Verg. Discografieën

SAINT-SAËNS: SAMSON ET DALILA

SAINT-SAËNS: SAMSON ET DALILA

 

Dankzij een lang leven, een omvangrijk oeuvre en een zeer invloedrijke plaats in het Franse muziekleven werd Camille Saint-Saëns een soort graalhoeder van de academische traditie. Zowel het classicistische fundament als de leegloop uit zijn werk zijn kenmerkend voor de aan kitsch grenzende muziek uit de speculatietijd van 1871 tot 1873 na de Frans-Duitse oorlog van 1870/1.Dat geldt vooral voor zijn instrumentale- en vocale muziek; zijn opera Samson et Dalila weerstond de tand des tijds beter en overleefde moeiteloos de pijlstoten van Shaw als criticus en de uitroepen “Oratorium!” van New Yorkse betweters. Het publiek zwelgt graag in heidense en exotische historische spektakels.

 

Achtergronden

 

De opera is zelfs wel vergeleken met Stravinsky’s Oedipus Rex waarin ook het eeuwigdurende en het archaïsche, het ‘eigentijdse’ en het ‘triviale’ tot een overtuigende eenheid zijn gesmeed. De componist heeft uiteraard veel te danken aan Bach (voor de Hebreeërs) Händel (voor de Filistijnen), Gluck, Gounod (wanneer de satraap wordt gedood), Berlioz, Wagner en de Verdi van Aida, maar hij ontwikkelde binnen de traditie van de Grand Opéra met zijn balletten, grootse koren, lange ensembles en een forse dosis spektakel niettemin een duidelijke eigen stijl in een werk waarin gezag, mededogen, sensualiteit en tragedie de belangrijkste ingrediënten zijn. Samson et Dalila is ook de enige van ’s componisten dertien opera’s die repertoire hield dankzij het nodige theatrale flair en de protagonisten zijn tenminste ook mensen van vlees en bloed.

De geschiedenis in ontleend aan het bijbelboek Richteren. Binnen het raamwerk van de strijd tussen de Joden en de Filistijnen wordt de Hebreeuwse krijger Samson verleid door de Filistijnse schoonheid Dalila die haar dominante seksualiteit en haar duistere ziel tentoon kan spreiden, terwijl Samson de trotse, sensuele en tenslotte helaas tragische kanten van zijn wezen kan tonen en de hogepriester zijn frustratie en wraakgevoelens. Wanneer Dalila het geheim van Samsons immense kracht heeft ontraadseld en hem aan de Filistijnen verraadt, wordt Samson bespot en gehoond geblinddoekt aan een tempelzuil gekluisterd, maar wanneer hij tot God bidt, keren zijn krachten terug en laat hij de tempel instorten. Hun scherp getekende karakters zijn geschilderd tegen een achtergrond van prachtig geschreven koren voor die Joden en Filistijnen.

Het werk vraagt om twee hoofdrolvertolkers met royale stem en dramatisch gevoel. Hoogtepunten uit het werk zijn Dalila’s grote aria uit de tweede acte ‘Mon coeur s’ouvre à ta voix’, maar haar ‘Printemps qui commence’ uit de eerste akte en haar sensuele liefdesroep ‘Amour! Viens aider ma faiblesse’ aan het begin van de tweede akte zijn niet minder de moeite waard. En verder zijn daar nog Samsons melancholieke tredmolen aria ‘Vois ma misère, hélas’ uit de derde akte, het nogal barbaarse Bacchanaal.

Samson et DAlila is de enige van Saint-Saëns’ dertien opera’s die een blijvend succes is gebleven. Vooral omdat het de enige is met het nodige theatrale flair. Hoewel het werk de valkuilen van de Grand Opéra nabij komt – balletten, grote koren, lange ensembles en nogal wat spektakel – is het verder typisch voor de cerebrale zienswijze van deze componist. Bij vlagen lijkt het werk geschikter voor de kerk dan voor het theater. De toespelingen van de componist richting vroegere componisten – de Hebreeuwers van Bach, de Filistijnen van Händel, een vlaagje Gounod als de satraap wordt gedood – lijkt deze ook enigszins zelfingenomen. Maar de derde akte is echt sensationeel dramatisch met als begin Samsons aria ‘Vois ma misère, hélas’ in de tredmolen; tot het orkestrale showstuk van het bacchanaal.

