SCHUMANN: SZENEN AUS GOETHE’S FAUST
“Doch”, sagte ich, “gebe ich die Hoffnung nicht auf, zum Faust eine passende Musik zu sehen.” “Das ist ganz unmöglich”, sagte Goethe.
Achtergronden
In 1844 ontwikkelde Schumann zijn eerste plan om wat met Goethe’s Faust te ondernemen. Dat zou moeten leiden tot een opera, maar later wijzigde hij die gedachte en besloot tot een oratorische vorm.
Opvallend genoeg componeerde hij eerst de slotscène uit Faust II die hem zeer had geïnspireerd en die nu het derde deel vormt. Aanvankelijk wilde Schumann het daarbij laten. Maar in 1849 schreef hij het eerste deel en het begin van het tweede (nr. 1-4). In die tijd diende het derde deel ter opluistering van de viering van de honderdste verjaardag van Goethe, 29 augustus in Weimar, waar Liszt de directie verzorgde. Later dat jaar dirigeerde Schumann nog een uitvoering in Dresden, daarna ging het werk nog in Leipzig.
De kritiek was overwegend positief en zo bemoedigend dat in 1850 beide laatste scènes (nr. 5 en 6) uit het tweede deel werden geschreven. De ouverture ontstond pas in 1853.
Op grond van de lange barensgeschiedenis weerspiegelt het werk ook stilistische verschillen. De vroegst geschreven fragmenten zijn vooral lyrisch van aard, de latere kregen een meer dramatisch accent. De innerlijke samenhang van het werk wordt bij het eerste beluisteren mogelijk niet meteen duidelijk. Er is namelijk geen sprake van een doorlopende handeling of vertelling. Tussen de fragmenten gapen enorme leemtes in de tekst. Zo liggen bijvoorbeeld tussen de scènes nr. 4 en 5 ongeveer vier aktes uit Faust II.
In Duitsland werden de Faustscènes naar analogie met de Bildungsroman ook wel een Bildungsoratorium genoemd. Enige kennis vooraf van Goethes Faust leek een basisvoorwaarde om het werk van Schumann te kunnen bevatten.
Maar de keuze van de fragmenten door Schumann wordt zinvoller, duidelijker wanneer men beseft dat hij slechts in één aspect van de Faustlegende geïnteresseerd was, namelijk Faust als verlossingsdrama. De eerste twee delen schetsen het menselijk falen: het vrolijke liefdestafereel met Gretchen wordt gevolg door de gewetensstrijd en het zoeken naar bescherming in gebed tot aan de vertwijfelde instorting in de Domscène.
Faust wordt na zijn onschuldige natuurbeschouwing met blindheid geslagen en aan het slot van het zesde tafereel bereikt Mefisto met de dood van Faust schijnbaar zijn overwinning. Dan volgt in het derde deel de verlossing: de gestrande, mislukte mens wordt door goddelijke genade gered, de dood en de duivel verliezen hun macht.
Deze verlossingsgedachte ontpopt zich als de ware kern van het werk. Daarom gaat het Schumann en niet om het navertellen van Goethes drama. Het complete werk klonk voor het eerst in januari 1862 in Keulen zes jaar na ’s componisten dood.
De opnamen
Het aantal opnamen is beperkt en overzichtelijk. Opvallend is daarbij dat de eerste opname van slechts een achttien minuten durend fragment pas in 1952 verscheen als aanvulling op een symfonie van Pfitzner.
Ondanks de veelbelovende bezetting kunnen we de eerste volledige opname met Erich Leinsdorf wel afschrijven, ook omdat hij in combinatie met Manfred op 4 cd’s werd uitgebracht. De eerstvolgende opnamen van Benjamin Britten en Bernhard Klee deden de compositie meer recht, maar de Deccaversie liet ook een heel Engelse aanpak horen, waarbij bijvoorbeeld de Duitse uitspraak niet optimaal is.
Daarna kwam de eerste volwaardige lezing van Claudio Abbado waarin alles precies op zijn plaats viel. Karita Mattila beeldt een mooi getypeerde Gretchen uit: door de liefde verlaten en gekwetst, Bryn Terfel een uitdagende Faust. De rest van de bezetting bestaat ook uit sterren die hun beste geven, inclusief Barbara Bonney en vooral Susan Graham; de heren doen daar nauwelijks voor onder. De opname kan er nog goed mee door.
Volgt Philippe Herreweghe met een over de hele linie goed verzorgde interpretatie die echter in de eindronde toch net niet tot de favorieten weet door te dringen. Wie de aangetreden troepen van Joshard Daus monstert, ziet dat het hier om een in de beste zin nogal provinciale aangelegenheid gaat.
