Verg. Discografieën

TCHAIKOVSKY: VARIATIES OVER EEN ROCOCO THEMA

 

TCHAIKOVSKY: VARIATIES OVER EEN ROCOCO THEMA OP. 33

 

Het rococo is in feite een Franse bouwstijl die zich in de eerste helft van de achttiende eeuw in Frankrijk uit de barok ontwikkelde en is een afleiding van het rocaille (schelp- of rotswerk) dat in deze stijl een grote rol speelde. Het rococo werd vervolgens ook in andere kunstvormen toegepast en staat in de muziek voor een decoratieve stijl die tussen barok en classicisme heerst.

 

Achtergronden

 

Tchaikovsky liet, geïnspireerd door de achttiende eeuw, de ongetemde passie en razernij van Francesca da Rimini volgen door de relatief kalme en elegante Rococo variaties, waarvoor hij zelf het thema in Mozartstijl bedacht: een kort en bevallig danswijsje dat veel weg heeft van een gavotte. De orkestratie werd licht en klassiek gehouden: strijkorkest met dubbel bezette houtblazers en twee hoorns. Dit eerbetoon aan Mozart is feitelijk mooier uitgevallen dan de Vierde orkestsuite, Mozartiana.

De zeven variaties die op dat simpele andante cantabile thema dat is gebaseerd op een Russisch volksliedje volgen, zijn verfijnd en nogal subtiel. Slechts twee daarvan, die in C en d geven enig echt inzicht over de emotionele kant van de componist. Het grote bereik van het instrument wordt op virtuoze, levendige en briljante  manier uitgebuit. Oorspronkelijk componeerde Tchaikovsky acht variaties, maar de virtuoze cellist Wilhelm Fitzenhagen (1848-1890) voor wie ze waren geschreven, liet bij de première 30 november 1877 die laatste – een allegretto moderato con anima - achterwege en veranderede de volgorde. Deze in Duitsland geboren Fitzenhagen was docent aan het Moskou’s conservatorium en was betrokken bij de première van Tchaikovsky’s eerste drie kwartetten. Zeer tot verdriet van de componist die echter wel deze versie autoriseerde voor de officiële pianoreductie. 

Intussen weten we dat de oorspronkelijke intentie van de componist superieur is, beter gestructureerd en met meer gevoel voor breedte. Bovendien is het een gemis om de humor en de charme van de achtste variatie te missen.

De versie Fitzenhagen is wel de meest gespeelde, hoewel tegenwoordig heel wat cellisten het achteraf gepubliceerde origineel verkiezen. Er was destijds trouwens een hele school Russische cellisten die een prominente rol speelde. Tot hen behoorden naast Fitzenhagen onder meer Anatoly Brandukov (1859-1930) en Karl Davydov (1838-1889) en diens Poolse leerling Aleksander Wierbillowicz (1850-1911). Zo te zeggen illustere voorgangers van Rostropovitch.

 

De opnamen

 

Helaas, maar uiteraard ontbreken weer een paar interessante deelnemers uit de volledige lijst. Behalve cellisten zelf die zijn geïnteresseerd in beroemde oude namen en langzamerhand historische opnamen, zal vrijwel niemand meer kiezen voor een opname uit de pre-stereotijd. 

Maar natuurlijk kan het de moeite zijn om eens te proeven van de oude monoversies van de jongere Rostropovitch en de meestal Franse kandidaten Tortelier, Fournier en Gendron. Vooral Gendron is interessant met zijn haast aristocratische finesse en zijn welsprekendheid. Bij de oudere opnamen valt ook die van Leonard Rose met zijn elegante opvatting op; Ormandy zorgt voor een sympathieke begeleiding en de opname klinkt nog acceptabel.

Ook na hen houden jammer genoeg de meeste vertolkers vast aan Fitzenhagen. Maar gelukkig zijn er een paar die terugkeerden tot het origineel.

