TCHAIKOVSKY: MANFRED SYMFONIE OP. 58
Behalve voor Schumann en Nietzsche (!) was het thema van Lord Byrons dramatische gedicht over Manfred, de gekwelde dichter die door de Alpen zwerft in een poging om een incestueuze relatie te vergeten ook aanlokkelijk voor Tchaikovsky.
Achtergronden
Byrons gegeven werd door Balakirev – die het had over Manfreds Requiem over het slot - onder Tchaikovsky’s aandacht gebracht terwijl hijzelf ook een nogal nomadisch bestaan leidde.
Nadat hij in 1885 na een drietal orkestsuites het symfonische genre even opzij had gezet – de symfonieën nr.1 (1874), 2 (1879), 3 (1875), 4 (1877) waren al langer klaar – voelde de componist dat de tijd was gekomen om die draad weer op te vatten. Achteraf beschouwde hij Manfred lang als zijn beste symfonie, een quasi Achtste. Het werk ‘in vier taferelen’ kent heel wat pakkende momenten, maar als geheel is de vorm niet sterk en het door het hele werk heen dominante thema is wat te zeer uitgeput.
En inderdaad: het eerste deel, Lento funebre, is een van ’s componisten fraaiste uitingen: de rusteloze ziel van Manfred en de visie van zijn beminde Astarte inspireerden hem tot het schrijven van een levendig drama vol van kwelling en nostalgie.
In het tweede deel, een Scherzo, vivace con spirito, verschijnt de Alpenfee aan Manfred onder de regenboog van een waterval:
It is not noon, the sunbow’s rays still arch
The torrent with the many hues of Heaven,
And toll the sheeted silver’s waving column
O’er the crag’s headlong perpendicular
And fling its lines of foaming light along.
No eyes but mine now drink this sight of loveliness
Dit beeld inspireert de componist tot een uiterst subtiele orkestratie en een van zijn mooiste melodieën. Men kan er ook meteen een hommage aan Berlioz in horen.
Boven het eenvoudige leven dat in het begin van het derde deel, Andante con moto, wordt getoond, pakken zich al gauw donkere wolken samen.
Pas in de finale die begint met een bacchanaal in een door demonen bewoonde grot in een Allegro con fuoco tempo met orgelinbreng laat Tchaikovsky de teugels geheel los en verleent hij Manfred een grootse apotheose. Iets wat Byron overigens nooit zou hebben gedaan in zijn nogal nihilistische gedicht.
Sommige dirigenten kappen daarom het slot af en herhalen het coda uit het eerste deel, maar die oplossing heeft nooit de goedkeuring van de componist gehad.
De opnamen
De Manfred symfonie is een dusdanig duister romantisch werk dat de verleiding bestaat om de dramatiek te overdrijven. Hoewel niet alle – toch weer talrijke – uitgaven ter beschikking stonden, is het niet zo moeilijk om uit het wel beschikbare materiaal een goede selectie te maken.
De eerste die een nuttige bijdragen (2x) aan de Manfred discografie leverde, was Toscanini. Heel integer, fel, redelijk helder en zeker de moeite van het kennis nemen waard, maar nauwelijks representatief meer naar huidige begrippen. En de dirigent bracht coupures aan.
Jammer dat Kletzki dat voorbeeld volgt en zich bezondigt zich aan een paar coupures; verder zorgt hij voor eenheid in alle verscheidenheid en met name de finale slaagde meesterlijk. Zijn opname klinkt nog opvallend goed.
Ook de destijds wat omstreden Roemeense dirigent Silvestri bracht twee opnamen op zijn naam. Zelf was de dirigent nogal ontevreden over de resultaten die hij voor eenzelfde werk met verschillende orkesten bereikte. Jammer dat hij niet specifieker was over deze uitvoeringen. Zijn Franse opname klinkt theatraler, duisterder, er wordt met meer vibrato gespeeld, er treden nogal wat tempovariaties op en er zijn onheilspellende pauzes. Het Engelse orkest klinkt neutraler, terughoudender maar in het tweede deel juist weer emotioneler. Eigenlijk verdient Parijs de voorkeur omdat de muziek voluit klinkt, jammer genoeg wel in mono.
De derde dirigent met twee opnamen op zijn naam is Svetlanov. Eigenlijk valt bij al deze Russen bij wie de materie vertrouwd mag worden geacht op, dat ze weliswaar tot degelijke, goede interpretaties komen, maar dat geen van hen voor werkelijk toegevoegde waarde zorgt. Dat geldt dus ook voor Rostropovitch, Ahronovitch, Rozhdestvensky en Fedosejev.
Gunstige uitzondering is allereerst Ashkenazy, die overtuigt met een krachtig, sfeervol eerste deel, een verfijnd lyrisch tweede, een meesterlijk derde en een verbluffend karakteristiek derde deel. De oorspronkelijk analoge opname kan er nog goed mee door.
Maar eveneens Jurowski stijgt behoorlijk boven de middelmaat uit. Mogelijk is veel te danken aan de extra inspiratie van een zaalopname, al leidt die wel tot een nogal hectisch scherzo.
