VERDI: DON CARLO(S)
In geen andere opera van Verdi, mogelijk met uitzondering van Aida, zijn publieke en privé kwesties zo vermengd en zo indringend behandeld als in dit grootschalige panoramatische werk dat meer noten bevat dan welke andere opera van deze componist ook. De politieke intriges op basis van Schillers ideeëndrama uit de tijd van de inquisitie en de problemen van het Spanje van Filips II vormen een contrapunt met Carlos’ persoonlijke worsteling, zijn lijden, zijn hulpeloosheid en de levens en liefdesverhoudingen aan zijn hof. De conflicten tussen kerk en staat en de pogingen van Vlaanderen om zich van het Spaanse juk te bevrijden, gevoegd bij het ongelukkige huwelijk van Elizabeth van Valois met Filips II en de claustrofobische, bijgelovige atmosfeer van de Spaanse inquisitie vormen een dramatisch uitgangspunt. Dit brede canvas inspireerde Verdi tot een van zijn meest gevarieerde en glorieuze werken. Jammer genoeg hebben uitgebreide veranderingen en coupures de kracht van het werk aangetast, zowel op het toneel als op cd.
Achtergronden
Al is Don Carlos dan misschien niet Verdi’s volmaaktste opera, het is in ieder geval wel zijn meest ambitieuze en een van zijn langste, zeker in de Parijse versie. In feite zijn er heel wat problemen wanneer men precies te weten wil komen waarover het bij dit werk gaat en deze kunnen alleen worden uitgelegd door grondig te bestuderen hoe en wat Verdi precies schreef.
Wat de oorspronkelijke versie kan worden genoemd, werd dus geschreven voor de Parijse Opéra waar het verwachtingspatroon heel anders was dan Verdi in Italië gewend was. Parijs was lang de thuisbasis geweest van de Grand Opéra met Meyerbeer als belangrijkste exponent. Hij schreef grootse werken met uitgebreide toneeleffecten, een verplicht ballet in de tweede akte zodat degenen die te laat kwamen dat tenminste konden meemaken. En verder waren er mammoet koorepisoden en onwaarschijnlijke, maar pakkende coups de théâtre.
Het zal nauwelijks verbazing wekken dat Verdi daar heel ambivalent tegenover stond. Hij was gefascineerd door de grootschaligheid, getroffen door de plotselinge omkeren in het geluk (op het toneel) en hij voelde zich uitgedaagd door de mogelijkheden om een groot aantal figuren met elkaar te kunnen confronteren tegen de achtergrond van een volle wapenrusting welke een groot spektakel met zich meebracht. Maar het stond hem tegen dat zoveel van wat verlangd zo kunstmatig was, zo gericht op uiterlijk effect. Hij identificeerde zich immers het liefst met de hoofdrolspelers. Hij voelde zich ook ondergewaardeerd door zijn landgenoten en was ambitieus genoeg om te verlangen naar het soort succes dat Parijs hem kon bieden.
Zijn eerste volledig nieuwe werk voor Parijs was Les vêpres siciliennes dat daar in 1855 in première ging. Die ervaring vond hij hoogst frustrerend, maar het werk was wel een groot succes en mede daarom wilde hij tien jaar later wel weer een nieuwe poging wagen. Aanvankelijk dacht hij aan King Lear, de opera die hij altijd wilde schrijven, maar waar hij nooit aan toe kwam. Na uitgebreide aarzelingen besloot hij tot Schillers toneelstuk Don Carlos, dat diverse thema’s bevatte die hem na aan het hart lagen: een gekwelde relatie tussen vader en zoon, de verachtelijkheid van repressieve regimes (met name als die door de kerk werden ondersteund) en correlatief het verlangen naar vrijheid. Maar Schiller had veel tekst nodig voor zijn toneelstuk en zijn drama moest flink worden aangepast om er een bruikbaar opera libretto van te maken. Om de handeling te verduidelijken, had Verdi een nieuwe openingsscène nodig; later zou die tot de 1e akte van de opera worden.
