Verg. Discografieën

VERDI: FORZA DEL DESTINO, LA

 

VERDI: LA FORZA DEL DESTINO

 

Op de populairste ouverture van Verdi volgt een spannend drama waarvoor de maestro destijds in 1862 op weg toog naar St. Petersburg.

 

Achtergronden

La forza del destino (De macht van het noodlot) is een heel turbulent familiedrama waarin de centrale hoofdfiguur, Don Carlo, vele landen doortrekt bij de achtervolging van Don Alvaro die er met zijn zuster Leonora vandoor is en daarbij in een ongelukkig toeval hun beider vader doodt. Door een volgend toeval raakt hij onbekend bevriend met de man die hij achtervolgt wat vanzelfsprekend calamiteiten op alle fronten tot gevolg heeft.

De opera werd in 1862 gecomponeerd in opdracht van de Opera in Sint Petersburg, maar zeven jaar later herzag Verdi het slot en andere passages voor opvoeringen in Milaan. Het is deze latere versie die we het vaakst te zien en te horen krijgen.

De in de tijd nogal gespreide handeling maakt het verhaal van de opera enigszins onsamenhangend en Verdi’s gebruik van telkens terugkerende muzikale motieven (zoals de noodlotsmotieven uit de ouverture) krijgen niet voldoende betekenis om de nodige samenhang in het werk te brengen zoals dat bij Wagner wel het geval was. Toch vormt deze toepassing in een doorgecomponeerde opera best een intrigerend element.

La forza del destino is misschien niet het meest voor de hand liggende werk om voor het eerst kennis te maken met Verdi, het opent wel de weg naar zijn vaak gedurfder andere opera’s.

Het werk ontstond in een overgangsperiode tussen Verdi’s midden- en late periode, s tot op zekere hoogte een samenvatting wat voorafging en een wegwijzer naar wat gaat komen. De operra kreeg nogal wat kritiek bij eerste uitvoeringen, vooral vanwege de spreiding van de handeling, maar verwirrf ook positieve reacties vanwege de msanier waarop de levens der hoofdfiguren op vele nivesu’s zijn uitgebeeld.

Aan mooie gedachten ontbreekt het zeker nietbin het werk dat een stel aria’s en duetten bevat die tot ’s componisten beste behoren. Maar hert is toch vooral de tinta – zoals Verdi zelf het noemde – de bijzondere kleur voor velke aria. Die is donker, geheel passend bij elke vaak klaaglijke melodie die de met doem geladentaak van de drie hoofdrolspelers uitbeeldt: de nobele Leonora di Vargas, bemind door de buitenstaander Don Alvaro en ten gevolge van eerwraak achtervolgd door haar broer Don Carlo.

Daar tegenover staat de nobele sereniteit van de vader overste van het klooster waar Leonore toevlucht zoekt en het lichtgeraakte gemompel van Fra Melitone en de listige, behoedzame ‘neem het leven zoals het komt’ houding van het plebs. Dit laatste lijkt vooruit te lopen op Moesorgsky’s Boris Godoenov.

 

De opnamen

Forza vergt veel van de vertolkers. Het gaat om zes zware hoofdrollen en aan de bewuste zangers worden vocaal en dramatisch zware eisen gesteld.

Aan die eisen voldeed de eerste voorhanden opname uit mei 1941, oorspronkelijk van Cetra, maar keurig gerestaureerd door Naxos en uitgebracht in de historische reeks mono opnamen.

Marinuzzi werd hier nauwelijks bekend als dirigent en dit schijnt zijn enige activiteit op operagebied te zijn geweest. Hij toont veel dramatische gevoel en structuurbesef. Zijn omroeporkest bevat ook geroutineerde musici van La Scala. Aan vitaliteit geen gebrek in ieder geval.