 

 

De opnamen

 

De discografie wordt geopend met een onbekende Amerikaanse opname van Maurice Abravanel met solisten die destijds hooguit een Leo Riemens in ons land bekend waren. In de lijst komen trouwens best relatief veel op kleine, onbekendere labels uitgegeven, meest ‘live’ opnamen voor die niet courant voorhanden zijn. Of daar echt belangrijke tussen zitten?

De waarschijnlijk eerste volledige opname van betekenis door Pathé van deze opera ontstond kort na de Tweede Wereldoorlog, in 1946, met een begrijpelijk geheel Franse bezetting aan de Parijse Opéra. De grote ster is hier Hélène Bouvier als Dalila, feitelijk nog steeds de beste en meest idiomatische totnutoe. Ze beschikte weliswaar niet over een grote stem, maar acteerde op imposante manier met woord en toon; ze is een en al verleidelijkheid. José Luccioni is enigszins haar mindere, niet zo geschakeerd en zuiver, maar hij toont wel veel karakter en is heldhaftig in de eerste akte, teer in de tweede en beklagenswaardig in de derde. Ook de drie basrollen komen fraai uit de verf, mar haast het grootste respect verdient dirigent Louis Fourestier die met ijzeren hand en heel geïnspireerd het ensemble leidt. De bewuste opname is eerst door EMI en later – goedkoop – door Naxos heruitgegeven. Hij is en blijft zeer de moeite waard ondanks de klanktechnische beperkingen!

Het koppel Ramón Vinay en Risë Stevens werkte destijds mee aa een paar opnamen. Vooral Vinay is interessant, maar niemand zal nu nog de opnamen van Thomas Beecham, Fausto Cleva en Renato Cellini als goede voorbeelden kiezen.

Van de driemaal enigszins grof te werk gaande Georges Prêtre is alleen de EMI opname met het ensemble van de Parijse Opéra interessant door de aanwezigheid van de krachtige Rita Gorr en Jon Vickers, beiden op het hoogtepunt van hun kunnen. De gepassioneerde directie is wel stuwend, de tempi zijn goed gekozen maar niet steeds stabiel, het orkest klinkt sensueel en ook het belangrijke kooraandeel overtuigt, net als de goed bezette bijrollen. Voor een heel episch opgezette opname uit 1962 klinkt het geheel nog heel behoorlijk. De Canadese tenor Jon Vickers draagt zijn rol met de vereiste kracht, veel gevoel en een waardige expressie voor. Zijn sterfscène is vervuld van tragische grandeur, maar hij toont elders ook wat sentimentaliteit die vreemd was aan Samsons karakter. Zijn stralende klaroengeluid maakt indruk, zijn uitspraak van het Frans minder. De Belgische mezzo Rita Gorr zingt bovenal waardig met een majestueus rijke, fraaie toon in perfect Frans, maar toont wellicht niet de ultieme wellustigheid die haar rol verlangt. Ernest Blanc is met sonore stem  passend zelfingenomen en dreigend als de verfoeilijke, stijve hogepriester. 

Prêtre 2 uit Milaan en 3 terug in Parijs met Guy Chauvet en de op zich interessante, maar niet optimaal in het ensemble passende Fiorenza Cossotto halen het eerdere niveau niet en bevatten te weinig glansvolle momenten om lang te boeien.

Voor oudere Nederlandse luisteraars betekent de radio-opname van Jean Fournet mogelijk een dierbare herinnering. Aan de gepassioneerde leiding van Giuseppe Patanè ligt het niet dat de vooral door de aanwezigheid van Christa Ludwig al interessante uitgave het niet helemaal haalt. De zangeres had best wat meer risico mogen nemen en ook de rest van de bezetting had voor een idiomatischer resultaat kunnen zorgen.

