Verg. Discografieën

STRAUSS, R.: ALSO SPRACH ZARATHUSTRA (geactualiseerd)

STRAUSS, R.: ALSO SPRACH ZARATHUSTRA

 

Met zijn tien symfonische gedichten bracht Richard Strauss dit genre tot een afsluitend hoogtepunt. Van dit tiental noemde hij het laatste tweetal ‘symfonie’ (Eine Alpensinfonie en Symphonia domestica). Naar hun ontstaanstijd gerekend ontstonden deze werken in drie groepen. Also sprach Zarathustra behoort tot de middelste groep en bevat op het titelblad nog het opschrift Frei nach Friedrich Nietzsche. De oorspronkelijke ondertitel luidde: “Symfonisch optimisme in fin de siècle vorm”.

 

Achtergronden

 

Nietzsche’s boek Also sprach Zarathustra uit 1885 was nog maar een jaar of tien oud toen Richard Strauss in 1896 dat gegeven uitkoos om er een symfonisch gedicht van te maken. Zo’n symfonisch gedicht weerspiegelde sinds Liszt perect de romantische fusie tussen muziek, literatuur en eventueel beeldende kunst sinds het midden van de negentiende eeuw tot vlak na W.O.1.

Descriptieve, programmatische muziek was niet nieuw en de wortels zijn al bij oude Italianen als Vivaldi in zijn Vier jaargetijden en sommige andere concertjes te vinden; ze groeiden verder in Haydn’s Schöpfung, Beethovens Pastorale en Berlioz’ Symphonie fantastique, maar pas bij Liszt werden thematische en verhalende gedachten in één gesloten werk bijeengebracht. Strauss verkoos de term Symfonisch Gedicht.

De filosofie van Nietzsche over de supermens en de bewondering voor de menselijke kracht en energie sprak Strauss kennelijk erg aan omdat hij sterk in zichzelf geloofde en een duidelijk gevoel voor lotsbestemming had.

Zijn antwoord bestaat uit een werk van behoorlijk grote proporties (zo’n 35 minuten lang), een vrijstromende fantasie waarin – los van de filosofische aspiraties – een ontzagwekkende orkestrale macht wordt ontplooid. Dat begint al meteen van de door de laagste orgeltonen voorziene inleiding die door Stanley Kubrick in zijn film 2001 werd gebruikt.

Misschien speelde de componist daar meteen al zijn hoogste kaart uit, want de acht episodes die volgen, kunnen zelfs in de beste uitvoeringen nogal ronddolend schijnen. Het gaat daarbij om ‘Von den Hinterweltlern’, ‘Von der grossen Sehnsucht’, ‘Von den Freuden und Leidenschaften’, ‘Das Grablied’, ‘Der Genesende’, ‘Das Tanzlied’ en ‘Nachtwandlerlied’. Maar het is niet allemaal even serieus. Zarathustra’s dans heeft bijvoorbeeld iets van een Weense wals, zij het met een rustieke draai. 

Strauss schreef het werk tussen 4 februari en 24 augustus 1896 in München en leidde zelf 27 november de eerste uitvoering die een gemengd succes had. In de partituur staat bovenaan het volgende Nietzsche citaat:

“Als Zarathustra dreißig Jahre alt war, verließ er seine Heimat und den See seiner Heimat und ging ins Gebirge. Hier genoß er seines Geistes und seiner Einsamkeit und würde dessen zehn Jahre nicht müde. Endlich aber verwandelte sich sein Herz – und eines Morgens stand er mit der Morgenröte auf, trat vor die Sonne hin and sprach zu ihr also:

‘Du großes Gestirn! Was wäre dein Glück wenn du nicht die hättest, welchen du leuchtest!.... Aber wir warteten deiner an jedem Morgen, nahmen dir deinen Überfluß ab… ich bin meiner Weisheit überdrüssig, ich möchte verschenken und austeilen,…. und Zarathustra will wieder Mensch werden.”

 

De opnamen

 

Lang is het geleden dat ik met de lp van Reiner in mijn bagage naar de Amsterdamse HiFi  Firato tentoonstelling ging om bij luidsprekerdemonstraties zelf aan de hand van het ‘natuurthema’ te kunnen horen hoe ver het laag aan het begin van het werk reikte van de getoonde luidsprekers en hoe goed hun definitie was. De contrabassolo uit Stravinsky’s Pulcinella met Marriner leende zich daartoe ook goed trouwens.

Het lijkt evident dat – excuses voor de term – provinciale orkesten her en der in de wereld nauwelijks de klanklichamen zijn of de directie hebben die volledig recht kan doen aan een compositie als deze. Zij vallen – gehoord en ongehoord – als eerste af met dank voor de moeite. Daarna blijft genoeg erg moois over.