Maria Sangria was een van de beste Leonore’s ooit: toegewijd, stralend, gevoelig, zich volledig bewust van haar lot. Gallinano Masini diept goed het karakter van Alvaro uit en weet goed raad met diens wanhoop. Het gevoel van onontkoombare missie wordt door Carlo Tagliabue op zelfverzekerde en expressieve manier geuit. Tancredi Pasero is met zijn plechtige bas een ideale vertegenwoordiging van de vader overste en Saturno Meletti’s Melitone is scherp, zonder enige overdrijving getekend. Bijzonder goed is ook Ebe Stignani als Preziosilla die in de tweede akte het treurige lot van Carlo voorspelt.

Wat we missen in deze opname is het eerste duet van Alvaro en Carlo, maar die coupure was gewoon destijds. Met deze opname was een hoge standaard gevestigd.

In 1943 toonde Bruno Walter zich zeker niet minder vitaal aan de Met. Hij was in deze ‘live’ opname haast nog feller. De onbekende Stella Roman was een onderschatte Léonore; ze was vergelijkbaar met Milano en Gebald wat genoeg zegt over haar kwaliteiten. In Ei Pinda had ze een vader overste als ideale partner. Salvador Baccaloni maakt van de rol van Melitone wat ervan te maken valt. De rest van de bezetting maakt een eerder routineuze indruk, de geluidskwaliteit van Naxos’ verdoeking is redelijk, maar wat wil men voor deze prijs.

Een volgende opname werd ook ter plekke in Florence tijdens de Maggio musicale in 1953 gemaakt. De voortreffelijke aanjager daar was dirigent Dimitri Mitropoulos. Een jonge Renata Tebaldi is te horen als doorleefde Leonora. Haar stem verkeert in optimale vorm en ze fraseert voorbeeldig. Aan haar zijde toont Mario del Monaco zich opvallend bewust van de dramatische situatie en is hij minder dominant dan in de studio.. Met verder een levendige Preziosilla van Fedora Barbieri, een imposante vader overste van Cesare Siepi en een karakteristieke, gematigde Melitone van Renato Capecchi is dit een Forza om heel gelukkig mee te zijn. Toscanini, aan wie men hier wordt herinnerd, had het nauwelijks beter en pakkender kunnen doen.

In aar eerste EMI (in feite nog Engelse Columbia) opname uit 1954 is Maria Callas onvergetelijk welsprekend en onderzoekend naar de zielenroerselen van Leonora. Haar stem heeft al de kwaliteiten die men laser zo bewonderde, of juist niet accepteerde. Vanaf haar eerste recitatief zet ze iemand neer die kwetsbaar en wanhopig aan een onontkoombaar tragisch lot is onderworpen. Even vindt ze troost in het klooster, maar in haar laatste aria en het trio, nog vervuld van tragisch verlangen, is alle hoop opgegeven. Dat alles gebeurt op heel vitale wijze en eigenlijk niemand na haar wist zo verfijnd en gevarieerd met de tekst om te gaan. Een heel unieke en bijzondere prestatie.

Jammer dat de rest van de bezetting nogal teleurstelt. Richard Tucker zingt een kernachtige, maar in theatraal opzicht routineuze Alvaro, Carlo Tagliabue is als Don Carlo helaas slechts een schaduw van zijn verleden en de droeve toon plus de melodramatiek die Rossi-Lemeni in zijn opvatting van de vader overste legt, passen niet. Elena Nicolai is een schreeuwerige Preziosilla en alleen de geestige Melitone van Renato Capecchi biedt nog enige troost. Jammer ook van de aangebrachte coupures. Zo wordt deze opname al snel gedeclasseerd.

Decca zorgde in 1955 voor de eerste stereo opname met mee van de beste zangers uit die tijd, die als handicap een zwakke leiding en mogelijk een niet inspirerende studiosfeer hadden. Het ontbreekt over de hele line aan samenhang. Tebaldi is natuurlijk niet te versmaden als Leonora, ze zingt weer heel fraai, maar de ware inspiratie ontbreekt. Datzelfde geldt voor Del Monaco, die alle spontaniteit verloren schijnt te hebben. Teveel is expressie vervangen door pure kracht. Daarentegen is Bastianini vol jeugdige kracht als Don Carlo. Een memorabele prestatie. Siepi overtuigt opnieuw goed als vader overste, maar Giulietta Simionato, die de juiste stem heeft voor Preziosilla, geeft zich over aan overdrijving en Franco Corena legt teveel buffo karakter in zijn verpersoonlijking van Melitone. Een andere grote teleurstelling vormt dirigent Molinari-Pradelli die niet boven routineniveau uitkomt in zijn belangrijke inspirerende taak.