De opname van Daniel Barenboim die de nodige ervaring opdeed met de symfonie nr. 3, is uit 1978 gaat terug tot opvoeringen in de grote arena van Orange. Het resultaat is bewonderenswaardig op één cruciaal punt na: Elena Obraztsova klinkt onaangenaam schril en asensueel en dus weinig verleidelijk als Dalila, maar toont wel haar dubbelhartigheid als duivelin in een huwbaar lichaam; ook haar Frans klinkt tamelijk dubieus. Haar forse vibrato is misplaatst. Placido Domingo bij wiens Frans altijd wel vraagtekens te plaatsen zijn, zet met veel aplomb een nobele, uitdagende Samson neer; hier voelt hij zich kennelijk gelukkig op zijn plaats en hij toont vooral affiniteit met Samsons vertrapte status in de derde akte. Renato Bruson dondert en bliksemt dreigend als hogepriester (ook Robert Lloyd onderscheidt zich trouwens erg positief) en Barenboim weet met zijn ensemble het karakter van de opera juist te treffen. De zo van vitaal belang zijnde koorgedeelten krijgen het volle pond

Colin Davis moet een grote voorliefde voor deze opera hebben; hij nam hem driemaal op (een versie alleen op video). Voor de opvoering uit Covent Garden beschikte hij met Agnes Baltsa over een verleidelijke en nogal ranke, maar wat onregelmatig zingende, want met een wat bibberend vibrato voorziene Dalila; José Carreras is een gepassioneerde, vooral echter tragische Samson wiens hoog soms op het geforceerde af klinkt, maar zingt wel intens en beleeft zijn hoogtepunt in de aria uit de derde akte. Paato Burchuladze en Simon Estes zijn wel eens beter bij stem geweest. Heel fraaie opnamekwaliteit. 

Negen jaar later nam Colin Davis het werk opnieuw op in Londen; veel is niet aan zijn met spanning geladen en goed geïntegreerde opvatting veranderd, alleen heeft hij een heel ander, jonger ensemble met een Engels koor en orkest, een Argentijnse Samson en een Russische Dalila ter beschikking. Enigszins gemengde reacties wekt Olga Borodina als Dalila met aan de ene kant een prachtig ronde, wellustige stem maar ook met een wat tam conventionele, wat weinig vitale opvatting. José Cura beschikt over een heroïsch timbre en levert een dramatische declamatie, maar lijkt wat aan de buitenkant van zijn rol te blijven en klinkt niet optimaal geëngageerd. De tempi zijn ietsje langzamer geworden.

Ook Sylvain Cambreling beschikt bij zijn aan het Bregenz festival ontleende opname over een zeer gemengd ensemble. Om te beginnen is Marjana Lipovsek, wier Frans heel acceptabel klinkt, een heel geloofwaardige Dalila, dramatisch, sensueel, knap met de tekst agerend en een grote gevaarlijke kracht vertegenwoordigend. Afgezien van een nogal overrijp vibrato is Carlo Cossutta een geëngageerde, heel plooibaar aan de veelzijdige eisen van zijn rol voldoende Samson. Alain Fondary is eens te meer een overtuigende hogepriester. De dirigent heeft een goede greep op zowel de teer verleidelijke als de meer dramatische kanten van het werk. En het orkestspel is heel fraai. De koren blijven daar kwalitatief wat bij achter en de  nogal theatrale ‘live’ atmosfeer met applaus na de aktes, maar verder gelukkig weinig bijgeluiden is bijzonder.

