Verg. Discografieën

VERDI: TRAVIATA, LA

VERDI: LA TRAVIATA

 

Vrouwen die op de verkeerde weg zijn geraakt, die hun liefde moeten opgeven ter wille van de conventie. Dat was een thema dat Verdi na aan het hart lag – hij leefde zelf met zo iemand samen. In zijn op Alexandre Dumas’ drama La dame aux camélias gebaseerde opera kiest hij nadrukkelijk partij voor z’n vrouw. Zijn medeleven voor de aan tbc lijdende courtisane wordt uitgedrukt in heel fragiele tonen, zoals hij die voordien niet had gevonden. Het is de moeite waard om de voorbodes van Verdi’s tragische heldin te onthullen en de verleidelijkste uitvoering te ontdekken.

 

Achtergronden

 

“Ik heb niets te verbergen,” schreef Verdi in 1852 vanuit Parijs aan Antonio Barezzi, de vader van zijn overleden echtgenote. “In mijn huis woont een dame, vrij en onafhankelijk, net als ik zeer gesteld op een rustig leven, waarbij ze beschikt over royale middelen. Noch zij, noch ik hoeven verantwoording af te leggen tegenover wie dan ook; maar behalve dat: weet iemand hoe onze relatie is? Kan iemand zeggen of we wel of niet zijn getrouwd? Kan iemand zeggen of dit goed of slecht is? Waarom zou het niet goed zijn?” 

De afkeuring van de maatschappij en zelfs van goede vrienden als Barezzi ten spijt leefde Verdi met de prima donna Giuseppina Strepponi, die zelf als een traviata – iemand die van de juiste weg was geraakt – werd gezien. In de winter van datzelfde jaar 1852 ging in Parijs een nieuw toneelstuk in première dat meteen een succès de scandale was: La dame aux camélias van Alexandre Dumas. Het verhulde vaag, maar romantiserende ook hevig diens eigen korte relatie met de beroemde demi-mondaine Marie Duplessis. Deze weggelopen dochter van een winkelier uit de provincie was als vijftienjarige begonnen met het legen van de potten in de Parijse Opéra, maar werd binnen een jaar of twee het prachtige middelpunt van een kring deftige minnaars, inclusief Franz Liszt en de Vicomte de Perregaux, met wie ze later trouwde; nauwelijks drieëntwintig jaar oud stierf ze in 1847 aan tuberculose.

Om het even of Verdi zelf het toneelstuk zag, hij moet er in ieder geval veel over hebben gehoord en tenminste overeenkomsten Brindisi hebben gevoeld met zijn eigen situatie, temeer om Giuseppina een foute diagnose had gekregen: ook zij zou aan tbc lijden. Maar bovendien zocht hij naar een nieuw onderwerp om het ondernemende Teatro La Fenice in Venetië te behagen. Om het even hoezeer die parallellen hem beïnvloeden, een jaar later werkte hij aan wat hij zelf noemde “… een thema van onze tijd!” De oorspronkelijke titel luidde veelbetekenend genoeg Amore e morte, maar het werk werd echt overal ter wereld een van de lievelingsopera’s onder de titel La traviata.

Die populariteit moest wel groeien. Niet alleen had het publiek moeite met de eigentijdse handeling, de erg zwaar uitgevallen en in dramatisch opzicht niet geheel bevredigende prima donna droeg een nog groter deel van de schuld hiervoor. In wezen werd het werk tegen de zin van Verdi in de 18e eeuw gesitueerd en het libretto is vaak welbewust archaïsch. Verdi herzag het werk enigszins voor latere opvoeringen en stond enige coupures toe – tweede coupletten van cabaletta’s en bekorting van de derde akte – waardoor de handeling vlotter ging lopen. Soms worden die ook nu nog gerealiseerd.

Geleidelijk aan, naarmate het werk aan populariteit won, verschoof de handeling naar de tijd waarin deze echt speelde. Begrijpelijk en ironisch genoeg omdat die tijd zelf tot het verleden was gaan behoren. Niettemin blijft het werk ook nu nog opvallend toepasselijk wanneer zowel de plaag van de heldin, tuberculose en de hypocriete moraal van het publiek met verrassende kracht een renaissance beleven. Temidden van een epidemie van publiciteit in de schandaalpers geldt de moraal “Laat hem die zonder schuld is de eerste steen werpen” nog steeds.