Het is jammer dat de daarentegen heel kundig door Fernando Previtali geleide Decca opname uit 12958 niet meer verkrijgbaar is. Hier gaat het om de herinnering aan drie grote zangers met persoonlijkheid en uitstraling: Zinka Milanov, Giuseppe di Stefano en Leonard Warren, deels overgekomen van de Met. Milanov als Leonora is dan eind vijftig, maar nog erg vitaal, zij het niet steeds zuiver, maar wel heel doorleefd zingend. Ze fraseert echter nog prachtig, is duidelijk verstaanbaar en zorgt voor een stel fraaie pianissimi. Giuseppe di Stefano Is een Alvaro met een geweldige stem zolang die onder de A blijft; zijn ritmische verve is bewonderenswaardig en hij maakt deze rol extra interessant. Luister bijvoorbeeld naar zijn grote aria uit dec derde akte of zijn aandeel in ‘Solenne in quest’ora’ om de essentie te horen van een tragische liefde. Meer dan wie ook beeldt hij een man uit die is overgeleverd aan het lot. Op vrijwel dezelfde wijze uit Leonard Warren het gedoemde lot van Don Carlo. Mogelijk overdrijft hij wat in ‘Urna fatale’, maar verder is alles wast hij doet raak. Jammer dat het belangrijke ‘ Sleale!’ duet is weggelaten, juist omdat de laatste ontmoeting tussen Alvaro en Carlo zo pakkend is. Giorgio Tozzi biedt een prachtig zingende, heel sympathieke vader overste.

Milanov was trouwens ook al te horen op een onbekende Music & Arts opname uit 1952. Met dezelfde prachtige pianissimi en legati; in het duet met vader overste ‘Pace, pace’ en het slotrit is ze geweldig expressief. Tucker zette hier de beste Alvão van zijn drietal neer en Warren is betrouwbaar als steeds. De rest van de bezetting biedt niets bijzonders en dirigent Stier houdt de muziek aan de (te) zware kant. Gek genoeg coupeert hij de hele eerste scene uit de tweede akte, maar handhaaft hij wel het ‘Sleale!’ duet.

 

Een vroegere en minder bekende RCA opname biedt een Amerikaanse dirigent en een grotendeels ook Amerikaanse bezetting in de zes belangrijkste rollen. Typisch voor de Met in de jaren zestig. Leontyne Price is hier op haar best, heel geëngageerd, ze zingt mooi vloeiend en beter dan later bij Levine. Ze mist hooguit de scherpzinnigheid om haar rol van binnenuit gestalte te geven. Tucker toont meer noblesse dan in de opname met Serafin, maar minder engagement dan in 1952 bij de opname uit de Met. Robert Merill werd vaak wat onderschat maar zijn Don Carlo is hier vocaal keurig in orde, muzikaal correct en qua temperament goed passend in het geheel. De jonge Shirley Verrett houdt zich nauwkeurig aan de tekst en is verder heel kranig als Preziosilla. Tozzi’s vader overste is wat roestig en routineus geworden wat de belangrijke ontmoeting met Eleonora niet ten goede komt. Ezio Flagello is met een behoorlijk krachtige en mooie stem een puike Mellitone. Thomas Schippers is heel goed thuis in de partituur en doet bijvoorbeeld prachtige dingen aan het begin van de tweede akte.

De RCA uitgave uit 1976 van James Levine is lang beschouwd als een van de veiligste aanbevelingen van deze opera. Hij dirigeert hier tenminste levendig en stimulerend, toont waar nodig ook gevoel, maar zelden de overtuigingskracht van zijn beste rivalen. Zeker op papier was zijn rolbezetting waarschijnlijk de beste die op dat moment verzameld kon worden.

