SIBELIUS: SYMFONIE NR. 3
Sibelius’ Derde symfonie is een triomf van de suggestie. Juist omdat het werk zo onbekend is, kan het de moeite waard zijn om deze symfonie eens nader te beluisteren. Ten opzichte van de beide eerste symfonieën waarin de componist nog ongeveer dezelfde taal sprak als Tschaikovsky en Grieg, is deze derde een enorme stap voorwaarts op weg naar een eigen muziektaal. Dat zit hem vooral in de spaarzaamheid van het klankweefsel en de concentratie der ideeën.
Achtergronden
Mogelijk omdat het wat ontbreekt aan de vaart en verve van de eerdere twee symfonieën, is de Derde uit 1907 tot de minst bekende van het zevental. Dat is best jammer want het werk heeft zeker zijn aantrekkelijke kanten. Het toont ons Sibelius op weg in een nieuwe, tamelijk radicale en meer klassieke richting waarin een zekere terughoudendheid, meer subtiliteit en een verheldering van het klankweefsel de belangrijkste eigenschappen zijn. De allesomvattende grandeur met soms veel blazersgeweld van voorheen is hier niet alleen ingetoomd, maar ook gedisciplineerd Het orkest is voor Sibelius begrippen vrij klein gehouden en de strijkers domineren bij de presentatie van het belangrijkste materiaal.
Het normaal met Sibelius geassocieerde ‘gewicht’ van de strijkerklank is hier evident en zorgt voor een enorme expressieve kracht. Het eerste deel, Allegro moderato is een uitermate beknopt voorbeeld van een volmaakte sonatevorm. Hecht verankerd in de ver verwijderde toonsoort gis-klein neemt het langzame deel de gedaante van een gracieus rondo aan. Het is dit deel dat leidt tot grote verschillen van opvatting onder de dirigenten. Is het een speels intermezzo of is het iets veel geheimzinnigers en introspectievers? Het moet in elk geval iets met een oer Fins karakter te maken hebben.
Maar het deel dat de grootste impact maakt en bewondering wekt, is ongetwijfeld de finale. Net als het eerste deel van de Vijfde symfonie gaat het hier om blijken van een grote formele vernieuwing. In structureel opzicht gaat het om een haast onopvallende samensmelting van scherzo en finale. Een deel van de fascinerende werking ligt besloten in het subtiele organische groeiproces. Dat maakt de indruk van een krachtige onvermijdelijkheid die even mysterieus is als de (Finse) natuur zelf. Ook hier zijn interpretatieve valkuilen te over. Wie de zakpartituur van Lienau erbij neemt, kan zien dat in de eerste vijftien bladzijden al vierentwintig tempowisselingen staan aangegeven. Het is uiteraard de taak van de dirigent om te zorgen dat niets de logische voortgang in de weg staat. Die finale in het bijzonder bezit een onvermijdelijk aandoende macht die voortvloeit uit de ongewone structuur van het hele werk. Maar voor de uitvoerenden betekent het dat deze symfonie niet de eenvoudigste is om effect mee te sorteren.
De opnamen
Van de tenminste vijfentwintig (!) uitvoeringen die sinds de 76-jarige Robert Kajanus er in 1932 de eerste opname van maakte voor de Engelse Sibelius Society is gelukkig een aantal heel erg de moeite waard om verschillende redenen. Niet alleen uit historisch perspectief, maar ook omdat hier van iets heel Fins, een elementaire opwinding sprake is, valt die uitvoering van Kajanus niet te versmaden. Het is een plooibare, maar naadloze interpretatie me een heel breed genomen langzaam deel dat daardoor aan poëtische inhoud wint. Veel finesse vertoont het orkestspel misschien niet, maar het karakter van de muziek komt niettemin mooi uit. De Finlandia uitgave is ruisvrijer, de Koch dito vertoont meer sfeer.
