeo C 651.053 D, DG 477.5625, 479.22773.
1963. Lisa della Casa, Karl Christian Kohn, Anneliese Rothenberger, Dietrich Fischer-Dieskau met het Ensemble van de Beierse Staatsopera o.l.v. Joseph Keilberth. DG 437.700-2.
1966. Melitta Muszely, Hugh Beresford, Liselotte Hammes, Willy Brokmeier, Georg Schnapka met het Ensemble van Teatro La Fenice, Venetië o.l.v. Meinhard von Zallinger. Mono Congo MFOH 10051.
1973. Montserrat Caballé, Sigmund Nimsgern, René Kollo, Kurt Moll, Oralia Dominguez met koor en orkest van de Italiaanse omroep Rome o.l.v. Wolfgang Rennert. Opera d’oro OPD 7056.
1980. Julia Varady, Walter Berry, Helga Schmidt, Helen Donath, Dietrich Fischer-Dieskau, Adolf Dallapozza met het Ensemble van de Beierse Staatsopera o.l.v. Wolfgang Sawallisch. Orfeo C 169.882 H.
1986. Kiri te Kanawa, Franz Grundheber, Gabriele Fontana, Ernst Gutstein, Helga Dernesch met het Ensemble van Covent Garden Londen o.l.v. Jeffrey Tate. Decca 417.623-2, 478.34601.
Video
1977. Gundula Janowitz, Bernd Weikl, Sona Ghazarian, René Kollo met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Georg Solti, regie Otto Schenk. Decca 074-325-4 (dvd)
1994. Kiri te Kanawa, David Kuebler, Wolfgang Brendel, Marie McLaughlin met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. Christian Thielemann; regie Otto Schenk. DG 073-005 (dvd).
2002. Ashley Putnam, John Bröcheler, Gianna Rolandi, Keith Lewis, Regina Sarfarty, Artur Korn, Gendolyn Bradley met het Ensemble van het Glyndebourne Festival o.l.v. Bernard Haitink, regie John Cox. NVC 0630-16912-2 (dvd).
2007. Renée Fleming, Morten Frank Larsen, Julia Kleiter, Johan Weigel met het Ensemble van de Opera Zürich o.l.v. Franz Welser-Möst, regie Götz Friedrich. Decca 074.326-3 (dvd).
2012. Emily Magee, Tomasz Konieczny, Sven-Eric Bechtolf, Michael Schade Genia Kühmeier met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Franz Welser-Möst. Electric Picture EPCO4BD (dvd).