Zoals altijd had Verdi moeilijkheden met zijn librettisten, Méry en du Locle en omgekeerd hadden zij natuurlijk problemen met Verdi, die tenslotte een groot deel van de tekst zelf schreef. De repetities begonnen in augustus 1866; het werden er alles bijeen 133. Tegen de tijd dat de kostuum repetitie begon in februari 1867 was al duidelijk dat het werk veel te lang was: deze duurde van 19.00 uur tot na middernacht. Voordat de generale repetitie plaatsvond, was al twintig minuten muziek geschrapt. Verdere coupures werden aangebracht na elk van de eerste twee voorstellingen. Vooral om het rijke publiek nog de gelegenheid te geven om de laatste treinen naar voorsteden als Passy te laten halen. De ene vitale scène na de andere sneuvelde, alleen het ballet bleef onaantastbaar. Vandaar dat bij de première een danig gemutileerde opera tot klinken kwam. Verdi richtte zich in dit geval naar de theaterpraktijk en probeerde nooit meer om de gesneuvelde fragmenten te herplaatsen. Een tijd lang stond hij erop dat de enige geautoriseerde versie van de opera deze Parijse vorm was, hevig gecoupeerd, maar met ballet.
Toen de opera zijn Italiaanse première beleefde in 1872 in Napels, gebeurde dat uiteraard niet alleen in het Italiaans, maar betrof het vrijwel dezelfde vorm die als tweede Parijse voorstelling had gediend. Er werden zelfs nog meer coupures aangebracht. Voor Milaan, tien jaar later, elimineerde Verdi de eerste akte in zijn geheel en nog het nodige meer, terwijl hij nieuwe gedeelten schreef die samen 268 bladzijden van het autograaf besloegen. Maar het ballet was tenminste gesneuveld voor deze “eindversie” in vier akten. En tenslotte herstelde Verdi in 1886 voor een opvoering in Modena de eerste akte in ere en knutselde hij nog een keer wat aan het werk.
In vrijwel alle tegenwoordig gegeven opvoeringen gaat de opera in het Italiaans, hoewel dat een heel ander beeld geeft dan het oorspronkelijke Frans; het Italiaans is hoogdravender. Bovendien wordt helaas meestal de beginakte die in Fontainebleau speelt, weggelaten. Met in wezen desastreuze gevolgen want niet alleen maakt die akte de motivatie van twee hoofdpersonen duidelijk, hij bevat ook muzikale motieven die verderop in het werk een belangrijke rol spelen. Bovendien is dit het enige gedeelte uit het werk waarin nog van gelukkige mensen sprake is en waardoor de opeenvolgende catastrofen uit de 2e tot 5e akte aan kracht winnen. In het theater worden vaak nog andere coupures aangebracht. Gelukkig is dat op cd minder het geval.
Verdi realiseerde met Don Carlos zelfs nog beter dan met Aida op een manier die hij nooit meer evenaarde zijn plan om lijdende en vaak ook hulpeloze mensen uit te beelden tegen een achtergrond van politieke intriges en daarmee in wreed contrast staande festiviteiten. Maar hij had zich helaas drastisch moeten beperken in deze mogelijkheden zodat hier en daar het gedrag van de protagonisten duidelijk te zwak gemotiveerd lijkt, soms zelfs onbegrijpelijk is.
Bovendien bleek Schiller als uitgangspunt minder gunstig te zijn dan Shakespeare, door Verdi Papa genoemd, die veel meer en betere stof aandroeg.
Een aantal hoofdrolspelers vergt meer tijd en ruimte om ze tot een net zo afgerond beeld te maken als dat in sommige andere opera’s van Verdi het geval is; zo bezien vallen er helaas gaten in het werk. Het gaat om zes belangrijke figuren. Daar is allereerst de tragische, maar ook tiranniek angstaanjagende figuur Filips II van Spanje, gemangeld tussen kerk en staat, uit politieke noodzaak gevangen in een liefdeloos huwelijk en gezegend met een rebellerende zoon Carlos (Carlo in het Italiaans), erfgenaam van de Spaanse troon, die de woede van de inquisitie wekt, maar ook hopeloos verliefd is op zijn eigen stiefmoeder wat zijn vader catastrofaal maar ook onvermijdelijk genoeg beschouwt als opstandig en ketters. Dan de ongelukkige koningin, Elizabeth de Valois: haar tragiek is niet zozeer dat ze tegen haar wil met een oude man is getrouwd in plaats van met diens zoon, maar dat ze wist dat het haar taak was om twee volkeren van oorlog en verhongeren te weerhouden. Een taak die ze op zich moest nemen omdat er geen ontkomen aan was. Verder zijn er twee minder complexe, maar nauwelijks minder geëngageerde personen: Carlos’ vriend Rodrigo, markies van Posa die als vrijheidsstrijder voor het Vlaamse belang zijn leven offert voor deze vriendschap en hun idealisme. En prinses Eboli, slachtoffer door eigen schuld (ze was ooit de maîtresse van Filips) en een domme fout: ze ontmoet Carlos alleen in gezelschap van Elizabeth en vat zijn verwarde stiltes als blijk van liefde voor haar. Tenslotte, om het allemaal nog erger te maken is er nog een zesde figuur, een blinde, machtige, negentig jaar oude priester die zo zwak is dat hij alleen met de hulp van twee assistenten kan lopen, maar die met zoveel geestelijke macht is bekleed dat zelfs de koning hen niet aandurft: de grootinquisiteur. Hij is een onontkoombare kracht die aansprakelijk is voor de meeste van de afschuwelijke incidenten uit het drama.