De fonografische aftrap werd niet in Europa, maar door Serge Koussevitzky in Boston gegeven in 1935. Dat gebeurde in een energieke, met emoties geladen, vrij exacte maar niet al te verfijnde interpretatie die eigenlijk best nog redelijk klinkt.

Bij de historische uitgaven valt natuurlijk in de eerste plaats de door Richard Strauss zelf geleide vertolking op. Eerbiedwaardig, interessant maar als vertolker van eigen werk was hij nooit ideaal. Met de klank van 1944 is het teveel behelpen.

Interessanter, beter is wat Clemens Krauss in 1950 met groot stijlgevoel en niet alleen de nodige vaart, maar ook met fijnzinnige momenten laat horen.

Die opname van Fritz Reiner blijft een mirakel: terwijl Toscanini voor RCA zijn laatste mono opnamen onder ongelukkige studiocondities maakte, kon Reiner met zijn hoorbaar autoritaire en dynamische leiding (hoewel zijn dirigeergebaren haast minimalistisch waren) in Chicago in 1954 al een der eerste, ongeloofluik mooie stereo opname die later in SACD vorm werd ‘verjongd’ maken. In weinig andere opnamen wordt zo duidelijk de betekenis en de vorm van dit werk neergezet. Een lichte scherpte in het geluid moeten we voor lief nemen en is te corrigeren en de zachtste passages zijn niet echt pianissimo. Je hoort goed de eerste violen links, de tweede rechts, de contrabassen uiterst links.  

Maar wat een energie, wat een opwinding, wat een orkestspel.

Omdat hij de componist redelijk goed kende, hebben ook de beide lezingen van Karl Böhm iets authentieks en een zekere niet nadrukkelijk opgelegde autoriteit in prachtig vormgegeven weergaven. Waar de Berlijnse uitvoering  nog wat alledaags klinkt, is de latere, tijdens het Salzburg festival gemaakte opname geëngageerder, doelgerichter en energieker.

Bij Leonard Bernstein lijkt sprake van een niet goed tot in de puntjes verzorgde haastproductie. Bovendien klinkt de opname minder goed, vooral de strijkers komen tekort. Aanzienlijk beter speelde het orkest voor 

Van Dimitri Miropoulos komen we uit 1958 een belangwekkende, intense maar qua ensemblespel en nauwkeurige inzetten teleurstellende, dus niet maatgevende opname uit Amsterdam tegen. In veel opzichten is zijn latere Keulse opname representatiever.

 

Tot de grote Straussvertolkers behoorde zeker ook Rudolf Kempe. Hij begint misschien wat te bescheiden aan het werk, maar toont daarna groot begrip voor idioom en inhoud in een prachtig plooibare, verfrissende interpretatie met strakke fugatische gedeelten en een haast macaber walsdeel. Daarna vraagt men zich bij Ferdinand Leitner mogelijk is om deze compositie zo slaapverwekkend te laten klinken. Hoewel begin deze eeuw John Flore in Düsseldorf nog aardig in de buurt kwam.

Enigszins tegen de verwachting in omdat ze al over ervaren toporkesten uit Wenen en Berlijn konden beschikken en ze alle drie een goede reputatie hadden, komen Lorin Maazel, André Previn en Georg Solti niet veel verder dan bombastisch, maar in wezen hol vertoon.

 

Zarathustra is vanzelfsprekend een werk dat zich uitstekend leent voor het flamboyante exhibitionisme van een Herbert von Karajan en de rijke, gulle klank van zijn Berlijnse orkest. Maar zijn eerste, ook prachtig klinkende opname werd voor Decca met de Weners gemaakt in 1959 in glorieuze stereo. In heruitgavevorm altijd nog de moeite waard. Van zijn Berlijnse opnamen uit 1973 en 1985 is de eerste het beste omdat de dirigent toen nog over zijn volle vermogens beschikte. Nog weer een paar jaar later, in de dvd opname uit 1987 wordt dat tekort nog duidelijker.

Eveneens in 1973 maakte Bernard Haitink veel indruk met een vastlegging in Karajan stijl, maar met wat meer nobele schittering en een haast nog verzadigder klank en een goed evenwicht tussen opwinding en sfeer.

Wat onverwacht komen we uit 1970 ook William Steinberg tegen met een ver bovenmodale, in essentie heel lyrische, maar indringende interpretatie die prachtige climaxen kent. Dat alles gevat in een aangenaam warme klank.