De gastzangers – Kurt Moll als de Marchese en Michel Sénéchal als de muilezeldrijver Trabuco – doen niet voor de besten onder. Gabriel Bacqier verleent Melitone scherpe contouren, maar overdrijft soms wat en Fiorenza Cossotto is een levendige doch soms even minder subtiele Preziosilla. Haar ‘ Rataplan’ brengt de derde akte tot een meeslepend slot. Bonaldo Giaiotti is een geschikte, want waardige en sympathieke vader overste.

Leontyne Price is nog steeds een grootse Leonora, maar ze is door haar leeftijd toch wat minder imposant dan bij Schippers. Het is haar lage register dat aan kwaliteit heeft ingeboet. Ook lijkt ze hier wat minder geëngageerd. Placido Domingo is een soevereine Alvaro die noblesse en pathos uitstraalt. Later, bij Muti, overtreft hij zichzelf nog wel. Sherrill Milnes is een van de weinige baritons die zorgvuldig aandacht schenkt aan de dynamische en expressie voorschriften van de componist in ‘Urna fatale’ en elders.

Op deze, de beste van haar te weinige opnamen, zingt Martina Arroyo een prachtige, heel geloofwaardige Leonora. Distinctie is het hoofdkenmerk wanneer ze frasen tot in het hoogste register gaaf afwerkt met veel zorg voor de juiste dynamische verhoudingen. Ze toont een innemende persoonlijkheid; Caniglia, Milanov en Callas tonen wat meer karakter misschien en Tebaldi wist dat beter te uiten. Maar toch.

Carlo Bergonzi toont de nodige passie als Alvaro, maar zijn optreden is in vocaal opzicht heel beheerst om aan alle voorwaarden op het punt van frasering en dynamiek te voldoen. Zijn klaaglijke toon in passages als ‘I minacci fieri accenti’ bij zijn laatste ontmoeting met zijn aartsvijand kenmerkt de melancholie van de gedoemde protagonist.

Als Carlo is Piero Cappuccilli nog zo’n voorbeeldige Verdiaan. Hij zingt zuiver, met fraaie toon, subtiele frasering en een uitstekende dictie. Zo maakt hij de felheid van de gedreven wraakzuchtige volkomen duidelijk. Biancamaria Casoni is een kleurige, lichtvoetige en lachende Preziosilla, die alleen ewat aan kracht tekort komt in ‘Rataplan’. Jammer dast Geraint Evans in een kruising tussen Dulcamara en Falstaff een te zelfbewuste Melitone is. Florindo Andreolli daarentegen is de ideale Trabuco, waarna Ruggero Raimondi helaas weer teleurstelt als een al te naargeestige, glibberige vader overste. Wel verdient zijn aandeel in het slottrio alle waardering.

Met een mengeling van gevoeligheid en kracht leidde Riccardo Muti in 1986. Soms heeft het klinkend resultaat iets agressiefs wat minder bevalt. Daar staat tegenover dat details fraai zijn uitgewerkt, ritmen straf klinken en onverwacht veel samenhang in de opera ontstaat. Hier krijgt het werk de dramatische theatersfeer die het nodig heeft.

Daarbij wordt hij geholpen door de beste Don Alvaro uit die tijd. Placido Domingo overtreft hier zichzelf, in casu zijn eerdere opname. Hij verpersoonlijkt de aristocratische strijder vol passie en met gevoel voor koelbloedige ironie ten voeten uit. Hij toont ook gevoel voor eer en een grote dosis moed. Beter kan haast niet.

Gelukkig ageert de rest van de bezetting vrijwel op eenzelfde hoog niveau. Te beginnen met een felle, sonore Don Carlo van Giorgio Zancanaro. Hij toont zich niet te vermurwen in ‘Urna fatale’ ook al werkt hij de loopjes niet puntgaaf af, maar hij kan het in hun drie ontmoetingen perfect opnemen tegen Domingo.

Mirella Freni mag dan geen echte spinto stem bezitten en haar voordracht is niet steeds tegen hoge druk bestand, maar ze geeft wel een heel doorleefde Leonora ten beste, al blijft ze in dit opzicht nog iets achter bij Callas en Tebaldi (in Florence). Paul Plishka is een welluidende, maar verder wat bleke vader overste, de jonge Dolora Zajicek voldoet goed als Preziosilla. Om een meer dan middelmatige Melitone neer te zetten, blijkt Sesto Bruscantini iets te oud.