Ook de opname van de vrij dramatische en felle, maar wat eenzijdige Anthony Collins is nog in mono. Hij jakkert te snel door het langzame deel. Heel wat sympathieker doet de lezing van Paul Kletzki aan; hij gaat wel con moto te werk, maar gunt de muziek de tijd om zich mooi te ontwikkelen. Fans van George Szell kennen vast zijn lenige, heldere visie die hier door een radio opname uit 1946 wordt bevestigd. Hoogtepunten zijn de stuwing in de recapitulatie van het eerste deel en de meesterlijk vormgegeven finale.
Na Kajanus duurde het tot 1973 voordat een volgende Fin het werk opnam. Okko Kamu zorgde voor een heel toegewijde, sympathieke verklanking die niet bijzonder markant is, maar wel innemend en waardig aandoet. De tempokeus is vrijwel ideaal.
De uitvoering van Maurice Abranavel uit Utah is zo voorzichtig en slap dat we hem beter met de mantel der liefde kunnen bedekken, Daar staat de met veel bravour aanvallende Leonard Bernstein tegenover. Maar hij houdt zich niet aan de partituuraanwijzingen en schiet zijn doel voorbij.
Paavo Berglund komen we liefst driemaal tegen. Zijn Engelse EMI opname uit 1980 is niet meer leverbaar. Van de twee andere munt die van het enthousiaste Europees kamerorkest uit door ranke flair, maar het is de verbeeldingsvolle, vlotte in indringende interpretatie uit Helsinki die nog beter bevalt. Ook Kurt Sanderling toonde zich met een prachtig afgewogen verklanking een voortreffelijk Sibeliusvertolker. Karakter en inhoud van de muziek komen bij hem weinig tekort.
Gek genoeg komt Jukka-Pekka Saraste niet tot vergelijkbaar mooie resultaten. Hij blijft aan de buitenkant van de symfonie en slaagde nog het beste met het middendeel. De hoekdelen bezitten een soort synthetische graad van opwinding. Leif Segerstam levert in zijn beide opnamen een te wisselend beeld dan dat hij zonder restrictie kan worden aanbevolen, maar hij overtuigt beter dan Saraste. Ook zijn eerste poging op Chandos stelt weliswaar met een te grillige aanpak nogal teleur. Zijn tweede opname op Ondine klinkt niet alleen beter maar is ook fraaier uitgevoerd, doch bevat ook gemaniëreerde kantjes. Het eerste deel in het juiste tempo lukte fraai al is de overgang naar de doorwerking wat ruw. Het langzame deel klinkt verfijnd en gracieus, maar de finale viel wat rommelig uit.
De Decca opname van Lorin Maazel met het Weens filharmonisch orkest klinkt nog steeds prachtig. Er wordt met veel zorg gemusiceerd, maar de aanpak van de hoekdeken is te bruusk en het langzame deel raast voorbij zonder doel te treffen. Opvallend genoeg huldigde de dirigent twintig jaar later in Pittsburgh nog dezelfde opvatting
Dan is daar Simon Rattle die met een vrij letterlijke, scrupuleuze aanpak de luisteraar alle gevoel van meerwaarde onthoudt. Het eindresultaat maakt een vrij bleke indruk. De interpretatie van Alexander Gibson herinnert aan die van Collins: het is allemaal wat grof, terloops en eigenlijk te vlot. Ook Adrian Leaper komt niet boven routine uit en ontdoet het langzame deel van alle poëzie. Van John Barbirolli hadden we ook een geëngageerder, levendiger inbreng mogen verwachten. Waarbij komt dat het ensemblespel en de zuiverheid te wensen overlaten. Dat is de ware doodslag.
Driemaal waagde Colin Davis zich aan deze symfonie op cd. Weinig andere dirigenten hebben zich zulke voortreffelijke Sibeliusvertolkers getoond. Alle drie die ondernemingen zijn succesvol, vooral dankzij het episch-klassieke karakter dat hij het werk verleent. Nog steeds doet de versie uit Boston het werk het meeste recht. Op RCA laat de tweede uitvoering een wat mooier, indringender middendeel horen, maar overigens blijft die poging wat achter bij de eerste De derde ‘live’ opname uit de Londense Barbican Hall blijft geluidstechnisch wat achter bij de eerdere studio opnamen uit Boston en Londen. De Philipsversie is de beste van de drie.
