Verg. Discografieën

VERDI: MACBETH

VERDI: MACBETH

 

In dit griezelstuk van Shakespeare escaleren menselijke machtshonger en menselijke moordlust. Zoals Verdi later overwoog die andere op Shakespeare gebaseerde opera, Otello ‘Jago’ te noemen naar de aanstichter van alle kwaad, had hij Macbeth misschien ook beter ‘Lady Macbeth’ kunnen noemen, wat niet hij, doch zij is de drijvende kracht achter de opeenvolging van moorden en misère. Het zijn ook bij uitstek de door haar gedomineerde taferelen waarin muziek en drama organisch in elkaar overgaan.

Verdi’s gedurfd experimentele operavertaling – in 1847 zijn eerste gebaseerd op de tragedie van de Engelse toneeldichter – was een favoriet van de componist zelf. Bij de première in Napels uitte hij zich bezorgd: “Macbeth is wat moeilijker dan mijn andere opera’s en de mise-en-scène is extra belangrijk en het zou me spijten haar op een échec te zien uitlopen.”

 

Achtergronden

Tijdens het componeren van zijn opera Attila werd Verdi gedurende een half jaar ziek. Terwijl hij herstelde, herwon ook zijn artistiek idealisme de oude kracht en in Macbeth werkte hij zijn ideeën over de integratie van muziek en drama verder dan voorheen uit. Geen wonder misschien dat zijn visie op deze tragedie veel diepgravender en doordachter is dan die van de librettist. In de muziek komt meer van Shakespeare’s meesterschap tot uitdrukking dan in het libretto. Niet voor niets spoorde hij Francesco Maria Piave aan tot ‘extravagantie, oorspronkelijkheid, bondigheid en perfectie’.

In deze opera begint Verdi voor het eerst de overgeleverde vormen los te laten. Hij doorbreekt de strikte scheiding tussen de ‘scènes’ waarin alles gebeurt en de ‘aria’s’ waarin het gebeurde wordt overwogen. Handeling en reflectie vloeien samen. Dat maakt het werk vrij uniek. Voor de Florentijnse première bemoeide Verdi zich intensief met het repetitieproces. Naar verluidt dreef hij zijn zangers tot waanzin met zijn instructies die veel verder gingen dan de muziek alleen. Verdi: niet alleen componist, maar ook dramaturg. Hij schrijft zelfs een pianississisissmo (pppp) voor; dat is meer een theatrale dan een muzikale aanwijzing die is gericht op een fluisterstille intensiteit.

Op verzoek van het Théâtre lyrique in Parijs voorzag Verdi in 1865 zijn oorspronkelijke partituur van balletmuziek en een nieuwe finale. Al doende volgden nog een paar kleine wijzigingen. De oorspronkelijke slotscène is en blijft wel het mooist. In de herziene finale wordt Macbeths sterfscène ontkracht door een aansluitend gezongen overwinningshymne die het persoonlijke drama in de schaduw stelt. De latere versie is mogelijk geraffineerder, maar minder effectief. Een goed voorbeeld is het duel met Macduff voorafgaand aan Macbeths dood. Dat wordt in de eerste versie heel sober begeleid door een simpel, steeds herhaald trompetsignaal. Dat is een letterlijk doodsimpel gegeven, dat echter juist dankzij die eenvoud resulteert in een steeds heviger, broeiende, onderhuidse spanning.

Lady Macbeth is in allerlei opzichten een meesterlijk vormgegeven personage. Ze is een feeks, manwijf met volslagen amoreel gedrag. Feitelijk heeft ze er alles voor over om een man te zijn: rijk aan macht, wars van weekheid. Ze zet haar man aan tot een aantal bruto moorden en zingt vervolgens in een waanzinnige sluimertoestand over de onuitwasbare bloedvlekken. Dat is beestachtig en bizar, maar de achterliggende drijfveer is machtswellust en geen slechtheid. Juist die onverschrokkenheid maakt de rol boeiend.

In Shakespeare’s origineel vraagt zij om ‘ontsekst’ te worden. Borsten eraf, een herstelingreep onder de gordel en hupsakee. Dat zijn geen alledaagse vrouwelijke verlangens. Maar ze is ook uitermate zinnelijk, want het draait ook allemaal om seks. Een van de gevolgen is ongewoon in dit werk. Het ontbreekt aan een liefdesduet en het leek Verdi er ook niet op aan te komen dat er beslist mooi gezongen werd; de uitbeelding van de rollen was voor hem belangrijker dan het feit of deze fraai werden gezongen. De oorspronkelijk voor deze rol bedoelde sopraan, Eugenia Tadolini, was niet naar Verdi’s smaak: ‘Tadolini heeft een mooi, aantrekkelijk uiterlijk en ik wil dat lady Macbeth lelijk en boosaardig is. Tadolini heeft bovendien een prachtige, heldere en krachtige stem, waar ik me voor de lady een ruwe, verstikte, donkere stem zou wensen.’

