Verg. Discografieën

SHOSTAKOVITCH: SYMFONIE NR. 7 LENINGRAD (geactualiseerd)

SHOSTAKOVITCH: SYMFONIE NR. 7 LENINGRAD

 

Min of meer geïnspireerd werd de Zevende symfonie van Shostakovitch door de ‘Klacht tegen de verwoesters van Jeruzalem’ uit psalm 79. Het was de symfonie die hem tijdens de Tweede Wereldoorlog dankzij de toen heersende sfeer van verzet tegen het Nazidom met name in de Angelsaksische wereld waar het werk kort na de Russische première in 1941 niet alleen al werd uitgevoerd, maar ook snel reeds door Stokowski en Toscanini werd opgenomen.

 

Achtergronden

 

Shostakovitch heeft ooit het nogal dubieuze etiket van ‘de laatste symfonicus’ gekregen. Dat zijn vijftien werken in deze vorm op frappante wijze overeenkomsten vertonen met de symfonieën van Mahler, illustreert hun nogal anachronistische karakter duidelijk. Het succes van Shostakovitch om een reeds vrijwel obsoleet muzikaal genre in leven te houden, maakt zijn symfonieën op haast onvrijwillige manier waarachtige stukken ‘bekentenismuziek’ met hun mengeling van individualistische contemplatie en ‘collectief’ actionisme.

Uit ’s componisten biografie wordt overduidelijk dat hij letterlijk en figuurlijk meermaals maar ternauwernood overleefde. In zijn tijd aan het conservatorium in Leningrad leed hij honger en werd hij geholpen door extra rantsoenen van een volkscommissaris, in 1936 werd hij in een woedend artikel in de Pravda gekenschetst als ‘ontaard kunstenaar’ en ‘onsovjetische componist’, in 1942 overleefde hij nauwelijks de Duitse belegering van Leningrad en tenslotte doorstond hij nauwelijks de algemene cultuurpolitieke aanval van Andrei Zhdanov uit 1948.

De spanbreedte van Shostakovitch’ symfonieën is ondanks alle hem opgelegde beperkingen van plaats en tijd eigenlijk verrassend breed en gaat van het ‘klassiek avant-gardisme’ uit de eerste vier via de niet zelden vulgair opschepperige werken uit de middenperiode (die Westerse dirigenten doorgaans gematigder tot uiting brengen dan hun Russische collega’s) tot de opstandigheid van de Dertiende symfonie met zijn op muziek gezette Babi Yar teksten van Jevtoesjenko, de requiemachtige verinnerlijking van de Veertiende symfonie en de naast elkaar twaalftoonsreeksen en Rossini- plus Wagnercitaten gebruikende Vijftiende symfonie.

Zoals gezegd: de Zevende, bijgenaamd de Leningrad symfonie weerspiegelt het beleg van die stad waarbij mogelijk wel een miljoen mensen van kou, honger en oorlogsgeweld omkwamen. De emfathische verzetswil preekt al uit de titel van het eerste deel: ‘De invasie’. Weliswaar was Shostakovitch zelf al aan het begin van dat beleg naar Moskou geëvacueerd, maar hij had de eerste drie delen toen al af. Eenmaal klaar werd het werk – terwijl het beleg voortduurde – in Moskou en Leningrad uitgevoerd, maar ook in Engeland en in diverse steden in de V.S.

Geen wonder dat het werk nadrukkelijk met de oorlog is gelieerd en meer dan gewoon buitenmuzikale bagage meezeult (inclusief een gedetailleerd programma dat de componist er zelf bij leverde). Om de zaak nog ingewikkelder te maken, verklaarde hij later: “Ik heb er niets tegen dat de Zevende de Leningrad symfonie wordt genoemd…. Maar het gaat niet om het beleg van  Leningrad, het gaat om het Leningrad dat Stalin vernietigde, een proces dat Hitler voltooide”. Eerder berucht dan beroemd in het lange begindeel is de dominantie van een eveneens lange, banale mars die dreigend wordt opgebouwd tot een felle climax. Nog steeds is de mening daarover sterk verdeeld en wordt verondersteld dat Bartók juist dit motief als goedkoop effect in zijn Concert voor orkest aan de kaak stelde. Hoe dat ook zij, hier schiep Shostakovitch een sfeer die tegelijk ordinair en opwindend is voordat hij zich op eerder sobere en elegische wijze daarna uitte. In de rest van het werk heerst namelijk een blijvende spanning tussen verbittering en hoop, met name in het fraaie langzame deel dat gelukkig geen moment ontaardt in droefgeestigheid.