Toch is het best frappant dat Verdi na een stel opera’s die in het verleden handelden ineens met een onderwerp uit zijn eigen tijd kwam. Over de aan tbc lijdende ‘call girl’ Violetta, wier liefde voor een upper-class man als Alfredo de afkeuring wekt van diens klassenbewuste vader Germont. Na de kostuumdrama’s van Rigoletto en Il trovatore is La traviata een viel intiemer werk, handelend tussen drie personen tegen een high society achtergrond. Geen wonder dat wat nu een van Verdi’s populairste opera’s is destijds geen genade vond.

La traviata werd direct na Il trovatore geschreven, maar is volkomen verschillend van stijl. Het gaat om een intieme, indringend gekarakteriseerde schrijfwijze die ook in Rigoletto voorkomt, maar die hier de hele opera domineert. Muzikaal gezien zijn het koor en de kleinere rollen volledig ondergeschikt aan de drie hoofdrollen en met name natuurlijk aan de heldin die hier Violetta heet. De opera is haar noodlot en is opgebouwd uit haar crises. In elke akte gaat ze de confrontatie met haar noodlot aan, blijft het even de baas, maar wordt dan toch weggevaagd. Haar muziek domineert de opera vanaf het begin van het voorspel, waarin de vioolfiguren haar inwendige ziekte schilderen en de muziek langzaam overgaat in een warmer, geanimeerder thema, dat haar liefde voor Alfredo illustreert en dat door hem in het walsduet Un di felice wordt geïntroduceerd. In Violetta’s lange scène en de aria’s die daarop volgen – Ah, fors’e lui en Sempre libera wordt coloratuur vertoon met een heel dramatisch doel ingezet: het onderstreept het vertwijfelde karakter van van haar najagen van genoegens in een poging om de naderende dood te ontlopen.

Alfredo wordt veel eenvoudiger uitgebeeld door open thema’s van het Brindisi en het duet; pas in de tweede akte, in De’miei bollenti spiriti wordt zijn diepere innerlijk onthuld met behulp van kantige pizzicato strijkers als ondergrond bij de gladde vocale lijn. Zijn furieuze muziek overheerst het slot van de feestscène, maar de derde akte is weer geheel aan Violetta, te beginnen met dezelfde kille violen in mineur die de akte kleuren. Addio il passato is de weerkaatsing van het hoopvolle Ah, fors’e lui, maar zakt nu weg in een moedeloos mineur. Het liefdesthema komt terug als ze de brief van Germont leest en zich opnieuw illusies maakt over haar herstel.

Germonts uitbeelding is nog simpeler: het kalme, maar nadrukkelijke ritme van de muziek stuit onverbiddelijk op de gepassioneerde uitbarstingen van Violetta en in zijn aria Di provenza il mar die bewust en mild ouderwets klinkt om zijn leeftijd en zijn houding te onderstrepen, blijkt dit overduidelijk. In menig opzicht drukt de last van Traviata vooral op de schouders van de sopraan en de dirigent, maar het werk ontwikkelt zich pas goed bij een optimale interactie met de overige protagonisten.

De opnamen

 

Het is duidelijk: op het evenwicht van deze vier elementen – de drie protagonisten en de dirigent – berust het succes (of het falen) van iedere Traviata. De catalogus vermeldt zo’n 80 opnamen plus een aantal  video registraties. Bij het overzien van die lange lijst met veel enige malen terugkerende zangers deinst men haast terug voor een nadere vergelijking: vrijwel onbegonnen werk immers. Eigenlijk is het enigszins verrassend bij zo’n groot aantal dat geen absoluut “beste” vertolking kan worden aangewezen. Daarom wordt hieronder een aantal van de betere versies kort gememoreerd en bestaat de short-list uit de vijf meest aanbevelenswaardige, waarin niet slechts Violetta, maar alle wezenlijke factoren, inclusief de opnamekwaliteit, een doorslaggevende rol spelen.

Violetta vormt niettemin de toetssteen, zij draagt in hoge mate deze opera. Ze is bijna voortdurend aanwezig op het toneel op een adempauze in het midden van de tweede akte na. Haar muziek is veeleisend genoeg, maar ze moet over meer dan alleen technische brille beschikken. In de eerste akte kan een pure leggiero, de lirico spinto sopraan uitstekend voldoen, maar in de volgende aktes wordt een groter beroep op de dramatische vermogens gedaan. Verdi zelf schreef over enige van zijn tijdgenoot sopranen: “Alle drie hebben ze een zwakke stem, maar ze beschikken over veel talent, bezieling en dramatisch gevoel. Ze deden het alle drie uitstekend in La traviata.” Met “zwak” bedoelde hij in relatie tot de overdreven praalsopranen die toen in zwang waren, zoals degene die de première bedierf.