Daar is allereerst Steven Isserlis die het nu langere stuk met veel gevoel voor poëzie, een speels gevoel en een haast nonchalante virtuositeit voordraagt. Meteen maakt hij hoorbaar hoe belangrijk de korte cadens en het inleidende andante zijn. Hij profiteert verder van de als altijd pittige en sfeervolle begeleiding van de Europese jongeren.

Hieraan gewaagd is wat Raphael Wallfisch te berde brengt. Iets warmer van toon en mogelijk iets meer in rococo geest laat hij de compositie klinken.  

Dan de Fitzenhagen volgers, beleefdheidshalve te beginnen met de dames. Op een debuut uitgave is de verbluffende, toen 13-jarige in Zuid Korea geboren Han-Na Chang te beluisteren. Met Rostropovitch mogelijk als letterlijk begeleidende coach komt ze tot heel mooie resultaten met haar prachtige toon en mooi uitgezongen melodieën. Het blijft alleen allemaal wat aan de ontwapenend naïeve kant, hoe knap haar articulatie ook is. Maar – in de geest van Dik Trom – een bijzonder kind was ze zeker in 1995. Daarna hebben we weinig meer van haar gehoord.

In de publiciteit heeft daarentegen Ofra Harnoy een paar jaar als een fel vlammend strovuur gewoed. Het berustte meer op bluf dan op werkelijke prestaties en haar opname is een der eerste om snel te vergeten.

Dan veel liever Sol Gabetta, die echt wat te zeggen heeft in een heel breed repertoire (en daar zelfs zoals een keer in Amsterdam in een stuk van Vasks bij zingt). Grappig genoeg is het juist een vocale kwaliteit die ze toont in het variatiewerk. Dat komt natuurlijk met mooist tot uiting in de langzame variaties die zo iets etherisch krijgen. Het resultaat is heel boeiend en van blijvende waarde. 

Wat Mercury voor goeds presenteerde in zijn met ‘eenvoudige’ middelen gemaakte opnamen, is goed te horen in de in SACD vorm heruitgebrachte uitgave van Janos Starker. De vroegere meestercellist zet het werk in een vrij ontspannen vertolking niet onder druk en vermijdt romantiserende insluipsels. Dorati begeleidt heel stimulerend en ad rem.

Naar aan te nemen is, speelde Mstislav Rostropovitch bij herhaling zijn hartgrondig romantische opvatting van het werk, de langzame variaties breed en diep uitputtend, maar gelukkig met nergens in overdreven sentimentaliteit ontaardende stijl. Zijn toon is warm en nadrukkelijk en merkwaardig genoeg lukt het zelfs hem niet volmaakt om de gevreesde octavensassage uit het coda uit Fitzenhagens versie niet optimaal af te wikkelen. Karajan begeleidt geheel in Rostropovitch geest en profiteert van de beste klinkende opname onder de diverse uitgaven van deze solist.

Vermeldenswaard is ook de opname van Truls Mørk die zijn best doet om de muziek in het andante iets van een Slavische inslag te verlenen. In zijn spel paart hij energie aan finesse. Het ontbreekt hooguit wat aan panache in de snelle delen, hoezeer begeleider Jansons ook zijn best voor het tegendeel doet. 

Met zijn heel goede cellotechnische en expressieve wapenrusting maakt Pieter Wispelwey met haast te groot gemak een ontspannen virtuoze vertoning van het werk. Iets meer eigen persoonlijkheid had hij mogen tonen. Hij reageert feilloos op alles wat aan vaardigheden en aanwijzingen in het werk is aangegeven en blinkt dus vooral uit in de cadensen. De klein gehouden begeleiding van de Bremers volgt hem heel fraai.

De bekroonde Russische cellist Alexander Knaizev treedt in de voetsporen van Rostropovitch en toonde zich in 2005 ook nog een volbloed romanticus. Zijn tempi zijn aan de trage kant, zijn vibrato is vrij royaal, maar een aantrekkelijke kant van zijn voordracht is dat deze een quasi improviserend karakter heeft. Zijn toegepaste dynamiek is groot en eigenlijk is hij wat te prominent opgenomen.