 

De opnamen

 

De lijst met opnamen hieronder oogt indrukwekkend lang, zelfs met voorbijgaan aan wat versies op obscure labels, maar niemand hoeft zich illusies te maken over de leverbaarheid van een groot aantal. Het is trouwens opvallend dat de hausse in nieuwe opnamen na 1997 wat over was totdat de Rotterdams/Petersburgse productie van tijdens een recent Rotterdams Gergievfestival verscheen.

Het ligt erg voor de hand een splitsing te maken. Die zou kunnen bestaan uit Russische dirigenten en orkesten versus Westerse en wat mengproducten zoals van Barshai, Rostropovitch en Shostakovitch’ zoon Maxim. Maar het is interessanter eerst de historische opnamen van Jevgeny Mravinsky uit 1953 en die van Leopold Stokowski (die de Amerikaanse première in 1942 voor zijn rekening en kort daarop met hetzelfde orkest van Arturo Toscanini die zelf toen ook zijn aandeel bijdroeg. En om vervolgens naar de lokale uitvoeringen van het Leningrad-, later St. Petersburg filharmonisch orkest te kijken. Geheel naar verwachting zorgde de kleurige Stokowski voor een indringende, aangrijpende en opwindende verklanking, maar men moet dat wel met enige fantasie uit de gebrekkig klinkende opname destilleren. Ook de versie van Toscanini klinkt gebrekkig en kaal in een gortdroge akoestiek. Maar het loont wel de moeite eens van dit tweetal kennis te nemen.

De opname van Jevgeny Mravinsky uit 1953 is hier onbekend. Chronologisch de volgende is van Mariss Jansons uit 1988. Deze met zijn onsovjetische afkomst dringt begrijpelijk en terecht het aspect van de strijd en belegering naar de achtergrond en concentreert zich op het wezenlijke met vermijding van het pathetische en uiterlijk-opvallende. Dat gemis aan grootspraak en sentiment is een heel positief iets. De veel latere Amsterdamse ‘live’ opname gaat in langzamere tempi en een nog wat afstandelijker stijl Volgt Yuri Temirkanov in 1995 met een prachtig klinkende opname doch een uitvoering waarin het aan orkestrale precisie en emotionele intensiteit ontbreekt: een teleurstelling dus. Vladimir Ashkenazy was in datzelfde jaar consistenter in een bovenal efficiënte lezing met gematigde blijken van emotionaliteit. Maar de dirigent cijfert zichzelf wat teveel weg en hier in het juist de opnamekwaliteit die onder het gangbaar hoge Deccaniveau blijft. Bijzonder is deze uitgaaf wel: als een soort toegift is een radiotoespraak van de componist uit 1941 overgenomen.

Bernard Haitink nam afwisselend met het Concertgebouworkest en het Londens filharmonisch de hele serie symfonieën van Shostakovitch op – iets van Mstislav Rostropovitch in Washington en Kyrill Kondrashin in Moskou met hun orkesten ook deden. Geen van drieën blinkt in alle vijftien werken uit, maar Kondrashin die door de componist als een van zijn beste vertolkers werd beschouwd is over het geheel de meest consistente en temperamentvolle. Maar het Moskou’s filharmonisch orkest steekt niet in zijn beste vorm en laat qua discipline nogal wat steken vallen; de dirigent toont hier ook nauwelijks bijzondere inzichten. Rostropovitch de meest geëmotioneerde, menselijke maar ook het wisselendst. Juist in de Zevende is hij niet episch genoeg en met name het langzame deel klinkt bij hem te nuchter, op het oppervlakkige af. De nuchterder Haitink is een betrouwbaarder gids die beter op de wisselende stemmingen reageert; hij is steeds gedegen en betrouwbaar, bij vlagen ook echt geïnspireerd.

Ook Paavo Berglund is een dirigent die de muziek liefst voor zichzelf laat spreken in een kernachtige, fraai opgenomen versie. Kurt Masur komt niet tot een opvallend resultaat en Mark Wigglesworth laat op de langzaam genomen mars na typisch de Shostakovitch van een jongeman nog vol eigen ideeën horen. Eliahu Inbal is betrouwbaar en gedegen als altijd, maar niet echt bevlogen en het Weens symfonie orkest is niet het ideale apparaat voor deze muziek.