Dichter bij huis is daar natuurlijk Chailly die meteen een uitstekend orkest en een dito akoestiek als voordeel had. Het blazerskoraal aan het begin wordt gedragen door prachtige strijkers en uit een mistige omgeving komt meteen een wanhopige antiheld Manfred naar voren. Suggestief klatert de waterval mee in het tweede deel en de melodiek uit het derde deel zingt. Dat het Concertgebouw over een voortreffelijk geïntegreerd orgel beschikt, werpt in de finale mooie vruchten af. Hier geen substituut hammond orgel zoals in sommige andere opnamen.
Lange tijd was de opname van Jansons uit Oslo toonaangevend. De dirigent koos vrij vlotte tempi en laat de melodiek voor zichzelf spreken. Hij brengt heel mooi de warme gloed van de muziek naar voren en zorgt voor een hechte binding. Een ander pre is dat de klank hier zo mooi open en duidelijk is
In zijn reeks Tchaikovsky symfonieën neigde Pletnev steeds tot understatement. Ook hier een soort Tchaikovsky light met plussen zoals in de krachtverdeling tussen en zelfs binnen de delen, prachtige strijkers, wisselend koper en slagwerk en een merkwaardige vertraging aan het begin van het bacchanaal. Toch is dit al met al nog een van de indrukwekkender voorstellingen.
Bij Litton ligt het accent wel erg op het programmatische maar dat komt n dit geval het scherzo ten goede; in het andante valt een heel mooie hobosolo op.
Opvallend hoe de recente goedkope uitvoering van Petrenko meteen in menig opzicht de beste is. De dirigent schuwt elke overdrijving en heeft meer oor voor het symfonische dan voor het programmatische karakter van het werk. De frasering krijgt steeds veel aandacht en pas in de finale worden alle sluizen opengezet. De ondergrondse avonturen klinken mooi duidelijk en lichtelijk geserreerd en Manfreds verlossing komt daardoor beter tot zijn recht.
Conclusie
Een ‘winnaar’ op alle fronten is er niet. Daarom is het verstandig om de kring vertolkers te begrenzen tot Petrenko, Chailly, Jansons, Ashkenazy en Pletnev met een lichte voorkeur voor – nog steeds – Jansons en nieuwkomer Petrenko.
Discografie
1949. NBC Symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini. RCA GD 60298.
1953. NBC Symfonie orkest o.l.v. Arturo Toscanini. Music & Arts CD 260.
1954. Philharmonia orkest o.l.v. Paul Kletzki. Testament SBT 1048.
1957. Philharmonia orkest o.l.v. Constantin Silvestri. Testament SBT 1129.
1963. Bournemouth symfonie orkest o.l.v. Constantin Silvestri. BBC Legends BBCL 4007-2.
1972. Utah symfonie orkest o.l.v. Maurice Abravanel. Vox MWCD 7123.
1976. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Mstislav Rostropovitch. EMI 565.709-2 (5 cd’s).
1977. Londens symfonie orkest o.l.v. Yuri Ahronovitch. DG 429.718-2.
1977. Moskou’s omroeporkest o.l.v. Gennadi Rozhdestvensky. BBC Classics BBC 9177-2.
1981. Philharmonia orkest o.l.v. Riccardo Muti. EMI 747.412-2.
1986. Oslo filharmonisch orkest o.l.v. Mariss Jansons. Chandos CHAN 8535, CHAN 10392 (6 cd’s)..
1987. Concertgebouworkest o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 421.441-2.
1987. Londens symfonie orkest o.l.v. Michael Tilson Thomas. CBS MK 76982.
1988. Philharmonia orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Decca 425.586-2 (3 cd’s).
1989. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Jevgeni Svetlanov. Testament SBT 1481.
1991. Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Kurt Masur. Teldec 9031-73130-2.
1991. Bournemouth symfonie orkest o.l.v. Andrew Litton. Virgin 759.230-2.
1992. Russisch Staatsorkest o.l.v. Jevgeny Svetlanov. Pony Canyon 3623-2.
1992. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Lorin Maazel. Decca 425.051-2.
1993. Russisch nationaal orkest o.l.v. Mikhail Pletnev. DG 439.891-2, 477.8699 (7 cd’s).
1994. Minsk nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Pierre-Dominique Ponnelle. Musicaphon M 5695-2.
2003. Boedapest filharmonisch orkest o.l.v. Rico Saccani. Boedapest PO BPOL 1007.
2004. Londens filharmonisch orkest o.l.v. Vladimir Jurowski. LPO LPO 0009.
2006. Tchaikovsky symfonie orkest, Moskou o.l.v. Vladimir Fedosejef. Warner 2564-69105-9.
2007. Liverpool filharmonisch orkest o.l.v. Vasily Petrenko. Naxos 8.570568.
…… USSR Omroeporkest o.l.v. Alexander Gauk. Arlecchino ARL 133-144 (2 cd’s).
Video
1992. St. Petersburg filharmonisch orkest o.l.v. Yuri Temirkanov. ICA ICAD 5065 (dvd).