Het lijkt niet overdreven om te concluderen dat Verdi nooit meer over zo’n stel karakters beschikte. Evenmin dat hij door voor de Parijse opera te schrijven (waar vijf lange akten regel waren) zoveel gelegenheid had om deze te ontwikkelen. En die figuren – Verdi schepte er zelfs over op – zijn niet zomaar portretten van historische personen. Hoewel….. de echte Elizabeth schijnt er best van te hebben genoten om koningin van Spanje te zijn en de echte Carlos was klinisch krankzinnig, een pathologische sadist. Verdi bedacht een waarheid die de werkelijkheid te boven ging. Papa Shakespeare zou trots op hem zijn geweest.
Het is de grote verdienste van de prachtige muziek van Verdi dat deze lieden – met uitzondering van Carlos die vrijwel blanco in het midden staat – zo prachtig tot leven worden gewekt. Jammer dus eigenlijk dat er niet veel meer zijn. Iedereen, afgezien van de inquisiteur en Carlos zelf heeft tenminste een grote aria waarin hij of zij alle angst en kwelling kan afreageren, zonder daar echter dieper op in te kunnen gaan. Tenslotte wordt de verheven status van het werk gegarandeerd door geweldige duetten, trio’s enzovoorts. Inhoudelijk zijn de confrontaties vaak heftig, rigoureus en intens; de scène tussen Filips en de inquisiteur is de indrukwekkendste ontmoeting in het gehele oeuvre van Verdi.
P.S.
Natuurlijk is er literatuur te over wat deze historische figuren betreft. Gewezen zij slechts op Pfandl: Philipp lI (1938), G. de Boom: Isabeau d’Autriche et Don Carlos (1946)
De opnamen
Wie de cd catalogus nader bekijkt, beleeft een schok. Vergeleken met de andere populaire opera’s van Verdi staat maar een handvol opnamen ter beschikken. Deze zijn dan nog verdeeld over de verschillende versies, zodat ze moeilijk naar eer en geweten onderling vergelijkbaar zijn.
Een van de ouwetjes uit de jaren vijftig is met Boris Christoff en Tito Gobbi als een haast onvervangbaar gebleken koppel Filips en Posa, ook al mankeerde verder van alles aan die uitvoering van de nog extra gecoupeerde versie in 4 akten. Met name Gobbi’s sterfscène is geweldig. Stella was vocaal in goeden doen als Elizabeth en Nicolai beheerst haar vibrato genoeg als Eboli. Alleen Filippeschi stelt teleur.
Jammer genoeg maakte Callas nooit een volledige opname van deze opera, maar er is gelukkig wel een cd waarop de aria van Elisabeth uit de 5e akte (één van Verdi’s mooiste) zingt: EMI 747.730-2.
Op de “piratenmarkt” circuleren ettelijke live opnamen, waarvan er verschillende (beter) zijn gedirigeerd door Claudio Abbado dan zijn officiële DG versie. Het interessantst daaronder is de versie in vier akten uit de Weense Staatsopera (1970) met een vurig geëngageerd, doch onzuiver zingende Franco Corelli in de titelrol en Gundula Janowitz als een prachtig zingende, doch onkarakteristiek expressieve Elisabeth; Horst Stein dirigeert heel behoorlijk.
Ooit was er op het label Foyer (FOYE 2-CF2092) een pittige vertolking uit de New Yorkse Met (1972) met Caballé, Corelli en Siepi.