En dan is er als aangename verrassing een andere, betrekkelijke buitenstaander die ook oorspronkelijk uit de Baltische staten komt: Neeme Järvi die van het onevenwichtige werk best grootse, intense en zelfs hypnotiserende muziek maakt. Het eerste deel komt als één grote, hechte golf op de luisteraar af. De frasering is helder en houdt de langzamer gedeelten luchtig; tempowisselingen maken een goed geïntegreerde, logische indruk. Het is juist de pure menselijkheid van deze desolate groteskerie die evenwichtig, geëngageerd en met passie naar voren wordt gebracht. Groot is de discipline en toch klinkt alles heel spontaan. De Chandos opname behoort tot de kwalitatief beste.

Leonard Bernstein maakte drie opnamen van de Zevende. De eerste, als jonge dirigent in Boston, daarna met zijn eigen New Yorkse orkest voor CBS (thans Sony) dateert uit de jaren zestig. Hij toonde toen veel vuur en overgave; het langzame deel slaagde heel fraai, maar elders moet men zijn overdreven aanpak voor lief nemen zodat het resultaat nogal controversieel is. De tweede betreft een ‘live’ opname uit Chicago (1988). De flamboyante dirigent is hier wat ingetogener en zich als weinig anderen bewust van de ernst van het werk. Natuurlijk mankeert het waar nodig ook niet aan retoriek, maar die doet geen moment hol aan. De tempi zijn aan de langzame kant wat enigszins ten koste gaat van de volgehouden spanning, vandaar dat het werk wel doorloopt op een tweede cd (die aanvullend de Eerste symfonie bevat).

En dan de nieuwkomers: tweemaal Valery Gergiev, eerst met een combinatie van het Kirov- en het Rotterdams orkest. Een hoorbaar goed geïntegreerd geheel dat naar verwachting overtuigt. Gek eigenlijk dat dit na de Achtste uit 1994 pas de tweede symfonieopname van een Shostakovitchwerk in dit genre van Gergiev is. Opnieuw valt de zeer geconcentreerde aanpak op. Niet alleen vertonen de grote orkestrale bogen geen inzinkingen, ook de details daarbinnen krijgen alle aandacht en er is niet allen sprake van overweldigende climaxen, maar ook van verstilde rustpunten, van zowel briljante erupties als van tere, haast versluierde momenten. De geluidskwaliteit is volbloedig, zij het soms wat wollig. In Gergievs tweede versie met zijn inmiddels omgedoopte orkest uit Leningrad doet hij goed recht aan de heldhaftige zowel als aan de tragische aspecten van het werk waardoor het werk een nogal beladen tamelijk somber programmatische sfeer krijgt.

Voor een groot deel moet de uitgave van Roman Kofman het hebben van de realistische, haast spectaculaire opnamekwaliteit van MDG. Meteen het ostinato eerste deel wint daardoor aan kracht en ook verderop werpt de getoonde concentratie mooie vruchten af. Passie, vervoering, drama zijn in ruime mate aanwezig.

In vergelijking is Andris Nelsons wat minder expressief. In plooibare tempi zorgt hij voor vaart en energie op een vooral muzikaal verantwoorde manier. De Shostakovitch cyclus van Vasily Petrenko uit Liverpool toont een heel eigen karakter; in deze symfonie abstraheert hij het militante en politieke karakter van de symfonie zonder die bleek te laten klinken. Eerder klinkt het werk pastoraal.

 

Conclusie

 

Na het voorgaande moge de conclusie voor de hand liggend en duidelijk zijn: Gergiev 2, Barshai, Kofman,  Järvi en Bernstein (Chicago) delen de eerste plaatsen, waarbij MDG en Chandos de betere geluidskwaliteit bieden.

 

Discografie

 

1942. NBC Symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini. RCA GD 60293, Urania URN 22.409. 

 

1942. NBC symfonie orkest o.l.v. Leopold Stokowski. Pearl GEMM CDS 9044, Music & Arts CD 1232 (2 cd’s). 

 

1946. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Sergiu Celibidache. Theorema TH 121.122

 

1948. Boston symfonie orkest o.l.v. Leonard Bernstein. West Hill Radio archives WHRA 6048 (11 cd’s).

 

1950. Concertgebouworkest o.l.v. Rafael Kubelik. Q Disc 97017.

 

1953. Leningrad filharmonisch orkest o.l.v. Jevgeni Mravinsky. Melodia 74321-153457-2 (2 cd’s). 

 

1957. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Karel Ancerl. Supraphon 111952-2. 