 

De opnamen

De meeste opnamen gaan uit van de oorspronkelijke versie of van de herziene maar dan zonder de balletmuziek. Alleen op Hungaroton wordt die door Gardelli wel uitgevoerd, maar dat kost oneconomisch wel meteen een cd extra. De echt historische, in het Duits gezongen vertolking van Böhm aan de Weense Staatsopera in 1943 (Preiser of Naxos) gaan we hier maar geheel voorbij. Op de geweldige uitbeelding van de lady door Callas en het prachtige dirigaat van De Sabata is helaas ook de vermoedelijk aan een radio-uitzending ontleende EMI opname uit 1952 over de hele linie onder de maat.

De beide op zich verdienstelijke opnamen van Gardelli dringen niet tot de top van het klassement door en zullen bovendien nauwelijks of niet meer verkrijgbaar zijn. Wel is zijn Decca opname in zoverre interessant dat deze de merkwaardige fout bezette Dietrich Fischer-Dieskau in de titelrol laat horen en het al over haar top zijnde strovuurtje Elena Souliotis.

Niet te versmaden is om te beginnen de opname die RCA in 1959 maakte na een reeks opvoeringen aan de New Yorkse Met. Drager van deze verklanking is een van de grootste Verdi-baritons van na de oorlog, Leonard Warren die met zijn brede, lichtelijk wollige timbre een ware reïncarnatie van Macbeth is. Jammer dat de prominent aanwezige microfoons zijn vibrato accentueren. Maar ook de bijdragen van de dramatische, haast angstaanjagende Leonie Rysanek, die trouwens ook de slaapwandelscène fraai gestalte geeft en alleen wat problemen heeft met de coloraturen en tenor Carlo Bergonzi zijn zeer de moeite waard. Erich Leinsdorf dirigeert stuwend, rusteloos op het nerveuze af wat voor een speciaal soort beklemming zorgt.

Op een oudere Decca opname blinkt Birgit Nilsson uit als ook weer zo’n angstaanjagende, krachtige lady Macbeth. Ze klinkt als de vleesgeworden duivelin die Verdi mogelijk bedoelde. Alleen al ter wille van haar en Giuseppe Taddei, de andere uitblinker uit deze productie, zou men de opname moeten aanschaffen. Jammer, ja irritant alleen dat dirigent Thomas Schippers meende coupures te moeten aanbrengen: er ontbreekt ongeveer een kwartier muziek. Natuurlijk is het lastig om een keus te maken tussen de verschillende versies, maar de oplossing om de rollen van de heksen en de moordenaars te reduceren, tast het wezen van de opera aan en is dus ongewenst.

De gedreven, vaak wat opjutterige Riccardo Muti toog voor zijn opname in 1976 naar Londen. Als geheel bezit het resultaat bij hem niet de distinctie en de nuancen van wat Abbado en Sinopoli tot stand brachten. Fiorenza Cossotto en Sherill Milnes zijn als echtpaar nogal conventioneel en ook de overige rollen klinken nogal routineus. De opname is wat vaag en galmrijk, maar camoufleert wel enigszins de tekortkomingen van het ensemble.

De Decca opname uit 1987 van Chailly is in wezen de soundtrack voor een in het kasteel van Godefroy de Bouillon in de Belgische Ardennen gedraaide muziekfilm. In de tien jaar die verstreken sinds Shirley Verrett meewerkte aan Abbado’s opname is haar stem er niet beter op geworden. Leo Nucci overtuigt als haar echtgenoot matig, Samuel Ramey blinkt uit als duistere Banquo, maar Veriano Luchetti is weer routineus en vrij onopvallend als Macduff. Al het élan dat Chailly ten toon spreidt kan deze versie niet meer redden.