Niettemin had hij Maria Callas op het oog kunnen hebben: in vocaal opzicht verre van onberispelijk, maar in dramatisch opzicht uiterst boeiend. Ongelukkig genoeg nam ze deze opera nooit onder ideale omstandigheden op en moeten we genoegen nemen met de meest acceptabele van haar tenminste vier pogingen.  Aan het begin van haar loopbaan nam ze het werk in de studio op, dus voordat haar opvatting volledig was gevormd en bovendien met een verder inferieure bezetting. Haar andere opnamen zijn aan live gelegenheden ontleend: in Mexico City (1951), La Scala (met Giulini, 1955), in Covent Garden (1958) en last but not least in Lissabon (ook 1958).

Joan Sutherland verging het relatief beter, maar hoewel haar latere versie wat spectaculairder is, valt de balans nogal tegen. Riccardo Muti’s beide opnamen vielen af tengevolge van zijn Violetta’s – Renata Scotto’s grande dame en Tiziana Fabbricini stralend met een scherp randje. Muti is wel heel partituurgetrouw (maar soms nog sneller dan Toscanini) en Kraus plus Bruson zijn een waardig koppel Germonts. Renata Scotto mag dan innemend en geëngageerd zijn, ze laat teveel kanten van de rol onderbelicht.

Scotto klinkt merkwaardig genoeg frisser in haar later ontstane DG opname. Hier frapperen haar prachtige coloraturen in de eerste akte en de slotscène is heel ontroerend. Jammer dat de rest van de bezetting – met een pakkende, maar allerminst verfijnde Alfredo van Gianni Raimondi en een grove Germont van Bastianini – zo teleurstellend is, net als Votto’s routineuze directie.

Terloops verdienen ook zij nog vermelding:

Toscanini’s live registratie uit december 1946 was een van zijn eerste volledige opera opnamen uit zijn laatste jaren in New York. Zijn tempi zijn helaas niet alleen snel, ze zijn gejaagd. Maar aan hoogspanning geen gebrek en zowel Licia Albanese als Jan Peerce reageren adequaat en tonen meer dan alleen maar discipline. De opname klinkt als meestal bij Toscanini super droog, maar wel helder. Montserrat Caballé zingt een prachtige en innemende Violetta en Carlo Bergonzi is een aristocratische Alfredo, maar Georges Prêtre dirigeert het volledige werk te eigenzinnig.

Carlo Rizzi’s Teldec opname is een “veilige” aanbeveling met Edita Gruberova, wier heldere sopraan onder druk wat aan glans verliest, maar die wel heel fraaie pianissimi produceert en de niet ideale finesse tonende Neil Shicoff; Giorgio Zancanaro is een goed karakteriserende pa Germont en hij verleent gevoelsdiepte aan het eerste tafereel uit de tweede akte tot Di provenza il mar. Het Londense orkest speelt verfijnd maar schiet tekort in all-round fascinatie in vergelijking met de top vijf.

Vanzelfsprekend staat ook een heel stel historische opnamen ter beschikking, te beginnen met een Scala versie uit 1928 met een schelle Violetta van Mercedes Capsir en een blatende Alfredo van Lionello Cecil; alleen Carlo Galeffi als Germont sr. Is de moeite waard. Dan is daar Carlo Sabajno (1930), een onderschatte dirigent die in de Scala moest trachten de door het vertrek van Toscanini ontstane leemte op te vullen. Zijn aanpak is vlot en onopgesmukt. De titelrol is in handen van de Hongaarse Anna Rozsa, die met veel gevoel, maar verre van volmaakt zingt. Haar Italiaanse partners Alessandro Ziliani als een gecultiveerde Alfredo en Luigi Borgonovo als een vaderlijke Germont zijn echter best de moeite waard.  Boeiend materiaal voor de echt geïnteresseerden, maar niet echt relevant voor de verzamelaar van nu. Met één uitzondering: de Naxos heruitgave uit 1935 uit de Met met daarin Rosa Ponselle en Ettore Panizza (eerder Toscanini’s assistent in Milaan) als dirigent. Ponselle was een legendarische exponente van deze rol en verricht hier met haar stevige, warme stem en haar perfecte techniek vocale wonderen. Interessant om haar te vergelijken met de jongste rivale, Gheorghiu. Achteraf kan men haar wat theatraal vinden en niet echt doorleefd in vergelijking met Callas, Scotto en Cotrubas. De Alfredo van Frederick Jagel kan men beter snel vergeten, maar de Germont van Lawrence Tibbett is een belevenis: stijlvol bel canto op zijn best.