Voor een teleurstelling zorgt hierna Giuseppe Sinopoli die heel eigenzinnig met de opera omspringt, grillige tempi kiest en de vaart uit de muziek haalt. Probeer het duet tussen Leonore en de vader overste dat bijna geheel stolt. Rosalind Plowright is de beste in een bezetting van heel wisselend niveau. Ze portretteert Leonora van binnen uit en het is alleen jammer dast haar hoge register enigszins hol klinkt. De Alvarorol lijkt te hoog gegrepen voor José Carreras; hij generaliseert zijn rol teveel. Ook Renato Bruson haalt te weinig uit de figuur van Don Carlo; hij klinkt bijna ongeïnteresseerd. De Preziosilla van Agnes Baltsa toont de nodige flair, maar is ook nogal onbeheerst en Juan Pons is een slechts middelmatige Melitone. In tegenstelling tot de uitvoering is de opname zeer goed.

Komen we aan de interessantste en voorlopig enige uitgave van de St. Petersburgse versie uit 1862. Goede kans dat die helaas niet meer of moeilijk verkrijgbaar is. Dat Gergiev voor vaart en verve zorgt zal niemand verbazen. Daarbij is hij gelukkig ook heel stijlvol en doet het italianata niets tekort. Gelukkig doen ook de Russische zangers niet of nauwelijks onder voor hun andere internationale collega’s, hooguit qua uitspraak, maar ook daaraan hebben coaches hard gewerkt.

Gegan Gregoriam is een puike Alvaro en hij is ook in volle glans te horen in zijn extra aria die Verdi in 1869 schrapte. Dat hij bij alle gekwetste trots in zijn voordracht ook ruimte liet voor gevoel van leed, pleit verder voor hem. Tegenover hem is Nikolai Putilin een minstens zo geëngageerde en felle Carlos. Galina Gorchakova is een innemende, meeslepende Leonora, Olga Borodina een spirituele Preziosilla en Georgy Zastavny een goed karakteriserende Melitone. De enige zwakke stee is de wat roestige vader overste van Mikhail Kit.

 

Beeldopnamen

Om te beginnen is er een tweede opname van Levine uit de Met, maar die bestaat alleen in tapevorm en zal moeilijk of niet leverbaar zijn. Price is nogmaals in actie als Leonora, maar met meer beperkingen al maakt ze best nog indruk. Giuseppe Giacomini is een stoere Alvaro die ook met zijn heldhaftigheid iets van wanhoop laat doorschemeren. De Don Carlo van Leo Nucci valt wat tegen omdat hij een slechts vage uitbeelding geeft en weinig uitstraling bezit. De rest van de bezetting kan ermee door en de aankleding door John Dexter heeft traditionele trekken, waar niets op tegen is.

De volgende dvd productie brengt ons terug naar de Opera in Napels. We schrijven 1958 en geen wonder dat de verfilming in zwart/wit is en dat de geluidskwaliteit vrij pover aandoet. Renata Tebaldi is eens te meer een superieure Leonora, Franco Corelli een viriele Alvaro in een rol die hem op het lijf geschreven lijkt, Ettore Bastianini een stoere Don Carlo en Boris Christoff een imposante, heel persoonlijke vader overste. Verder zijn daar een levendige Preziosilla van Oralia Dominguez en een innemende Melitone van Renato Capecchi. Molinari-Pradelli dirigeert hier een stuk levendiger dan op de cd. Dat de decors erg ouderwets aandoen, moet voor lief worden genomen bij zoveel vocale pracht.

Toen Gergiev in 1995 zijn uitvoering van de Sint Petersburgse versie liet verfilmen, beschikte hij in grote lijnen over dezelfde bezetting als op de cd uitgave. Heel consequent zijn ook replica’s van de oorspronkelijke decors gebruikt. Louter pluspunten dus voor deze vertoning.