De mooist klinkende opname is in menig opzicht nog steeds die van Vladimir Ashkenazy op Decca (Kingsway Hall werkte echt mee). Net als Sanderling en Järvi weet hij in hoge mate te overtuigen. Woorden van lof ook voor Mariss Jansons in Oslo. Jammer dat de opname wat te licht klinkt, maar de vertolking is toegewijd, atletisch en gretig. In de finale met zijn elfenmuziek worden we even herinnerd aan Mendelssohn
Olli Mustonen gebruikt terecht een vrij klein ensemble en ziet het werk in een niet alledaags perspectief. Hij streeft in vlotte tempi naar een soort zwaarteloosheid met een uitgesproken danskarakter. Maar hij overdrijft wel enigszins en wint het pleit zo tenslotte niet. Herbert Blomstedt behoort tot de beste pleitbezorgers van deze symfonie. Heel geconcentreerd, integer en spannend wikkelt hij het werk af. Het eerste deel straalt autoriteit en noblesse uit, het tweede deel klinkt gewoon prachtig (beluister de altviolen) en de finale ademt bij alle gedrevenheid beheersing en rust
De tweede opname van Neeme Järvi uit Göteborg maakt weer deel uit van de hele cyclus en vormt een verbetering ten opzichte van de eerste maal toen hij prachtig begon, maar wat misrekeningen maakte in de finale. Natuurlijk is ook de super audio opname beter van kwaliteit, maar zolang de serie niet wordt verkaveld, is het onmogelijk er een aparte symfonie uit te lichten. De Derde is een der best geslaagde bijdragen aan de cyclus hier omdat de dirigent vanaf het verwachtingsvolle begin meer nuancen dan vroeger aanbrengt in zijn rustieke vertolking. Het langzame deel is wat melancholiek, de finale heel doelgericht. Sakari Oramo gaat gedegen, maar nogal bedachtzaam te werk; hij neemt het eerste deel net iets te vlot om uiteindelijk te kunnen overtuigen.
Osmo Vänskä tenslotte doet ook prachtige dingen. Hij kiest voor het eerste deel meteen het juiste tempo en zorgt voor een geleidelijke opbouw in de beginmaten. Mogelijk had het tweede deel iets meer vaart mogen meekrijgen, maar over het geheel is dit een voortreffelijke verklanking vol scherpzinnige, opmerkzame trekken. Bovendien klinkt de opname excellent met een groot dynamisch bereik.
Conclusie
Met een vrij geringe marge gaat de erepalm naar de episch majestueuze Colin Davis en diens Philipsopname uit Boston. De tweede plaats is voor de stijlvolle, indringende Vänskä en de welsprekende, preciese Blomstedt. Ook Askenazy en Järvi II eindigen hoog op de voorkeurslijst
Discografie
1928. Londens symfonie orkest o.l.v. Robert Kajanus. Koch 37133-2, Naxos 8.111395.
1946. Cleveland orkest o.l.v. George Szell. Cleveland Orkest. TCO 93-75.
1952. Stockholm filharmonisch orkest o.l.v. Sixten Ehrling. Finlandia 3984-22713-2 (3 cd’s).
1954. Londens symfonie orkest o.l.v. Anthony Collins. Beulah 3PD8, Decca 478.5845.
1955. Philharmonia orkest o.l.v. Paul Kletzki. Testament SBT 1049.
1963. Leningrad filharmonisch orkest o.l.v. Jevgeny Mravinsky. Altus ALT 083.
1965. New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony SM2K 47619.
1968. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Lorin Maazel. Decca 461.321-2.
1969. Moskou’s Omroeporkest o.l.v. Gennady Rozhdestvensky. Melodiya MEL 1001669 (3 cd’s).
1969. Hallé orkest o.l.v. John Barbirolli. Classics for pleasure CFP 5022, EMI 567.299-2.
1970. Berlijns symfonie orkest o.l.v. Kurt Sanderling. Berlin Classics BC 9273-2, Brillant Classics 6238 (5 cd’s).
1973. Omroeporkest Helsinki o.l.v. Okko Kamu. DG 429.526-2.
1973. Moskou’s filharmonisch orkest o.l.v. Kyrill Kondrashin. Globe GLO 6011.
1976. Boston symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. Philips 478.3696, 446.160-2 (2 cd’s), 416.600-2 (4 cd’s).
