Verg. Discografieën

VAUGHAN WILLIAMS: HOBOCONCERT

VAUGHAN WILLIAMS: HOBOCONCERT

 

Inmiddels, ruim vijftig jaar na zijn dood (26 augustus 1958), is Ralph Vaughan Williams in veler oren nog steeds de niet bijster voor export geschikte Engelse componist. Het lijstje met uitvoerenden in de discografische lijst onderstreept dat nog eens duidelijk. Voor hoboïsten, hongerig naar meer repertoire, geldt mogelijk een uitzondering.

 

Achtergronden

In zijn TV documentaire O Thou Transcenent heeft de bekende filmer Tony Palmer met succes geprobeerd om het gangbare, eenzijdige beeld van V.W. als een knusse, idyllische, vaderlijke componist te corrigeren. Elisabeth Lutyens heeft hem ooit gekarakteriseerd als componist uit de ‘koeienvla’ school. Ze doelde waarschijnlijk op werken als On Wenlock Edge, The lark ascending, de Norfolk rhapsody, de Fantasia on Christmas carols, het hoboconcert en mogelijk zelfs op de Pastoral symphony (“een koe die over het hek kijkt”).

Het gaat daarbij om meesterlijke aspecten uit zijn werk, maar deze vormen bepaald niet het volledige beeld. Om dat te verkrijgen met men naar diepgravender, ruiger muziek van de Brit zoeken die onder meer te vinden is in de symfonieën nr. 1 en 7.

 

De muziek

De muzikale wortels van de componist zijn te vinden in de Engelse folklore en de polyfonie van de vroeg-Elisabethaanse tijd. Als de eerste vruchten daarvan kunnen we de liederencyclus On Wenlock Edge en de Tallis fantasy beschouwen (als we gemakshalve even van de oppervlakkige Greensleeves fantasy afzien).

Voor zijn eerste werk op groot formaat, de Eerste symfonie, was de poëzie, de natuurlyriek van Walt Whitman van grote betekenis. Ook Delius liet zich daar in Sea drift door inspireren. Het verklaart in samenhang ook de half nostalgische, half missionarische uitgangspunten van vele zijn werken.

Het Concert in a voor hobo en strijkorkest uit 1944 bestaat uit een Rondo pastorale in ’s componisten meest frisse, openlucht stijl, een heel kort, Menuet met een verrassende Musette en een finale in de vorm van een scherzo met twee trio’s; het tweede daarvan is heel serieus en reflectief van aard.

Na een optimale verklanking van de weemoedige slotmaten blijft de luisteraar ontroerd achter.

 

De opnamen

Op het appel ontbreken de ASV opname van Ruth Bolister en de (onvoordelige, want van een box met 7 cd’s deel uitmakende) dito van Jonathan Small.

De oudste opname komt van het echtpaar Barbirolli; wat destijds lang de enige lp versie was, is intussen voorbijgestreefd door jongere hoboïsten en betere opnametechnieken.

John Williams en Paavo Berglund doen het hoboconcert naar verhouding nogal routineus af en halen de eindselectie derhalve niet.

Roger Winfield is wat minder soepel en gevat dan zijn meeste collega’s, vandaar dat deze vertolking het vooral moet hebben van de warmbloedig gespeelde orkestpartij door Hickox en de zijnen.

Celia Nicklin is heel overtuigend en de Academy van Marriner ondersteunde haar volmaakt, maar de rest van het over twee cd’s gespreide programma is van minder kaliber en de opnamekwaliteit verraadt zijn betrekkelijke ouderdom.

Maurice Bourge doet met het strijkorkest van Boughton ook erg fraaie dingen, maar ook hier geldt dat de muzikale winst teniet wordt gedaan door een wat onnatuurlijke klank, zoals we die van zoveel Nimbus opnamen kennen. Bovendien is de solist duidelijk te prominent vastgelegd.

De ietwat klaaglijke toon van David Theodore maakt dat het dubbelzinnige karakter van het concert goed tot uitdrukking komt; hij overdrijft het pastorale karakter net niet en verleent de finale een lichte toets. De begeleiding door de strijkers van het Londens symfonie orkest verleent extra glans aan zijn interpretatie.

En ten slotte is er de keurig verdoekte opname van Neil Black met het Engels kamerorkest onder Daniël Barenboim. De toon van Black heeft iets aangenaam romigs met mooi pastorale kleuren en past als contrast bij de klaaglijker klanken van Theodore ook heel goed bij dit werk.

 

Conclusie

Uiteindelijk is de keuze voor de meest aanbevelenswaardige uitgaven niet zo lastig: het contrasterende paar Theodore en Black wint het pleit, waarbij nog kan worden opgemerkt dat de Chandos opname wat mooier klinkt. Hier is het nauwelijks een bezwaar dat men een tweede schijfje voor lief moet nemen.

 

Discografie

1955. Evelyn Rothwell met het Londens symfonie orkest o.l.v. John Barbirolli.  EMI 566.543-2 (2 cd’s).

1974. John Williams met het Bournemouth symfonie orkest o.l.v. Paavo Berglund. EMI 566.539-2.

1975. Neil Black met het Engels kamerorkest o.l.v. Daniel Barenboim. DG 439.529-2.

1977. Celia Nicklin met de Academy of St. Martin-in-the-Fields o.l.v. Neville Marriner. Decca 460.357-2 (2 cd’s).

1985. Maurice Bourge met het Engels strijkorkest o.l.v. William Boughton. Nimbus NI 7013

1987. Roger Winfield met Northern sinfonia o.l.v. Richard Hickox. EMI 573.986-2.

1988. David Theodore met het Londens symfonie orkest o.l.v. Bryden Thomson. Chandos CHAN 9262/3 (2 cd’s).

……. Ruth Bolister met het Elgar kamerorkest o.l.v. Stephen Bell. ASV CDDCA 1173.

……. Jonathan Small met het Liverpool filharmonisch orkest o.l.v. Vernon Handley. EMI 575.760-2 (7 cd’s).