 

Conclusie

Allereerst is het belangrijk de aandacht te vestigen op de historische opnamen van Marinuzzi en Walter. Normaal haalt menigeen de schouders op over dergelijke heruitgaven op grond van de inferieure geluidskwaliteit, maar het is goed om hier eens over dat bezwaar heen te stappen. De ploeg van Marinuzzi laat fascinerende dingen horen, die van Walter munt uit door vitaliteit.

Bij de nieuwere opnamen gaat de keus vooral tussen Gardelli met een uitstekende allround bezetting, Muti met zijn aanjagend vuur en Mitropoulos idem. Daarna komen pas Levine (RCA) en de licht bekorte Serafin vanwege Callas. Wie de officieel niet meer verkrijgbare Philipsopname van Gergiev nog kan bemachtigen, krijgt ook iets heel bijzonders en moois in handen.

In de videosector in niet veel keuze, maar hoort de eerste keus onmiskenbaar uit te gaan naar de ArtHaus opname van Gergiev met de Napolitaanse uitgave als interessante tweede.

Als gedachtenspel is het aardig om zelf een niet realiseerbare bezetting samen te stellen. Die zou bestaan uit: Tebaldi of Caniglia als Leonora, Domingo of Corelli als Don Carlo, Cappuccilli of Bastianini als Alvaro, Pinza of Pasero als vader overste, Fedora Barbieri (Preziosilla) en Renato Capecchi (Melitone), zij allen gedirigeerd door Dimitri Mitropoulos.

 

Discografie

1941. Maria Caniglia, Galliano Massini, Carlo Tagliabue, Tancredi Pasero, Ebe Stignani, Saturno Melotti, Ernesto Dominici, Giuseppe Nessi met koor en orkest van de Italiaanse omroep o.l.v. Gino Marinuzzi. Naxos 8.110206/7 (2 cd’s).

 

1943. Stella Roman, Frederick Jagel, Lawrence Tibbett, Ezio Pinza, Irra Petina, Salvatore Baccaloni, Louis d’ Angelo, Thelma Votipka, Alessio de Paolis, Lorenzo Alvary, John Gurney met het Ensemble va de Metropolitan Opera, New York o.l.v. Bruno Walter. Naxos 8.110038/40 (3 cd’s).

 

1952. Zinka Milanov, Richard Tucker, Leonard Warren, Jerome Hines, Miller, Pechner, Vichegonov met het Ensemble van de Metropolitan opersa, New York o.l.v. Fritz Stiedry. Music & Arts CD 693 (2 cd’s).

 

1953. Renata Tebaldi, Mario del Monaco, Aldo Protti, Cesare Siepi, Fedora Barbieri, Renato Capecchi, Silvio Maionica, Piero de Palma, met het Ensemble van het Teatro communale Firenze o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Foyer ..

 

1954. Maria Callas, Richard Tucker, Carlo Tagliabue, Nicola Rossi-Lemeni, Elena Nicolai, Renato Capecchi, Plinio Clabassi, Rina Cavallari, Gini del Signore, Daro Caselli, met het Ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Tullio Serafin. EMI 556.323-2 (3 cd’s).

 

1955. Renata Tebaldi, Mario del Monaco, Ettore Bastianini, Cesare Siepi, Giulietta Simionato, Franco Corena, Siklvio Maionica, Piero de Palma met het Koor en orkest van de Accademia di Santa Cecilia, Rome o.l.v. Francesco Molinari-Pradelli. Decca 421.598-2, 461.707-2 (3 cd’s).

 

1958. Zinka Milanov, Giuseppe di Stefano, Leonard Warren, Giorgio Tozzi, Rosalindc Elias, Dino Mantovani, Paolo Washington, Angelo Mercuriali met het Koor en orkest van de Accademia di Santa Cecilia, Rome o.l.v. Previtali. RCA/Decca …….