De latere versie uit de Met onder James Levine (Sony) is meteen in een belangrijk opzicht teleurstellend. Er wordt dezelfde uitgaaf gebruikt waarmee ook Giulini en Solti in zee gingen met toevoeging van tien minuten aan het begin wat de motieven van Elisabeth om met Filips te trouwen toelicht, maar dat is al. Deze versie vormt een typisch voorbeeld van de reeks Verdi opnamen uit de Met onder Levine met een stel routiniers uit het plaatselijke team. Maar de titelrol wordt vervuld door Michael Sylvester, een betrekkelijke nieuwkomer en een zeer welkome. Een ander pluspunt vormt Vladimir Chernovs Posa. Hun twee scènes samen vormen de hoogtepunten uit het geheel. Aprile Millo klinkt groots als Elisabeth en lijkt veel op Tebaldi, maar ze suggereert geen moment kwetsbaarheid. Ferruccio Furlanetto’s Filips is te hoog gegrepen voor hem, wat pijnlijk duidelijk wordt zodra Ramey’s heel imposante, maar haast te jeugdige inquisiteur ten tonele verschijnt. Levine ontlokt prachtige klanken aan zijn orkest, maar zijn aandeel bezit teveel glamour ten koste van de duisterder aspecten en hij duikt op elk zwaar akkoord alsof hij de Apocalyps wil aankondigen. Nee, tenslotte schenken Giulini en Abbado meer voldoening.
In menig opzicht is de EMI opname van Karajan (zijn andere opnamen halen de shortlist niet) een pervers geval. De geluidskwaliteit is haast spectaculair, de grote scènes zijn zeer luid, maar het orkest blijft beschaafd. De intieme taferelen worden haast gefluisterd, wat hier en daar misschien passend is, maar nu geaffecteerd klinkt. Er wordt door de techniek teveel met knoppen gemanipuleerd. Maar de dirigent koos weer voor de versie in vier akten zodat we niets ervaren van de relatie tussen Carlos en Elizabeth. Carreras is een schitterend vurige Carlos en Freni een aanbiddelijke Elizabeth; hun scènes samen zijn ontroerend, de soms vreemde dynamiek ten spijt (ze hebben beiden een vrij kleine stem) hoewel het niet echt om spontaan muziek maken gaat. Ghiaurov is eens temeer Filips, maar hij klinkt minder majestueus dan bij Solti; Raimondi schiet qua kracht tekort als inquisiteur, maar Baltsa is een echt sensationele, ja superlatieve Eboli; ze klinkt als Callas in haar opname van “O don fatale”. Cappuccilli tenslotte wordt op cd als Posa alleen overtroffen door Milnes. Maar uiteindelijk is dit de show van Karajan die weinig Verdiaans uitpakt, al laat hij zich lekker gaan in de autodafe scène.
Al uit 1965 dateert de Decca opname van Solti, waarop Bergonzi zich een goede stilist toont. Hoewel Tebaldi al in een laat stadium van haar loopbaan verkeerde en soms eerder klinkt als Carlos’ moeder dan zijn quasi verloofde, doet ze fraaie dingen en maakt ze een succes van de 5e akte. Ghiaurov was de regerende Filips sinds Boris Christoff aftrad; hij in minder verinnerlijkt en intens en hij houdt helaas de krachten die hem verscheuren verborgen, maar dit is niettemin een nobele uitbeelding. Fischer-Dieskau laat naar verwachting wat fraaie expressieve dingen horen, maar kan niet verhullen dat hij weinig affiniteit heeft met dit idioom. Grace Bumbry is een routineuze Eboli. En Solti is weliswaar niet op zijn slechtst, maar weet er gek genoeg niet de spanning in te houden, zeker niet in het eerste gedeelte van de opera. In de confrontatie tussen Filips en de inquisiteur – prachtig gezongen door Talvela – ontbreekt het aan elke vorm van structuur. De autodafe scène, het minst geïnspireerde gedeelte uit het hele werk, krijgt echter een spectaculaire afwikkeling. Vervelend voor de buren….
Wat de Philips opname van Haitink sterk mee heeft, is de voortreffelijke opnamekwaliteit. Ook de toneelregie is suggestief met bijvoorbeeld de koren links en rechts achter het toneel scherp in beeld. Haitinks tempi zijn aan de afgewogen kant wat het epische karakter van het werk meer recht doet dan het dramatische. Twijfels over een minder idiomatische aanpak van de drie Slavische zangers worden snel weggenomen. Gorchakova is een krachtige Elizabeth, Borodina een felle Eboli en Hvorostovsky een doorleefde, ontroerende Posa. Minder overtuigend is de voortdurend opdringerig luide Margison in de titelrol ondanks al zijn heroïek. Scandiuzzi is een wat lichtgewicht Filips en Lloyd een wat wankelende inquisiteur.