Ondanks (of mogelijk juist vanwege?) de buitenlandse inbreng van Waltraud Meier als Dalila en Samuel Ramey als oude Hebreeër is de verder geheel Franse, rijk gedifferentieerde, vrij vlotte verklanking van Myung-Whun Chung met het Ensemble van de Bastille Opéra in menig opzicht de best geslaagde. De opnamekwaliteit behoort tot de fraaiste uit de groep en geeft ruimte aan bijzondere details. Hooguit had het koor wat prominenter mogen klinken. De uitvoering getuigt van gevoel voor subtiele ondertonen, heidense meedogenloosheid, erotische kracht en een haast Wagneriaanse harmonie. De realisatie heeft veel dieptewerking en is frappant subtiel. De tempi zijn tegelijk aan de snelle kant en toch rustig en er heerst een gevoel van reservekrachten. Heel fascinerend en nogal uniek is de fascinerende rolopvatting die Waltraut Meier heeft van Dalila die ze duidelijk als antiheldin beschouwt. Ze  zingt haar eerste monoloog expressief, maar nog wat hard van toon, haar karaktertekening is echter heel duidelijk Ze maakt er een soort verleidelijke, intrigerende, flikvlooiende antiheldin van die haar seksualiteit machtsbelust inzet. Doelbewust zingt ze ‘Salut à mon père’ tegenover de hogepriester, overpeinzend en verwachtingsvol in ‘ Se pourrait-il’. Tekstinterpretatie is belangrijk voor haar. Heel overtuigend en bijzonder. Naast haar verbleekt de toch wel welsprekende Domingo (opnieuw) enigszins, maar hij kan er goed mee door. Alain Fondary is een sterk overtuigende, wraaklustige hogepriester, Samuel Ramey een dito oude Hebreeuwer. Uit de kleine maar belangrijke rol van Abimelech weet Jean-Philippe Courtis te maken wat ervan te maken valt. De rol van dirigent en koor is van niet te onderschatten waarde.

 

Beeldopnamen

 

Voor zover de beeldopnamen ter beschikking stonden, is er eentje die boven de rest uitsteekt: de in San Francisco gemaakte opname van Julius Rudel uit 1981 die in de beste traditie is aangekleed en geregisseerd door Nicolas Joel. De decors zijn realistisch en de kostuums ogen enigszins in de beste Hollywood stijl. We zien en horen een kenmerkende heroïsche Plácido Domingo en een tegelijk verleidelijke als sinistere Shirley Verrett. De overige figuren zijn eveneens voortreffelijk ingevuld en het zo vitale koor weert zich geweldig. Echt spectaculair is het moment waarop de tempel van Dagon instort.

 

Conclusie

 

Bouvier (EMI) moet men eigenlijk hebben gehoord; van de latere opnamen hebben vooral die van Prêtre (alleen de EMI versie), Patanè en Davis (Philips) en Barenboim  een behoorlijke status, maar alle wezenlijke factoren – daarin vooral ook de geluidskwaliteit betrekkend – is de EMI opname van Chung waarschijnlijk de veiligste aanbeveling.

 

Discografie

 

1936. René Maison, Gertrud Wettergren, Ezio Pinza, John Gurney met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. Maurice Abranavel. Guild GHCD 2273/4 (2 cd’s).

 

1946. José Luccioni, Hélène Bouvier, Paul Cabanel, Charles Cambon, Henri Médus e.a. met het Ensemble van de Parijse opera o.l.v. Louis Fourestier. EMI 565.263-2, Preiser PR 20061, Naxos 8.110063/4 (2 cd’s). 

 

1953. Ramón Vinay, Risë Stevens, Sigurd Björling, Norman Scott met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. Fausto Cleva. Walhall WLCD 0292 (2 cd’s).

 

1958. Piero Miranda Ferrero, Jean Madeira, Giuseppe Taddei, Héctor Barbieri, Cesy Broggini met het Ensemble van het Teatro Colon, Buenos Aires o.l.v. Thomas Beecham. West Hill Radio Archives WHRA 6026 (4 cd’s, met Carmen).

 

1960. Ramón Vinay, Risë Stevens e.a. met het Ensemble van de New Orleans Opera o.l.v. Renato Cellini. VAI VAIA 1055 (2 cd’s).

 

1962. Jon Vickers, Rita Gorr, Ernest Blanc, Anton Diakov e.a. met het Ducloskoor en het orkest van de Parijse opera o.l.v. Georges Prêtre. EMI 747.895-8 (2 cd’s).  