Controversieel is ook de radio opname van Toscanini uit ’46. Zijn dirigaat is ongetwijfeld heel authentiek, maar het probleem schuilt als zo vaak bij zijn zangers. Licia Albanese is een wel erg eendimensionale Violetta, Jan Peerce is een erg gespierde, maar ouwelijke Alfredo en Robert Merrill een bleke Germont père. De Preiser opname uit hetzelfde jaar stamt uit Rome en heeft weinig interessants te bieden.

Tamelijk teleurstellend ook de enige opname van Renata Tebaldi: weinig dramatisch, niet erg subtiel en erg globaal qua opvatting. De rest van de bezetting blijft met Gianni Poggi en Aldo Protti nog verder onder de maat.

Heel wat imposanter is Rosanna Carteri in de titelrol bij de ervaren, rustige Pierre Monteux. Zij overtuigt op eerlijke, onopgesmukte wijze, onthuld fraaie details en duidt Violetta’s wisselende emoties heel mooi. Valletti is een al even fijnzinnige Alfredo en Warren kan er als Germont goed mee door.

De Columbia opname uit 1955 van Tullio Serafin heeft tengevolge van contractuele verplichtingen van Callas elders Antonietta Stella in de titelrol. Zij klinkt wel overtuigend, maar niet bijzonder. Di Stefano is meer dan betrouwbaar als Alfredo, Gobbi naar verwachting een geweldige Germont.

De keus van de opname op een plaats hoog in de ranglijst gaat tussen de “veilige” Gruberova/Rizzi combinatie en de twee opnamen van Sutherland. Het mag wat pervers lijken om de oudste van die twee te kiezen omdat Sutherland daar net iets minder is, maar die versie is in alle andere opzichten beter. John Pritchard, lang niet altijd een geïnspireerd interpreet, zorgt voor een meer consistente en sympathieke lezing dan de krampachtige, hortende Richard Bonynge. Ook brengt hij het werk ongecoupeerd. Merrill is als een rijk en warm klinkende mooie Barolo mogelijk de beste Germont op de plaat. En Carlo Bergonzi’s Alfredo is veel ontroerender dan Pavarotti’s stralende, extroverte Alfredo; hij is ook heel elegant en behoort ook tot de beste vertolkers van deze rol.

Joan Sutherland vormt het meest controversiële aspect van deze uitvoering, maar met haar vrijzwevende sopraan en haar technische virtuositeit valt haar sterkwaliteit niet te ontzeggen. Ongelukkig genoeg is ze zichzelf daar soms maar al te bewust van, zoals waar ze de triller in Ah, fors’e lui aanhoudt. En hoewel haar uitspraak duidelijker is dan in sommige andere van haar opnamen, doet ze weer te weinig met de tekst. Haar Violetta is vaak treffend en fijnzinnig en hoewel ze wat boeiender karakteriseert dan Edita Gruberova, klinkt ze te droevig en gebruikt ze teveel portamento, wat vreemd gegiechel ten spijt. Niettemin vormt ze het centrum van een imposante, goed geïntegreerde uitvoering met een fraaie toneelsfeer, terwijl haar latere versie klinkt alsof die in het Sportfondsenbad werd opgenomen.

Sinds het verschijnen in 1960 is de Traviata met Victoria de los Angeles een van de geliefdste versies geweest. Dit in tegenstelling tot het feit dat de rol verre van ideaal ligt voor haar stem – ze was nu eenmaal niet van nature een coloratura - en dat vaak een spoor van moeite te onderkennen is in haar hoogste register, zoals in Sempre libera. Maar ze zingt zo prachtig en haar uitspraak en tekstduiding is zo uitzonderlijk. Deze interpretatie is vrijwel even “compleet” als die van Callas, doch minder intens en met doem geladen, maar – net als bij Ileana Cotrubas op DG – meer innig kwetsbaar en pathetisch; de tweede akte is hartverscheurend. Del Monte is een eerder ouderwetse directe Alfredo, vurig en kernachtig zoals in Un di, felice, maar niet zonder de juiste beheersing, ook al geeft hij soms toe aan typisch tenorale gemaniëreerdheid. Sereni als Germont doet het hier beter dan naast Callas, maar hij schijnt de inspiratie van een live opvoering te missen met een routineuze Di Provenza. Elektriserend vermogen is helaas ook niet de sterke kant van Tullio Serafin die hier – nog steeds verstoken van Callas – in Rome een herkansing kreeg. Zijn tempi zijn open en zijn musiceren ademt warmte, hij werkt vanuit een enorme ervaring en weet ruimte aan de stemmen te verlenen. De dramatiek ontbreekt ook niet, het orkest speelt mooi voor hem en de digitale verdoeking slaagde behoorlijk, alleen de strijkers klinken wat kaal. Jammer van de coupures in deze goed geïntegreerde goedkope versie (zonder libretto).