Vrijwel authentiek is de uit 1985 stammende Franse versie van Abbado, destijds de leidende exponent van het werk. De verwachtingen waren hoog gespannen, zodat enige teleurstelling onvermijdelijk was. Abbado realiseert in studio opnamen maar zelden de spanning die zijn theatervoorstellingen teweegbrengen. De op zichzelf hoogwaardig lijkende Italiaanse bezetting moest in het Frans zingen en dat lukt niet ideaal zonder gewenning vooraf.
De extra gedeelten, die het werk lang maken, maar niet veel langer dan menige opera van Händel of Wagner, samen zo’n drie kwartier lang (inclusief het ballet), zijn in een appendix ondergebracht. Men moet de schijfjes verwisselen om de juiste volgorde te kunnen aanhouden. Bij normaal gebruik krijgen we de gangbare versie in vijf akten (afgezien van het taalverschil) en daarna de ontbrekende gedeelten waaraan het nu aan dramatische samenhang mankeert. Een hernieuwde kennismaking met deze opname valt positief uit, al valt het gemis aan dramatische samenhang nog steeds op en zijn sommige zangers niet ideaal thuis in het Frans. Domingo verkeert in uitstekende vorm en het schaduwachtige karakter van Carlos krijgt hier een profiel dat elders vaak ontbreekt. Raimondi (de meeste namen zijn inmiddels vertrouwd) is een stuk beter dan bij Giulini; Nucci, een soms onbetrouwbaar artiest, is hier een indrukwekkende Posa. De zwakste schakel is Ricciarelli’s dromerige, maanzieke, vage Elizabeth. Haar grote aria uit de 5e akte geeft geen ontroering. Ghiaurov is weer een indrukwekkende inquisiteur en Valentini Terrani een geschminkte Eboli. De opname is wisselend van karakter en niveau, soms klinkt alles nogal afstandelijk. Maar de toevoegingen zijn zeer de moeite waard en de tekst en uitleg nuttig en behulpzaam. Het geheel is zeer de moeite waard, maar maakt tenslotte een meer educatieve dan artistieke indruk.
Reeds in 1970 werd met een bezetting uit Covent Garden de EMI opname van Giulini gemaakt. Qua directie is dit met zijn fraaie, evenwichtige mengeling van het majestueuze en lyrische onmiskenbaar de mooiste versie van het werk, dat hij daar – vitaler – al ‘live’ in 1958 had gegeven. Verfijning is troef (vergelijk dat met de grove lezing van Solti uit Londen). Maar de vocale inbreng is wat ongelijkmatig. Domingo was in zijn beginjaren geweldig, geen twijfel en hij brengt meer romantisch leven in Carlos dan Verdi mogelijk droomde. Maar zijn Elizabeth, Caballé die een prachtige toon en een ideaal legato produceert, ontbreekt het helaas aan dramatische verbeeldingskracht en laat het bij een romig geluid. Haar aria uit de 5e akte, Tu che le vanità, is een tegenvaller. In de rustiger momenten is ze echter heel overtuigend; het afscheid van Carlos met haar in het klooster San Giusto in de 5e akte is daarom prachtig. Ook Raimondi is niet erg vitaal, extroverter dan Ghiaurov die ook een zwartere bas heeft en minder nobel klinkend, maar wel passend somber. Milnes is dan weer een ideale Posa, de beste sinds Gobbi. Zijn rol die nogal eens wordt gesentimentaliseerd, klinkt hier volkomen natuurlijk. Verrett is een krachtige, gepassioneerde vitale Eboli, typisch een van Verdi’s half sympathieke, half schurkachtige mezzo rollen. En tot slot is Foiani een haast griezelig lugubere inquisiteur Gelukkig is het geheel meer dan de som der delen en daarom is deze versie vooral dankzij Giulini, die de kern van het werk zo ideaal weet te treffen, toch een groot succes.