Het goede aan de opname van Zuill Bailey is vooral de uitstekende geluidskwaliteit. Dat zijn we van Telarc gewend. Maar misschien juist daardoor blijkt ook goed, dat de hier onbekende solist, hoe goed hij in technisch opzicht ook is, over wat weinig expressie- en kleurmogelijkheden beschikt. Gelijkmatigheid is troef en dat is juist in een variatiewerk fataal.

Iets van de oude Franse school klinkt nog duidelijk door bij Gautier Capuçon die zich heel Russisch door Gergiev tijdens een zaalconcert in St. Petersburg liet begeleiden. Er is een zekere discrepantie tussen de lichte toets van de solist en de zwaar aangezette begeleiding, maar er zijn prachtige momenten die helaas niet tot een echt overtuigend geheel samensmelten. Vreemd ook de korte pauzes tussen de delen. De opname uit de nieuwe zaal klinkt wel heel mooi transparant.

Dan imponeert de vrij jonge Deen Andreas Brantelid meer. Hij speelt niet alleen heel briljant, maar ook heel subtiel (bijvoorbeeld met prachtige pianissimi) en een groot expressief bereik. Iedere variatie krijgt van hem een eigen karakter en de cadensachtige verbindingsstukken hebben een heel spontaan karakter. De laatste variatie met het coda vormen een mooie afsluitende climax.

En dan is daar de best interessante bewerking van Maxim Rysanov voor altviool. Deze blijft wat de aanpassingen van de oorspronkelijke cellopartij aangaat binnen redelijke grenzen. De orkestpartij is in oorspronkelijke staat gehandhaafd en alleen de solopartij moest worden herzien, waarbij de solist sommige passages in originele vorm behield, andere een octaaf omhoog transponeerde. Dat leidt tot verschillende resultaten, in de tweede variatie valt het resultaat wat tegen, in de derde is het juist bijzonder mooi. Hoe dan ook: voer voor altviolisten op zoek naar uitbreiding van hun repertoire.

Tot slot zullen trompettisten blij zijn met de Mikhail Nakariakov bewerking die virtuoos door zijn broer (?) Sergei Nakariakov wordt gespeeld. Curieus, maar nogal vervreemdend. 

 

Conclusie

 

Waarom genoegen nemen met Fitzenhagen als er twee voortreffelijke opnamen van Tchaikovsky’s origineel zijn? Ze doen weinig voor elkaar onder, alleen klinkt Chandos een tikje beter.

De uitblinkers bij de rest zijn natuurlijk allereerst de oude meester Rostropovitch (DG) en verder Gabetta bij de dames en Brantelid en Starker bij de heren.

 

Discografie

 

Versie Tchaikovsky

 

1989. Steven Isserlis met het Europees Kamerorkest o.l.v. John Eliot Gardiner. Virgin 561.490-2.

 

2000. Raphael Wallfisch met het Engels kamerorkest o.l.v. Geoffrey Simon. Chandos CHAN 8347.

 

Versie Finkenhagen

 

1941. Pierre Fournier met het Lamoureux orkest o.l.v. Eugène Bigot. Pearl GEMMCD 9198, EMI 569.708-2 (4 cd’s).

 

1951 Miklos Sadlo met het Berlijns omroeporkest o.l.v. Hermann Abendroth. Musi   CD 1038 (2 cd’s).

 

1953. Maurice Gendron met het Suisse romande orkest o.l.v. Ernest Ansermet. Testament SBT 1310.

 

1954. Gaspar Cassado met het Weens Pro Musica orkest o.l.v. Jonel Perlea. Vox CDX 25502.

 

1955. Leonard Rose met het Philadelphia orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Sony SK 48278.

 

1958. Janos Starker met het Londens symfonie orkest o.l.v. Antál Dorati. Mercury 432.001-2, 475.6608.

 