Van Maria Callas zijn er tenminste vier opnamen, ontstaan tussen 1953 en 1958. Voor menigeen was zij de beste en belangrijkste Violetta uit de twintigste eeuw. De oudste opname van haar op Fonitcetra uit 1952 klinkt nogal pover en haar partners overtuigden niet erg. Haar feitelijk mooiste opname gaat terug tot een live optreden in Covent Garden en of het daaraan ligt: het is in sommige opzichten haar beste versie: treffender, fataler, trotser en verdrietiger dan wat ze daarvoor en later liet horen.

Menigeen zal Callas op de eerste plaats zetten. Zeker als het gat om optimaal tragisch dramatische uitkomsten. Callas onthult inderdaad alle emotionele hoogten en diepten met passende koortsachtige expressiviteit. De intensiteit van Sempre libera en de verwoestende werking van Ah! Dite alle giovine, de somberheid van de slotscène – dat alles is onovertroffen. Geen der andere vertolksters kan daaraan tippen. Callas namelijk voert de luisteraar door al Violetta’s emoties: zorgeloze, koortsachtige vreugde tijdens haar feest, het ontspringen van liefde als ze Alfredo ontmoet, wanhoop wanneer ze hem moet opgeven, gekweldheid over zijn boosheid en tragische gevoelens als ze dreigt dood te gaan. Menige zangeres weet de luisteraar tot tranen toe te ontroeren in de derde akte, Callas lukt dat al in de tweede. Dat gebeurt in haar gesprek met vader Germont. Het verdriet en de leegte die haar toon penetreren als ze beseft dat ze haar geliefde Alfredo moet opgeven, zijn maar al te duidelijk. Het voorlezen van de brief is heel suggestief. Het ontroerendste moment komt met Ma se tornado als ze beseft dat ze niet meer te redden is.

Gelukkig is de rest van de bezetting ook goed. Kraus, hier nog op zijn jeugdigst (bijna als Schipa), is een ideaal stijlvolle elegante en verfijnde, zij het wat stijve Alfredo met een fraaie toon. Sereni, vaak onderschat, is even rijk van toon en vaderlijk als in de Classics for Pleasure versie; hij is nu eens onverbiddelijk, dan weer heel gevoelig als de eerst beledigde, daarna sympathieke vader; in de kleinere rollen toont iedereen karakter. Franco Ghione, geen echte orkesttovenaar, moet ook niet worden onderschat. Hij is een ervaren theater dirigent die de muziek met dramatische kracht voortstuwt en deze toch voor zichzelf laat spreken. Hij toont ook veel gevoel jegens de zangers.

Zover, zo goed. Maar het gaat hier niet om een geweldige opname en behalve de gangbare coupures is er nogal wat mis met deze versie. Callas heeft hier een zeer wisselende stem met hoorbare problemen in Ah, fors’e lui; ze eindigt Sempre libera met een gil en Addio il passato met een geloei. Het geluid, ontleend aan een live radio uitzending is lawaaierig, slecht van balans en in beperkende mono. Maar ergst van al is de souffleur die voor een onzalige continuopartij zorgt omdat hij bijna even duidelijk hoorbaar is als de zangers. Maar de beide eerdere opnamen van Callas hebben nog grotere handicaps. Vandaar dat dit onmogelijk de eerste keus kan zijn, maar niemand zal de opera en het wezen van Violetta als zodanig ooit volledig begrijpen zonder kennis te hebben genomen van deze uitgave.

Van de andere Callas opnamen is die met Giulini relatief de beste. De dirigent voert de zangeres nog haast tot grotere hoogten qua dramatisch gevoel en Giuseppe di Stefano is een vuriger, doch minder scrupuleuze Alfredo dan Kraus; Ettore Bastianini is een ongevoelige, luide Germont père.