1977. Utah symfonie orkest o.l.v. Maurice Abranavel. Vanguard 08.404.73.
1979. Philharmonia orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Decca 421.069-2 (4 cd’s), 473.590-2 (5 cd’s).
1980. Bournemouth symfonie orkest o.l.v. Paavo Berglund. EMI
1980. Concertgebouworkest o.l.v. Kyrill Kondrashin. Tahra TAH 501/2 (2 cd’s).
1983. Philharmonia orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Decca 414.267-2, 436.478-2, 473.144-2.
1983. Göteborg symfonie orkest o.l.v. Neeme Järvi. BIS CD 228, 252.
1983. Schots nationaal orkest o.l.v. Alexander Gibson. Chandos CHAN 8389 CHAN 6557.
1985. Birmingham symfonie orkest o.l.v. Simon Rattle. EMI 747.620-2, 764.120-2, 764.118-2 (4 cd’s).
1986. Helsinki filharmonisch orkest o.l.v. Paavo Berglund. EMI 749.175-2.
1989. Fins Omroeporkest o.l.v. Jukka-Pekka Saraste. RCA 9026-60434-2.
1990. Slowaaks filharmonisch orkest o.l.v. Adrian Leaper. Naxos 8.550199.
1990. Orkest van de Deens nationale omroep o.l.v. Leif Segerstam. Chandos CHAN 9020.
1990. Pittsburgh symfonie orkest o.l.v. Lorin Maazel. Sony SK 53268, 88697-80833-2 (5 cd’s).
1991. San Francisco symfonie orkest o.l.v. Herbert Blomstedt. Decca 433.810-2.
1992. Deens nationaal omroeporkest o.l.v. Leif Segerstam. Chandos CHAN 9083.
1992. Londens symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. RCA 09026-61963-2.
1992. Oslo filharmonisch orkest o.l.v. Mariss Jansons. EMI 555.533-2.
1992. Pittsburgh symfonie orkest o.l.v. Lorin Maazel. Sony SK 61963, 88697-80833-2 (5 cd’s).
1993. Fins omroeporkest o.l.v. Jukka-Pekka Saraste. Finlandia 4509-99963-2.
1996. IJslands symfonie orkest o.l.v. Petri Sakari. Naxos 8.554102.
1996. Lahti symfonie orkest o.l.v. Osmo Vänskä. BIS CD 862, CD 1286/128 (4 cd’s).
1997. Chamber orchestra of Europe o.l.v.Paavo Berglund. EMI 574.485-2 (8 cd’s).
2002. Helsinki festival orkest o.l.v. Olli Mustonen. Ondine ODE 1022-2.
2002. Birmingham symfonie orkest o.l.v. Sakari Oramo. Warner 0927-43500-2.
2002. Helsinki Festival orkest o.l.v. Olli Mustonen. Ondine ODE 1022-2.
2003. Londens symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. LSO Live LSO 0051, LSO 0191 (4 cd’s).
2003. Helsinki filharmonisch orkest o.l.v. Leif Segerstam. Ondine ODE 1035-2, 1075-2 (4 cd’s).
2004. Göteborg symfonie orkest o.l.v. Neeme Järvi. DG 477.5688 (4 cd’s).
2006. Stockholm filharmonisch orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Exton OVCL 00279.
2007. Adelaide symfonie orkest o.l.v. Arvo Volmer. ABC 476.3947, 476.394-3 (4 cd’s).
2007. Northern Sinfonia o.l.v. Thomas Zehetmair. Avie AV 2150.
2007. Hallé orkest o.l.v. Mark Elder. Hallé Concerts Society CD HLL 7514.
2009. Nieuw Zeelands symfonie orkest o.l.v. Pietari Inkinen. Naxos 8.572305.
2012. BBC Filharmonisch orkest o.l.v. John Storgårds. Chandos CHAN 10809 (3 cd’s).