Hoe anders is dat bij Nikolaus Harnoncourt. Net als Abbado beschikt deze over een ploeg van wereldklasse. Christian Gerhaher evenaart vrijwel geheel Terfel en zorgt voor een vooral intellectuele, krachtige, maar ook ontroerende Faust, terwijl Christiane Iven als grote verrassing niet onderdoet voor Karita Mattila. De overige mannen – Franz-Josef Selig en Alastair Miles vallen ook positief op. Tot in de bescheidener rollen van Werner Güra, en Mojca Erdman is alles goed verzorgd. Niet te miskennen valt dat de RCO opname ruimtelijker, royaler, dynamischer klinkt dan de Sony.
De goedkope van Antoni Wit is ook niet te versmaden. Hij gaat recht door zee en beschikt over een heel goede Faust in de persoon van Jaakko Kortekanga die enigszins aan Fischer-Dieskau herinnert, maar wat fluweliger klinkt. Ook de Mefisto van Andrew Gangestadt. Christiane Libor is een sympathieke Gretchen. Wit zelf zorgt voor een gedreven, energieke lezing.
Bij Daniel Harding horen we opnieuw Christian Gerhaher als een voortreffelijke, ook gevoelige, nu ook wat intiemere Faust. Dat is niet zo verrassend, maar de echte verrassing hier is Christiane Karg als een stralende Gretchen. Alastair Miles is een imposante Mefisto en de solobijdragen van Bernarda Fink, en Andrew Staples zijn al even bewonderenswaardig. Maar minstens zoveel lof verdient dirigent Harding door de geïnspireerde wijze waarop hij tot in het detail de orkestpartij presenteert. Hij zorgt mede voor een geslaagde, mooi genuanceerde kernfusie tussen dichtkunst en muziek.
Conclusie
De voorkeuren zijn duidelijk: het gaat tussen Harding en Harnoncourt met als goede derde Abbado.
Discografie
1976. Hermann Prey, Edith Mathis, Brigitte Fassbänder, het Tölzer jongenskoor en het koor- en symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Erich Leinsdorf. Melodram GM 40054 (4 cd’s).
1972. Dietrich Fischer-Dieskau, Elizabeth Harwood, Peter Pears, John Shirley-Quirk, Jennifer Vyvian met het Wandsworth school jongenskoor, de Aldeburgh Festival zangers en het Engels kamerorkest o.l.v. Benjamin Britten. Decca 425.705-2 (2 cd’s).
1981. Dietrich Fischer-Dieskau, Edith Mathis, Walter Berry, Nicolai Gedda, Barbara Daniëls, Kari Lövaas met het Tölzer jongenskoor, het stedelijk koor Düsseldorf en het Düsseldorfs symfonie orkest o.l.v. Bernhard Klee. EMI 769.450-2 (2 cd’s).
1994. Bryn Terfel, Karita Mattila, Jan-Hendrik Rootering, Barbara Bonney, Endrik Wottrich, Iris Vermillion, Brigitte Poschner-Klebel, Susan Graham, Hans-Peter Blochwitz, Harry Peeters met het Tölzer jongenskoor, het Zweeds omroepkoor, het Eric Ericson kamerkoor en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. Sony S2K 66308, 88697-71282-2 (2 cd’s).
1998. William Dazeley, Camilla Nylund, Kristinn Sigmundson, Simone Nold, Ingeborg Danz met de Chapelle royal, het Collegium vocale Gent, het RIAS kamerkoor en het Orchestre des Champs Élysées o.l.v. Philippe Herreweghe. Harmonia Mundi HMU 90.1661/2 (2 cd’s).
1999. Richard Salter, Friedemann Kunder, Manuela Uhl, Thomas Dewald met de Europa koorakademie en het Münchens symfonie orkest o.l.v. Joshard Daus. Arte Nova 74321-79423-2 (2 cd’s).
2008. Werner Güra, Mojca Erdmann, Kevin Doss, Anitra Jellema, Christiane Iven, Birgit Remmert, Elisabeth von Magnus, Anjolet Rotteveel, Christian Gerhaher, Franz-Josef Selig, Alastair Miles met het Nederlands Omroep kinderkoor, het Groot Omroepkoor en het Concertgebouworkest o.l.v. Nikolaus Harnoncourt. RCO Live RCO 9001 (2 cd’s).
2009. Iwona Hossa, Anna Lubanska, Daniel Kirch, Jaakko Kortekangas met ht Warschau’s jongenskoor en het Warschau’s nationaal filharmonisch koor en –orkest o.l.v. Antoni Wit. Naxos 8.572430/1 (2 cd’s).
2013. Christiane Karg, Mari Eriksmoen, Bernarda Fink, Andrew Staples, Christian Gerhaher, Alastair Miles, Kurt Rydl, Tareq Nazmi met solisten en kamerkoor van de Augsburgse Domsingknaben en het koor- en symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Daniel Harding. BR Klassik 90012-2 (2 cd’s).
Gedeelten
1952. Lore Hoffmann, Walther Ludwig, Karl Schmitt-Walter met koor en orkest van de Duitse Opera Berlijn o.l.v. Hans Schmidt-Isserstedt. Urania RM 11914 (1 cd).