Komen we bij Anna Moffo die als Violetta qua stemmiddelen en techniek heel achtenswaardig is, maar die het wat aan inlevingsvermogen lijkt te ontbreken. Tucker is een gespierde Alfredo, Merrill een gedegen Germont. Imposanter is hierna Renata Scotto, die in alle aspecten van haar rol overtuigt. Ook dirigent Votto is heel overtuigend, jammer alleen dat Gianni Raimondi (Alfredo) en Bastianini (Germont) op dit niveau duidelijk achterblijven. De tweede versie van Scotto uit 1982 werd eigenlijk te laat voor haar gemaakt en kan beter met de mantel der liefde worden bedekt. Ook de Naxos opname met Monika Kraus kan men a priori vergeten.

Een winstpunt van de uitvoering onder Georges Prêtre met Montserrat Caballé in de titelrol is de volledigheid van het werk. De Spaanse overtuigt heel goed en is zeker de moeite van het beluisteren en bestuderen waard. Bergonzi is ook goed, maar Merrill is eens temeer te extrovert. In laatste instantie redt deze uitvoering het niet tengevolge van het wat mindere engagement van de zangers en de oververhitte directie van Prêtre. Een andere – ook volledige – versie bieden Pilar Lorengar en Lorin Maazel. Een vreemd geheel met een alweer eendimensionale Violetta en een fout bezette Germont van Fischer-Dieskau.

Met nog meer vibrato dan Lorengar klinkt Beverly Sills, wier stem helaas ook vrij kaal is. Aan de pluskant tellen alleen haar intelligentie en Gedda’s uitgekiende Alfredo; de Germont van Panerai is tamelijk grof. Dramatisch best interessant, maar vocaal vrij zwak is hierna Teresa Stratas. Verrassend zijn wel de prachtige Alfredo van Fritz Wunderlich en de bijzondere Anina van de jonge Brigitte Fassbänder, maar ja ter wille van hen alleen koopt men deze opera niet.

Veelbelovender lijken de Violetta’s van Mirella Freni en Ileana Cotrubas. Freni is heel overtuigend en vocaal levert ze een puntgave prestatie, maar opnieuw dringt ze emotioneel niet echt voldoende tot de kern van haar rol door. Alle lof verder voor het dirigaat van Gardelli, de jeugdige Alfredo van Bonisolli en de intieme Germont van Bruscantini.

Wat meer dan levensgroot klinkt de Met productie van James Levine met Cheryl Studer, die best mooie dingen laat horen, maar men merkt dat ze de rol nooit tevoren op toneel had gezongen en zo ervaring, dus ook dieptewerking mist; Pavarotti is een impulsieve Alfredo voor haar, Pons een teleurstellende Germont. Edita Gruberova is in sommige opzichten overtuigender, maar haar interpretatie is niet echt Italiaans en haar timbre lijkt hier niet passend. Ze beschikt wel over een geweldige Germont (Zancanaro). Helaas is Shicoff een onidiomatische Germont en overtuigt dirigent Carlo Rizzi ook niet echt. Een andere teleurstelling bieden Kiri te Kanawa en Zubin Mehta. Een plichtmatig, ongeïnspireerde vertoning met de sterzangeres duidelijk op haar retour en Kraus als veel te ouwelijke Alfredo.

Wat dat betreft gaat meer vitaliteit uit van de Tiziana Fabbricini/Riccardo Muti versie uit de Scala. Zij herinnert aan Callas en haar partners Alagna en Coni weren zich voortreffelijk.

Wie uit is op een moderne, volledige digitale opname zou de versie van Gheorghiu met Solti best in aanmerking kunnen komen, ware het niet dat sprake is van wat hebbelijkheden die met het live karakter van de opname te maken hebben. Gheorghiu’s Violetta behoort tot de innemendste en geloofwaardigste in haar soort. Een Callas toont meer dieptewerking en intensiteit en brengt de rol op een hoger plan van grote tragedie; de los Angeles en Cotrubas zijn kwetsbaarder, maar de toen 29-jarige Gheorghiu met haar frisse, stralende stem, haar goede beheersing en haar bijtend scherpe – maar goed gedoseerde – vocale acteertalent heeft het voordeel van de jeugd. Onvermoede hoogtepunten zijn haar uitroep in de tweede akte Amami, Alfredo! en het (vaak weggelaten) tweede couplet van Addio del passato.

Haar Alfredo is niet Alagna doch Lopardo, die zijn eigen sterke kanten heeft. Wanneer zijn stem enigszins nasaal klinkt en zijn voordracht ingehouden, beschikt hij niettemin over een fraaie, lyrische toon en iets van de élégance van Kraus, wat geen geringe lof inhoudt. Met Nucci’s sterk contrasterende sympathieke doch nogal smalborstige Germont valt te leven. Waar de kleinere rollen en het koor met esprit zingen, klinken ze niet bijzonder Italiaans.