Met veel italianatà levert Sinopoli een dramatisch gespannen interpretatie vol intensiteit en met fraai afgewerkte details. De dynamiek is mee dankzij de zeer geslaagde opname enorm. Mara Zampieri en Renato Bruson dragen de uitvoering prachtig; de stem van de  zangeres heeft het gewenste bijtende karakter en klinkt niet erg mooi, maar daar gaat het dus ook juist om. Ze is precies, intoneert zuiver en is congruent met Verdi’s verlangen naar een duivelin. Neil Shicoff als Macduff en Robert Lloyd als Banquo zorgen voor de aanvulling tot een homogeen kwartet; de Berlijnse koor- en orkestkrachten doen niet onder voor Italiaanse collega’s.

Op DG zorgt Abbado met soms ongewone tempi (wat langzaam, doch met extra veerkrachtig ritme) in zijn Milanese opname uit 1976 volmaakt voor een sfeer van duistere daden en persoonlijke ambities die tot het verloop van de tragedie leiden. Hij houdt de tegenstrijdige elementen uit de partituur volkomen in beheersing en laat de innerlijke spanningen goed uitkomen. Het Italiaanse ensemble reageert hier prachtig op. Shirley Verrett met haar heel speciale timbre is mogelijk niet volmaakt nadrukkelijk genoeg in de manier waarop ze haar rol gestalte geeft, ook haar Italiaans is niet perfect, maar ze treft het karakter van haar rol voortreffelijk. Piero Cappuccilli hier op zijn best is een passend opgejaagde en introverte Macbeth met een fraai legato, Placido Domingo een oprechte, gevoelige Macduff en Nicolai Ghiaurov een met doem geladen Banquo. De opname doet vooral ook aan de zachte gedeelten volledig recht.

 

Conclusie

Voor herhaald gebruik is de lezing van Abbado het meest bevredigend; Sinopoli komt op de tweede plaats en het kan de moeite lonen nog eens kennis te nemen van de resultaten die Leinsdorf bereikte. Op videogebied overtuigt opnieuw Sinopoli op dvd het meest.

 

Discografie

Piero Cappucilli, Shirley Verrett, Nicolai Ghiaurov, Placido Domingo, Antonio Savastano en Stefania Malagú met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Claudio Abbado. DG 415.688-2, 449.732-2 (2 cd’s). 1976

Leo Nucci, Shirley Verrett, Samuel Ramey, Veriano Luchetti en Antonia Garasorda met het Ensemble van de Opera van Bologna o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 417.525-2 (2 cd’s). 1987

Piero Cappuccilli, Sylvia Sass, Kolos Kovats, Peter Kelen, János Bándi met het Hongaars omroepkoor en het Boedapest symfonie orkest o.l.v. Lamberto Gardelli. Hungaroton HCD 512.738 (3 cd’s). 1985

Dietrich Fischer-Dieskau, Elena Souliotis, Riccardo Cassinelli, Luciano Pavarotti en Nicolai Ghiaurov met de Ambrosian Singers en het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Lamberto Gardelli. Decca 440.048-2 (2 cd’s). 1970

Leonard Warren, Leonie Rysanek, Carlo Bergonzi, Jerome Hines, William Olvis en Carlotta Odassi met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. Erich Leinsdorf. RCA GD 84516 (2 cd’s). 1959

Sherrill Milnes, Fiorenza Cossotto, Rugiero Raimondi, José Carreras met het Ambrosian operakoor en het Philharmonia orkest o.l.v. Riccardo Muti. EMI 764.339-2 (2 cd’s). 1976

Enzo Mascherini, Maria Callas, Italo Tajo, Gino Penno en Luciano Della Pergola met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Victor de Sabata. EMI 566.447-2 (2 cd’s). 1952

Giuseppe Taddei, Birgit Nilsson, Bruno Prevedi en Giovanni Foiani met koor  en orkest van de St. Cecilia academie Rome o.l.v. Thomas Schippers. Decca 433.039-2 (2 cd’s). 1964

Renato Bruson, Mara Zampieri, Robert Lloyd, Neil Shicoff, Claes H. Ahnsjö met koor en orkest van de Deutsche Oper Berlijn o.l.v. Giuseppe Sinopoli. Philips 412.133-2 (2 cd’s). 1983

 

VHS videoband en DVD video

Leo Nucci, Shirley Verrett, Samuel Ramey, Veriano Luchetti en Antonia Garasorda met het Ensemble van de Opera van Bologna o.l.v. Riccardo Chailly. Decca 071-422-3 (VHS).

Renato Bruson, Mara Zampieri, Robert Lloyd, Neil Shicoff, Claes H. Ahnsjö met koor en orkest van de Deutsche Oper Berlijn o.l.v. Giuseppe Sinopoli. ArtHaus 100.140 (DVD).