Uit het Parijse Châtelet theater komt tenslotte de mooiste, ook meest recente Franse versie in 5 akten van Pappano. Het gaat om een compilatie van het best bruikbare materiaal van drie live opvoeringen en deze bevat al het materiaal van Abbado’s DG versie minus het ballet, maar dan wel meteen in de juiste volgorde. Meteen wordt men attent gemaakt op de vele pregnante stiltes in het werk, die helaas worden gevuld door veel haast astmatisch gehoest van het publiek. Dat is des te ergerlijker omdat de uitvoering zelf de luisteraar niet alleen imponeert, maar soms ook tot tranen toe ontroert. Vooral de zang klinkt hier veel idiomatischer en elke speler identificeert zich volkomen met zijn rol zodat het van ondergeschikt belang wordt dat niet alle stemmen ideaal zijn; de dirigent toont meer dramatisch flair dan bijvoorbeeld Giulini. Alagna, in zijn moedertaal zingend, is een jeugdige, mooi lyrische, soms wat klaaglijke en kwetsbare maar verder best heldhaftige Carlos, die meer van zijn rol maakt dan men voor mogelijk zou houden. Carlos krijgt tenslotte weinig gelegenheid om zich echt te profileren na zijn ontroerende aria aan het begin van het werk; daarna wordt hij immers nog slechts betrokken in dialogen en ensembles. Maar in zijn scènes met Elizabeth – prachtig kernachtig, maar o zo sympathiek gezongen door Karita Mattila die zich veel beter heeft ontwikkeld dan men kon hopen, is hij vrijwel ideaal. In die met zijn vriend Rodrigo bereiken Hampson en hij grote artistieke hoogten; Rodrigo’s sterfscène is ook bijzonder hartverscheurend. Dat niet alleen bassen uit de Fins/Slavisch/Duitse zangwereld imponeren in een rol als die van Filips, illustreert Van Dam, die geen lelijke toon van zich geeft en alleen in vergelijking met zijn grootste rivalen wat aan de lichte kant is. Maar interpretatief zet hij een zowel autoritaire als innerlijk versscheurde Filips neer. Waltraud Meier overtuigt wat minder als Eboli, maar is wel mooi in “O don fatale”. Niet echt optimaal is de inquisiteur van Halfverson met zijn wapperende stem. Maar echte ster van deze uitvoering is onmiskenbaar Karita Mattila als oprechte, voortdurend geloofwaardige en ontroerende Elizabeth. Haar grote aria uit de 5e akte zal niet zo gauw worden overtroffen.
Om uit te maken welke uitvoering iemand persoonlijk het meeste aanspreekt, kan men bijvoorbeeld ook een vergelijking maken tussen de bassen die van de vereenzaamde Spaanse regent, Philips II, het markantste portret schilderen. Zijn grote monoloog vormt een hoogtepunt in elke verklanking, om het even of Boris Christoff, Ruggero Raimondi, Nicolai Ghiaurov, Robert Lloyd, Samual Ramey, Ferruccio Furlanetto, Cesare Siepi, Roberto Scandiuzzi of zelfs Dietrich Fischer-Dieskau aan het woord is. Neem die proef maar eens. Even interessant is de wedstrijd tussen de Fiorenza Cossotto, Lucia d’Intino, Grace Bumbry, Dolora Zajic, Giulietta Simionato, Olga Borodina, Shirley Verrett, Agnes Baltsa en Elena Nicolai in de rol van de temperamentvolle prinses Eboli.
Conclusie
Geen enkele opname van een zo complex werk als Don Carlos kan hopen op volmaaktheid. In wezen is er niet zoveel keus op het hoogste niveau. Bij de Franse versies is de volgorde heel simpel met een eerste plaats voor Pappano (EMI), die de gewenste volmaaktheid momenteel het dichtst benadert, dicht daarop gevolgd door Abbado die werkelijk alle muziek in een appendix biedt, inclusief aanvankelijk door Verdi zelf geschrapte fragmenten en daarvoor 1 cd meer nodig heeft. Bij de Italiaanse proposities is en blijft onbetwist Giulini (DG) nummer één, op enige afstand gevolgd door Haitink (Philips) en Karajan (EMI). Ook bij de videoproducties is de dvd-v uitgave van Pappano op EMI het mooist mede dankzij de passende regie van Luc Bondy, de gestileerde decors en de kostuums van Moidele Bickel.