Solti is hier de andere ster; hij schept met zijn eerste opgenomen Traviata en werk vol ongewone teerheid, verfijning en helderheid met een ritmische beheersing die de routine passages veerkracht meegeeft. Zijn bekende felheid is hier gelukkig wat getemperd. Er schuilt zoveel licht in deze verklanking dat de duisterder momenten als contrast mooier uitkomen en het orkest speelt geweldig. Een behoorlijke dosis toneelgeluiden ten spijt is dit een bijzonder fraai resultaat.

De DG versie van Iliana Cotrubas zal niet ieders eerste voorkeur hebben. Om te beginnen zijn de traditionele coupures aangebracht, hoewel dat de intensiteit en de vaart van de uitvoering ten goede komt. Het is een uitvoering waarin die essentiële elementen niet slechts krachtig op zichzelf zijn vertegenwoordigd, maar alle samengaan om tot een pakkend geheel te komen. Dit is derhalve een dramatische Traviata, maar ook een die prachtig wordt gezongen. Ileana Cotrubas is een lieflijk klinkende Violetta – de overtuigendste sinds Callas - die even gepassioneerd is als haar landgenote Angela Gheorghiu, maar die kwetsbaarder is en die er beter in slaagt om de kant van wanhoop achter de coloraturen te uiten. Het even naar adem snakken waarmee ze de zwevende inleiding van Sempre libera afrondt mag dan een poging tot effect of subtiliteit zijn, het klinkt zo wel precies juist. Het pathos van de slotscène is exact juist beoordeeld. Domingo is hier op zijn best; hij maakt zijn toon wat lichter om een joviale doch impulsieve Alfredo in de eerste akte uit te beelden en vervolgt in de tweede akte met bittere heftigheid zijn opzegging van de liefde. Milnes is een warmbloedige Germont, die haast te strelend is in Di provenza alsof het hier gaat om het suggereren van een verstikkende ouderlijke liefde.

Het meest controversiële element wordt gevormd door de directie van Carlos Kleiber: energiek en opwindend, maar soms is dat iets teveel van het goede, zoals aan het eind van Flora’s feestje dat met een reeks knallen gepaard gaat. Maar hij houdt tenminste de dramatische vaart gaande waar anderen soms wat voortsukkelen. Prachtig orkestspel helpt net als de kristalheldere opname.

 

Conclusie

 

Vooral Callas mag men natuurlijk niet missen, met een Violetta van vlees en bloed en tegelijk een masterclass voor deze rol, waarin geen nuance wordt gemist (en dan doet het er minder toe welke van haar versies men tenslotte kiest want aan elke versie kleven wel wat bezwaren, het minst aan de versies met Ghione en Santini)  en daarnaast de dynamischer, haast emotioneler, kwetsbaarder Cotrubas met Kleiber. Zij hebben zich het beste en dus geheel met Violetta geïdentificeerd. Zij zijn het ook die de voorkeur genieten, zij het bij Callas met enige restricties. 

Scotto/Muti heeft  dankzij haar morbidezza wat te zeggen. Wie de factor opnamekwaliteit zwaar laat meewegen en graag een actueel-moderne versie wenst met een echt jonge Violetta, is het beste af met Gheorghiu en Solti. Wie meer wil proberen, denke aan Moffo/Previtali.

Ook De los Angeles is nog in de running dankzij haar treffende expressie; haar opname is langzamerhand semi historisch. Bij de echt historische uitgaven komen vooral Carteri/Monteux en Steber/Antonicelli in aanmerking. 

Bij de dvd opnamen gaat het tussen Gheorghiu/Solti, Amsellem/López-Cobos, Bonfadelli/Domingo en Netrebko/Rizzi.

 

Discografie

 

1928. Mercedes Capsir, Lionello Cecil, Carlo Galeffi met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Lorenzo Molajoli. Arkadia 2CD 78028 (2 cd’s). 

 

1930. Anna Rozsa, Alessandro Ziliani, Luigi Borgonovo met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Carlo Sabajno. Arkadia 2CD 78001, Video Artists VAI 1108 (2 cd’s). 

 

1935. Rosa Ponselle, Frederick Jagel, Lawrence Tibbett met het Ensemble van de Metropolitan opera New York o.l.v. Ettore Panizza. Naxos 8110032/3, Fort FT 1513/4, Pearl GEMMCD 9317 (2 cd’s). 