 

1962. New York filharmonisch orkest o.l.v. Leonard Bernstein. Sony SMK 47616. 

 

1968. USSR Ministerie van cultuur symfonie orkest o.l.v. Gennady Rozdestvensky. Melodia 74321-53457-2 (2 cd’s), Revelation RV 10059. 

 

1974. Bournemouth symfonie orkest o.l.v. Paavo Berglund. EMI  747.651-2, 573.839-2 (2 cd’s). 

 

1974. Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Vaclav Neumann. Supraphon 110723-2.

 

1975. Moskou’s filharmonisch orkest o.l.v. Kyril Kondrashin. Melodia 74321-19839-2. 

 

1979. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Bernard Haitink. Decca 425.068-2, 417.382-2 (2 cd’s). 

 

1983. USSR Omroeporkest o.l.v. Gennady Rozhdestvensky. Melodiya 74321-53457-2, Brilliant Classics 9273 (3 cd’s).

 

1986. USSR MInisterie van cultuur symfonie orkest o.l.v. Gennady Rozhdestvensky. Melodiya MEL CD 10.02021.

 

1987. Schots nationaal orkest o.l.v. Neeme Järvi. Chandos CHAN 8623. 

 

1988. Chicago symfonie orkest o.l.v. Leonard Bernstein. DG 427.632-2 (2 cd’s). 

 

1988. St. Petersburg filharmonisch orkest o.l.v. Mariss Jansons. EMI 749.494-2.

 

1989. Nationaal symfonie orkest Washington o.l.v. Mstislav Rostropovitch. Erato 2292-45414-2, Teldec 2292-45414-2, 09027-41409-2. 

 

1989. Omroeporkest Bratislava o.l.v. Ladislav Slovák. Naxos 8.550627.

 

1990. Londens symfonie orkest o.l.v. Maxim Shostakovitch. Collins 7029-2 (2 cd’s). 

 

1991. Weens symfonie orkest o.l.v. Eliahu Inbal. Denon CO 79942. 

 

1991. Dallas symfonie orkest o.l.v. Eduardo Mata. Dorian 90161.

 

1991. Junge Deutsche Philharmonie en Moskou’s filharmonisch orkest o.l.v. Rudolf Barshai. BIS CD 515. 1

 

1992. Omroeporkest Bratislava o.l.v. Ladislav Slovak. Naxos 8.550627. 

 

1993. Zweeds omroeporkest o.l.v. Jevgeni Svetlanov. Vanguard 99043.

 

1995. St. Petersburg filharmonisch orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Decca 448.814-2, 475.8748 (12 cd’s),  478.509-2 (50 cd’s). 

 

1995. Leningrad filharmonisch orkest o.l.v. Joeri Temirkanov. RCA 09026-62548-2. 

 

1996. BBC Welsh orkest o.l.v. Mark Wigglesworth. BIS CD 873. 

 

1996. Russisch staatsorkest o.l.v. Valery Polyansky. Chandos CHAN 9621. 

 

1998. New York filharmonisch orkest o.l.v. Kurt Masur. Teldec 39842-21467-2.

 

2000. Omroeporkest Saarbrücken o.l.v. Günther Herbig. Berlin Classics BC 1797-2.

 

2001. Kirov- en Rotterdams filharmonisch orkest o.l.v. Valery Gergiev. Philips 470.845-2.

 

2003. G. Verdi orkest Milaan o.l.v. Oleg Caetani. Arts 47667-2.

 

2003. Russisch filharmonisch orkest o.l.v. Dmitry Yablonsky. Naxos 8.557256.

 

2004. Beethoven orkest Bonn o.l.v. Roman Kofman. MDG MDG 337-1203-2.

 

2004. Tchaikovsky Omroeporkest Moskou o.l.v. Vladmir Fedoseyev. Relief CR 991079.

 

2006. Concertgebouworkest o.l.v. Mariss Jansons. RCO Live RCO 06002.

 

2009. St. Petersburg filharmonisch orkest o.l.v. Yuri Temerkanov. Signum SIGCD 194.

 

2011. Birmingham symfonie orkest o.l.v. Andris Nelsons. Orfeo C 852-121 A.

 

2012. Mariinsky orkest o.l.v. Valery Gergiev. Mariinsky MAR 0533.

 

2012. Liverpool filharmonisch orkest o.l.v. Vasily Petrenko. Naxos 8.573.057.

 

2013. Hallé orkest o.l.v. Mark Elder. Hallé concerts soc. CD HLL 7537.

 

2013.  SWR Omroeporkest Stuttgart o.l.v. Yuri Ahronovitch. Profil Medien PH 2042 (8 cd’s).