 

1964. John Vickers, Oralia Dominguez, Ernest Blanc, Henk Driessen met het Groot Omroepkoor en het Omroeporkest o.l.v. Jean Fournet. Opera d’oro OPD 1405, OPD 7028 (2 cd’s). 

 

1969. Richard Cassily, Shirley Verrett, Robert Massard, Giovanni Fioni met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Georges Prêtre. Arkadia MP 495-2 (2 cd’s).

 

1973. James King, Christa Ludwig, Bernd Weikl, Alexander Malta e.a. met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Giuseppe Patanè. RCA 74321-032244-2 (2 cd’s). 

 

1975. Guy Chauvet, Fiorenza Cossotto, Robert Massard, Joseph Rouleau, Jules Bastin met het Ensemble van de Opéra Parijs o.l.v. Georges Prêtre. Bella Voce BLV 10722-2 (2 cd’s).

 

1978. Placido Domingo, Elena Obraztsova, Renato Bruson, Robert Lloyd, Pierre Thau e.a. met koor en Orchestre de Paris o.l.v. Daniel Barenboim. DG 413.297-2, Olympia MKM 242 (2 cd’s). 

 

1988. Carlo Cossuta, Marjana Lipovsek, Alain Fondary, Yves Bisson, Harald Stamm e.a. met het Sofia kamerkoor en koor en orkest van de Weense Volksopera o.l.v. Sylvain Cambreling. Schwann 31774-2 (2 cd’s). 

 

1989. José Carreras, Agnes Baltsa, Jonathan Summers, Simon Estes, Paata Burchuladze e.a. met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Colin Davis. Philips 426.243-2, 475-6239.  (2 cd’s). 

 

1991. Placido Domingo, Waltraud Meier, Alain Fondary, Jean-Philippe Courtis, Samuel Ramey e.a. met het Ensemble van de Bastille opera Parijs o.l.v. Myung-Whun Chung. EMI 754.470-2 (2 cd’s). 

 

1998. José Cura, Olga Borodina, Jean-Pierre Lafont, Egils Silins, Robert Lloyd e.a. met het Londens symfonie orkest en –koor o.l.v. Colin Davis. Erato 3984-24756-2, Warner 2564-67497-6 (2 cd’s). 

 

In het Italiaans

 

1955. Ramon Vinay, Ebe Stignani, Antonio Mancaserra, Giovanni Amodeo met koor en orkest o.l.v. Fritz Rieger. Bongiovanni HOC 031/2 (2 cd’s).

 

 

Video

 

1981. Plácido Domingo, Shirley Verrett, Wolfgang Brendel, Kevin Langan met het Ensemble van de San Francisco Opera o.l.v. Julius Rudel. ArtHaus 100.202 (dvd), Warner 505249-814112-8 (4 dvd’s met Carmen en Les contes d’Hoffmann).

 

1998. Plácido Domingo, Olga Borodina, Sergei Leiferkus, René Pape met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. James Levine. DG 073-059-9 (dvd).

 

2005. Jon Vickers, Shirley Verrett, Jonathan Summers, John Tomlinson, Gwynne Howell e.a. met het Ensemble van Covent Garden Londen o.l.v. Colin Davis. Warner 5012-288-2 (dvd).

 

2007. Charles Alves da Cruz, Klara Uleman, Peter Michailov, Mourad Amirkhanian met het Ensemble van de Opera Spanga o.l.v. David Levi. Cinema Delicatessen FFDOC 29 (dvd).

 

2009. Torsten Kerl, Marianna Tarassova, Nikola Mijalovic, Milcho Borovinov met het Ensemble van de Vlaamse Opera Antwerpen o.l.v. Tomás Netopil. Euro Arts 2058628 (dvd).

 

2010. José Cura, Julia Gertseva, Stefan Stoll, Lukas Schmidt met het Ensemble van de Badische Staatsopera Karlsruhe o.l.v. Jochem Horstenbach. ArtHaus 101.631 (dvd).