In datzelfde jaar trad Herbert Blomstedt in Dresden met een voor Strauss gepredestineerd ensemble op. Hier horen we een en al aanvaardbaar arrogante autoriteit en de Japanse Denonmensen wisten hoe je dit zo mooi mogelijk moest registreren. Blomsteds latere Amerikaanse opname haalt hier niet bij.

Bij Vladimir Ashkenazy en Andrew Litton krijgt men het idee dat ze de filmmuziek uit Hollywood nog eens dunnetjes willen overdoen, al speelt vooral het orkest uit Cleveland prachtig.

Robuust en ter zake, maar ook niet meer dan dat, is de manier waarop Zarathustra bij Neeme Järvi en Zdenék Kosler uit de verf komt. 

Iets van Karajans grote zelfbewustzijn spreekt ook uit de weergave van Giuseppe Sinopoli. Dat een dergelijk symfonisch gedicht van de serieuze Strauss niet Pierre Boulez’ cup of tea is, blijkt duidelijk

Van de nieuwere versies is eigenlijk na de karakteristieke van David Zinman zo vol bewustzijn de daarop volgende van Gustavo Dudamel wat teleurstellend want te zeer op effect belust en vol misrekeningen. Kort daarop werd hij volkomen gedeklasseerd door Andris Nelsons die van het duistere, indringend haast dreigend klinkende beginakkoord alles precies juist doet zoals in de separate cd en dvd recensies uitvoeriger is beschreven. Hij geeft een verbeeldingsvol heel helder, zo genuanceerd mogelijk aanzien aan het werk dat ook heel intens en lenig klinkt vol fijne nuancen en met een forse dynamiek die vroeger niet te realiseren was. Hij realiseert zo in hoge mate wat de componist moet hebben bedoeld toen deze noteerde: “Ik wilde door middel van muziek een indruk geven van de ontwikkeling van de mensheid vanaf de oorsprong, via de verschillende ontwikkelingsfasen in religieus en wetenschappelijk opzicht tot Nietzsche’s idee van de Übermensch”.

 

Conclusie

 

In wezen gaat het ondanks het grote aantal beschikbare opnamen momenteel maar om twee dirigenten: Nelsons als absoluut winnaar en Karajan (versie 1973) als tweede. Bij de oudere opnamen springen vooral Reiner en Kempe er heel positief uit. Bij de dvd uitgaven is de voorkeur deels identiek met Nelsons op de eerste en Kempe op de tweede plaats.

 

Discografie

 

1935. Boston symfonie orkest o.l.v. Serge Koussevitzky. Biddulph WHL 054, RCA 9026-60929-2 (2 cd’s), Dutton CDAX 8015, Naxos 8.550182.

 

1940. Chicago symfonie orkest o.l.v. Frederick Stock. Biddulph WHL 021/2 (2 cd’s).

 

1944. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Richard Strauss. Dante LYS 119 (2 cd’s), Music & Arts CD 1057 (2 cd’s), Preiser 90216 (3 cd’s)

 

1950. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Clemens Krauss. Decca 425.974-2, Testament SBT 1183.

 

1954. Chicago symfonie orkest o.l.v. Fritz Reiner. RCA GD 86772, 09026-61494-2, 82876-61389-2, 88697-68699-2 (5 cd’s). 

 

1957. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. DG 469.638-2, 423.488-2 (3 cd’s).

Archipel ARPCD 0212.

 

1958. Concertgebouworkest o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Orfeo C 458 971 B, Q Disc MCCL 97018 (14 cd’s).

 

1959. SWF Symfonie orkest Baden-Baden o.l.v. Hans Rosbaud. Wergo WER 6402-2.

 

1959. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. Decca 466.388-2, 448.042-2,478.0155 (9 cd’s), Andante 2060 (4 cd’s).

 

1959. WDR Symfonie orkest Keulen o.l.v. Dimitri Mitropoulos. AMG HUNTCD 508.

 

1962. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Karl Böhm. Testament SBT 1489 (2 cd’s).

 

1963. Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. EMI 747.636-2, CBS M2YK 46457 (2 cd’s).

 

1967. Los Angeles filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Decca 425.754-2, 475.7470 (6 cd’s).

 

1969. Royal philharmonic orkest o.l.v. Henry Lewis. Castle CCD 101.

 

1969. New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. CBS MYK 45507.

 

1970. Boston symfonie orkest o.l.v. William Steinberg. DG 427.218-2, 463.627-2.

 

1971. Staatskapel Dresden o.l.v. Rudolf Kempe. EMI 747.862-2, 574.590-2, 568.110-2 (2 cd’s), 764.346-2 (3 cd’s).

 

1973. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 410.959-2, 415.853-2, 447.441-2, 459.515-2 (2 cd’s), 474.281-2 (2 cd’s).