 

1958. Renata Tebaldi, Franco Corelli, Ettore Bastianini, Boris Christoff, Oralia Dominguez, Renato Capecchi, Jorge Algorta, Mariano Caruso, Anna di Stasio, Giuseppe Forgione, Gianni Bardi met het Ensemble van de San Carlo theater, Napels o.l.v. Francesco Molinari-Pradelli. Golden Age of Opera ……

 

1960. Antonietta Stella, Giuseppe di Stefano, Ettore Bastianini, Walter Kreppel, Giulietta Simionato, Karl Dönch, Ludwig Welter, Hugo Meyer-Welfing, Harald Pröglhof, Franz Bierbach met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Dimitri Mitropoulos. Orfeo d’ Or C 681.0621 (2 cd’s).

 

1964. Leontyne Price, Richard Tucker, Robert Merrill, Giorgio Tozzi, Shirley Verrett, Ezio Flagello, Giovanni Foiani, Piero de Palma met het Ensemble van RCA Italiana o.l.v. Thomas Schippers. RCA GD 87971 (3 cd’s).

 

1969. Martina Arroyo, Kenneth Collins, Peter Glossop, Don Garrard, Janet Coster, Derek Hammond-Stroud, Roderick Kennedy, Kenneth Bowen met de BBC Singers en het BBC Concert orkest o.l.v. John Matheson. Opera Rara ORCV 304 (2 cd’s).

 

1969. Martina Arroyo, Carlo Bergonzi, Piero Cappuccilli, Ruggero Raimondi, Biancamaria Casoni, Geraint Evans, Antonio Zerbini, Fiorindo Andreolli met het Ambrosian operakoor en het Royal philharmonic orkest o.l.v. Lamberto Gardelli. EMI 567.124-2, 764.646-2 (3 cd’s).

 

1976. Leontyne Price, Placido Domingo, Sherrill Millnes, Bonaldo Giaiotti, Fiorenza Cossotto, Gabriel Bacquier, Kurt Moll, Michel Sénéchal, Gillian Knight, Malcolm King, William Elvin met het John Alldiskoor en het Londens symfonie orkest o.l.v. James Levine. RCA RD 81864, 74321-39502-2 (3 cd’s).

 

1986. Mirella Freni, Placido Domingo, Giorgio Zancanario, Paul Plishka, Dolora Zajic, Sesto Bruscantini, Giorgio Surian, Ernesto Gavazzi met het Ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Riccardo Muti. EMI 747.485-8 (3 cd’s).

 

1987. Rosalind Plowright, Agnes Baltsa, José Carreras, Paata Burchuladze, Juan Pons, John Tomlinson, Jean Rigby, Richard van Allan, Mark Curtis, Petteri Salomaa, met het Ambrosian operakoor en het Philharmonia orkest o.l.v. James Levine. DG 419.203-2 (3 cd’s).

 

1995. Galina Gorchakova, Gegam Grigorian, Nikolai Putilin, Mikhail Kit, Olga Borodina, Georgy Zastavny, Askar Abdrazakov, Nikolai Gassiev, Lia Zhevtzova, Yuri Laptev met het Ensemble van het Kirov theater, St. Petersburg o.l.v. Valery Gergiev. Philips 446.951-2 (3 cd’s).

 

Video

 

1958. Renata Tebaldi, Franco Corelli, Ettore Bastianini, Boris Christoff, Oralia Dominguez, Renato Capecchi, Jorge Algorta, Mariano Caruso, Anna di Stasio, Giuseppe Forgione, Gianni Bardi met het Ensemble van de San Carlo opera, Napels o.l.v. Francesco Molinari-Pradelli. Hardy Classic, HCD 4002 (dvd).

 

1984. Leontyne Price, Giuseppe Giacomini, Leo Nucci, Bonaldo Giaiotti, Enrico Fissore, Richard Vernon, Anthony Laciura met het Ensemble van de Metropolitan opera, New York o.l.v. James Levine. DG 072-427-3 (vhs).

 

1995. Galina Gorchakova, Gegam Gregorian, Nikolai Putilin, Sergei Alexashkin, Marianna Tarasova, Georgy Zastavny, Grigory Karasev met het Ensemble van het Kirov theater, St. Petersburg o.l.v. Valery Gergiev. ArtHaus 100.078 (dvd).LA FORZA DEL DESTINO