Discografie
Franse versie
Placido Domingo, Katia Ricciarelli, Lucia Valentini-Terrani, Leo Nucci, Ruggero Raimondi, Nicolai Ghiaurov met koor en orkest van La Scala, Milaan o.l.v. Claudio Abbado. DG 415.316-2 (4 cd’s) met appendix. 1985
Roberto Alagna, Karita Mattila, Waltraud Meier, Thomas Hampson, José van Dam, Erik Halvarson met het koor van het Châtelet theater en het Orchestre de Paris o.l.v. Antonio Pappano. EMI 556.152-2 (3 cd’s). 1996
Italiaanse versie
Placido Domingo, Montserrat Caballé, Ruggiero Raimondi, Shirley Verrett, Sherrrill Milnes en Giovanni Foiani met het Ambrosian operakoor en het Covent Garden orkest o.l.v. Carlo Maria Giulini. EMI 747.701-2 (3 cd’s). 1970
Richard Margison, Galina Gorchakova, Olga Borodina, Dmitri Hvorostovsky, Roberto Scandiuzzi en Robert Lloyd met het Ensemble van Covent Garden Londen o.l.v. Bernard Haitink. Philips 454.463-2 (3 cd’s). 1996
Eugenio Fernandi, Sena Jurinac, Giulietta Simionato, Ettore Bastianini, Cesare Siepi, Marco Stefanoni met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Herbert von Karajan. DG 447.655-2 (2 cd’s) versie 4 aktes. 1958
José Carreras, Mirella Freni, Nicolai Ghiaurov, Agnes Baltsa, Piero Cappuccilli, Ruggero Raimondi met het Koor van de Duitse opera Berlijn en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. EMI 769.304-2 (3 cd’s) versie 4 aktes. 1978
Michael Sylvester, Aprile Millo, Dolora Zajic, Vladimir Chernov, Ferruccio Furlanetto en Samuel Ramey met het Ensemble van de Metropolitan opera New York o.l.v. James Levine. Sony 52500 (3 cd’s). 1992
Luciano Pavarotti, Daniella Dessi, Luciana d’Intino, Paolo Coni, Samuel Ramey, Alexander Anisimov, Nuccia Focile met het Ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Riccardo Muti. EMI 754.867-2 (3 cd’s) versie in 4 aktes. 1992
Boris Christoff, Antonietta Stella, Fiorenza Cossotto, Flaviano Labo, Ettore Bastianini met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Gabriele Santini. DG 435.062-2 (3 cd’s). 1953
Boris Christoff, Antonietta Stella, Elena Nicolai, Mario Filippeschi, Tito Gobbi, Giulio Neri met het Ensemble van de Opera Rome o.l.v. Gabriele Santini. EMI 764.642-2 (3 cd’s), versie 4 aktes. 1954
Renata Tebaldi, Grace Bumbry, Carlo Bergonzi, Dietrich Fischer-Dieskau, Nicolai Ghiaurov en Martti Talvela met het Ensemble van Covent Garden Londen o.l.v. Georg Solti. Decca 421.114-2 (3 cd’s). 1965
Franco Corelli, Gundula Janowitz, Shirley Verrett, Eberhard Wächter, Nicolai Ghiaurov, Martti Talvela met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Horst Stein. Pantheon PHE 6614/6, Rodolphe RPC 32635.55 (3 cd’s). 1970
Placido Domingo, Sena Jurinac, Fiorenza Cossotto, Mario Sereni, Cesare Siepi, Ivo Vinco met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Silvio Varviso. Lyric SRQ 850 (2 cd’s). 1968Video
Luis Lima, Ileana Cotrubas, Bruna Baglioni, Giuseppe Zancanaro, Robert Lloyd, Joseph Rouleau met het Ensemble van Covent Garden, Londen o.l.v. Bernard Haitink. Castle CV 12033 (vhs).José Carreras, Fiamma Izzo d’Amico, Agnes Baltsa, Piero Cappuccilli, Ferruccio Furlanetto, Matti Salminen, koor van de Weense Staatsopera en Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. Sony S2HV 48312; (versie 4 aktes) (vhs). 1986
Luciano Pavarotti, Daniella Dessi, Luciana d’Intino, Paolo Coni, Samuel Ramey, Alexander Anisimov, Nuccia Focile met het Ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Riccardo Muti. EMI MVB 491.134-3; versie in 4 aktes (vhs). 1992
Roberto Alagna, Karita Mattila, Waltraud Meier, Thomas Hampson, José van Dam, Erik Halvarson met het koor van het Châtelet theater en het Orchestre de Paris o.l.v. Antonio Pappano. EMI NVC 0630-16318-3 (vhs). 1996