 

1973. Concertgebouworkest o.l.v. Bernard Haitink. Philips 420.521-2, 438.300-2.

 

1975. Chicago symfonie orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 430.445-2, 440.618-2 (2 cd’s).

 

1976. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Ferdinand Leitner. Orfeo C 555-011 B.

 

1980. New York filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. CBS 35888.

 

1981. Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. Philips 400.072-2, 432.033-2.

 

1982. Detroit symfonie orkest o.l.v. Antal Dorati. Decca 410.146-2.

 

1983. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Lorin Maazel. DG 427.821-2.

 

1983. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 439.016-2.

 

1983. Philharmonia orkest o.l.v. Georges Prêtre. RCA RD 70071.

 

1985. Moskou’s symfonie orkest o.l.v. Dmitri Kitajenko. Olympia OCD 209.

 

1987. Bambergs symfonie orkest o.l.v. Horst Stein. Eurodisc Ariola CD 610337.

 

1987. Staatskapel Dresden o.l.v. Herbert Blomstedt. Denon CO 2259, Dal Segno DSPRCD 050.

 

1987. Weens filharmonisch orkest o.l.v. André Previn. Telarc CD 80167, CD 80428 (4 cd’s).

 

1987. Schots nationaal orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 8538.

 

1987. New York filharmonisch orkest o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 478.541-2, 480.0411 (2 cd’s).

 

1988. Philharmonia orkest o.l.v. Semyon Bychkov. Philips 422.357-2.

 

1988. Slowaaks filharmonisch orkest o.l.v. Zdenek Kosler. Naxos 8.550182, 8.553244.

 

1988. WDR Symfonie orkest Keulen o.l.v. Gary Bertini. Capriccio C 71125

 

1988. Weens filharmonisch orkest o.l.v. André Previn. Telarc CD 80167.

 

1988. Cleveland orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Decca 425.942-2, 448.224-2.

 

1989. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Klaus Tennstedt. EMI 749.951-2.

 

1990. Londens symfonie orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. Sony SK 45970.

 

1990. Londens symfonie orkest o.l.v. Jacek Kaspszyk. Collins 910.307-1.

 

1994. Orchestre national Bordeaux Aquitaine o.l.v. Alain Lombard. Valois V 4722.

 

1994. Nederlands filharmonisch orkest o.l.v. Hartmut Haenchen. Laser 24418 (2 cd’s).

 

1994. San Francisco symfonie orkest o.l.v. Herbert Blomstedt. Decca 448.815-2, 478.42545.

 

1994. Philharmonia orkest o.l.v. Djong Victorin Yu. Guild GMCD 7204.

 

1994. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Lorin Maazel. RCA 09026-68225-2.

 

1995. Royal philharmonic orkest o.l.v. Charles Mackerras. Membran 222879, RCA 82876-5695 (2 cd’s).

 

1996. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 452.603-2.

 

1996. Chicago symfonie orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG 457.649-2.

 

1996. Philadelphia orkest o.l.v. Wolfgang Sawallisch. EMI 556.364-2.

 

1997. Dallas symfonie orkest o.l.v. Andrew Litton. Delos DE 3225.

 

1997. Dallas symfonie orkest o.l.v. Andrew Davis. Delos DE 3225 (2 cd’s).

 

1998. Seattle symfonie orkest o.l.v. Gerard Schwarz. Delos DE 3707 (2 cd’s).

 

1998. Badische Staatskapel Karlsruhe o.l.v. Kazushi Ono. Antes BM-CD 31.9138.

 

2001.Tonhalle Orkest Zürich o.l.v. David Zinman. Arte Nova 74321-87071-2.

 

2002. Düsseldorfs symfonie orkest o.l.v. John Fiore. Hännsler 98.476.

 

2005. Radio filharmonisch orkest o.l.v. Edo de Waart. Exton OVCL 00218.

 

2007. Israël filharmonisch orkest o.l.v. Zubin Mehta. Helicon 02-963-2.

 

2012. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Gustavo Dudamel. DG 479.1041.

 

2012. Birmingham symfonie orkest o.l.v. Andris Nelsons. Orfeo C 878-141 A.

 

2014. SWR Omroeporkest Baden-Baden en Freiburg o.l.v. François=Xavier Roth. Hännsler 93.320.

 

Video

 

1971. Staatskapel Dresden o.l.v. Rudolf Kempe. EMI 492.369-9 (dvd).

 

1987. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. Sony SVD 46388 (dvd).

 

2013. Concertgebouworkest o.l.v. Andris Nelsons. C Major 718908 (dvd).