1960. Mstislav Rostropovitch met het USSR Staatsorkest o.l.v. Gennady Rozdestvensky. EMI 569.708-2 (4 cd’s).

 

1964. Mstislav Rostropovitch met het Londens symfonie orkest o.l.v. Colin Davis. BBC Legends BBCL 4073-2.

 

1968. Mstislav Rostropovitch met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 447.413-2.

 

1973. Paul Tortelier met Northern Sinfonia o.l.v. Yan Pascal Tortelier. EMI 754.890-2.

 

1978. Valentin Feighin met het Ests Staats symfonie orkest o.l.v. Neeme Järvi. Melodiya 74321-40724-2.

 

1988. Miklos Perényi met het Boedapest festival orkest o.l.v. Iván Fischer. Hungaroton HCD  12868.

 

1991. Ofra Harnoy met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Charles Mackerras. RCA RD 60758.

 

1992 Truls Mørk met het Oslo filharmonisch orkest o.l.v. Mariss Jansons. Virgin 561.838-2, 363.287-2.

 

1993. Maria Kliegel met het Iers Nationaal symfonie orkest o.l.v. Gerhard Markson. Naxos 8.550519.

 

1995. Han-Na Chang met het Londens symfonie orkest o.l.v. Mstislav Rostropovitch. EMI 556.126-2.

 

1996. Misha Maisky met het Orpheus kamerorkest. DG 453.460-2.

 

1996. Kirill Rodin met het Russisch filharmonisch orkest o.l.v. Samuel Friedman. Arte Nova 74321-43328-2.

 

2000. Pieter Wispelwey met de Kamerfilharmonie Bremen o.l.v. Daniel Sepec. Channel Classics CCS 16598.

 

2005. Alexander Kniazev met het Moskou’s kamerorkest o.l.v. Constantine Orbelian. Warner 2564-62061-2.

 

2006. Sol Gabetta met het Münchens Omroeporkest o.l.v. Ari Rasilainen. RCA 82876-75251-2.

 

2007. Andreas Brantelid met het Deens Nationaal omroeporkest o.l.v. Michael Schønwandt. EMI 213.038-2.

 

2008. Zuill Bailey met het San Francisco Ballet orkest o.l.v. Martin West. Telarc CD 80724. 

 

2008. Gautier Capuçon met het Mariinsky theater orkest o.l.v. Valery Gergiev. Virgin 694.486-0.

 

2010. Miklós Perényi met Manchester Camerata o.l.v. Gábor Takács-Nagy. Avie AV 2243.

 

Met onbekende opnamedatum

 

….. David Cohen met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Zdenek Macal. EMI 572.984-2.

 

…. Julian Lloyd-Webber met het Londens symfonie orkest o.l.v. Maxim Shostakovitch. Philips 462.505-2 (2 cd’s).

 

….. Yo-Yo Ma met het Pittsburgh symfonie orkest o.l.v. Lorin Maazel. Sony SMK 89795.

 

….. Arto Noras met het Omroeporkest Helsinki o.l.v. Jukka-Pekka Saraste. Finlandia 3984-23396-2, 4509-95872-2.

 

….. Leonard Rose met het New York filharmonisch orkest o.l.v. Dmitri Mitropoulos. Biddulph BID 80209.

 

….. Mstislav Rostropovitch met het Boston symfonie orkest o.l.v. Seiji Ozawa. Warner 0927-46727-2.

 

….. Jürn Jacob Timm met het Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Kurt Masur. Berlin Classics BC 9151-2.

 

Bewerking Rysanov

 

2011. Maxim Rysanov met het Zweeds kamerorkest o.l.v. Muhai Tang. BIS SACD 1843.

 

Bewerking Mikhail Nakariakov

 

1999. Sergei Nakariakov met het Philharmonia orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Teldec 8573-80651-2.

 

Video

 

….. Sung-Won Yang met het Frans Symfonie orkest o.l.v. ?. Cascavelle DVD 55005 (dvd).