 

1939. Maria Caniglia, Beniamino Gigli, Mario Basiola met het Ensemble van Covent Garden Londen o.l.v. Vittorio Gui. Radio Years PMS RY 64/65, Eclipse EKR CD (2 cd’s). 

 

1941. Jarmilla Novotna, Jan Peerce, Lawrence Tibbett, Thelma Votipka met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. Ettore Panizza. Myto MCD 933.80 (2 cd’s).

 

1943. Bidu Sayo, Charles Kullman, Leonard Warren met het Ensemble van de Metropolitan opera New York o.l.v. Cesare Sodero. Bongiovanni GB 1139/40 (2 cd’s). 

 

1946. Adriana Guerrini, Luigi Infantino, Paolo Silveri met het Ensemble van de Opera Rome o.l.v. Vincenzo Bellezza. Preiser 90354, Grammofono 2000 AB 78700/1 (2 cd’s). 

 

1946. Licia Albanese, Jan Peerce, Robert Merrill, Maxine Stellman, Johanne Morland, John Garris met koor en het NBC orkest o.l.v. Arturo Toscanini. Grammofono 2000 AB 78744/6, Econa ATRA CD 271 (2 cd’s), RCA GD 60303 (3 cd’s), RCA 88697-91631-2 (84 cd’s). 

 

1947? Yelisaveta Shumskaya, Ivan Kozlovsky, Pavel Lisitsian met het USSR Staatsorkest o.l.v. Alexander Orlov. Guild GHCD 2305/6 (2 cd’s).

 

1949. Eleanor Steber, Giuseppe di Stefano, Robert Merrill, Thelma Votipka, Alessio de Paolis met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. Giuseppe Antonicelli. Myto 2 MCD 943102, Naxos 8.110115/6 (2 cd’s).

 

1950. Licia Albanese, Ferrucio Tagliavini, Paolo Silveri met het Ensemble van de Metropolitan opera New York o.l.v. Alberto Erede. Bongiovanni GAO 160/1 (2 cd’s). 

 

1951. Maria Callas, Cesare Valletti, Giuseppe Taddei, Cristina Girolami met het Ensemble van de Opera Mexico City o.l.v. Oliviero de Fabritiis. Melodram CDM 26019 (2 cd’s), Bravissimo BRV 9914 (14 cd’s).

 

1952. Renata Tebaldi, Giacinto Prandelli, Gino Orlandini, Liliana Pellegrini met het Ensemble van de Italiaanse omroep, Milaan o.l.v. Carlo Maria Giulini. Legato SRO 8102 (2 cd’s).

 

1952. Maria Callas, Giuseppe di Stefanoi, Piero Campolonghi, Christina Breni met het Ensemble van de Opera Mexico City o.l.v. Umberto Mugnai. Erasmus RPC CD 32431.32 (2 cd’s).

 

1953. Maria Callas, Licia Albanese, Ugo Savarese e.a. met het Ensemble van de omroep Turijn o.l.v. Gabriele Santini. Fonitcetra CD 09, Warner 3984-29354-2, Naxos 8.110300/1 (2 cd’s). 

 

1954. Renata Tebaldi, Gianni Poggi, Aldo Protti met koor en orkest van de Accademia di Santa Cecilia o.l.v. Francesco Molinari-Pradelli. Decca 430.250-2 (2 cd’s). 

 

1955. Maria Callas, Giuseppe di Stefano, Ettore Bastianini met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Carlo Maria Giulini. EMI 763.628-2, 566.450-2 (2 cd’s). 

 

1955. Licia Albanese, Giacinto Prandelli, Ettore Bastianini, Heidi Krall, Gabor Carelli met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. Alberto Erede. Walhall WLCD 0248 (2 cd’s).

 

1955. Antonietta Stella, Giuseppe di Stefano, Tito Gobbi, Elvira Galassi e.a. met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Tullio Serafin. Documents 224105, Naxos 8.111272/3 (2 cd’s). 

 

1956. Rosanna Carteri, Cesare Valletti en Leonard Warren met het Ensemble van de Opera Rome o.l.v. Pierre Monteux. Sigma VIC 6004, Testament SBT 1369 (2 cd’s). 

 

1957. Virginia Zeani, Gianni Raimondi, Ugo Savarese met het Ensemble van het San Carlo theatre, Napels o.l.v. Angelo Questa. Bongiovanni GAO 103/4 (2 cd’s).

 

1958. Maria Callas, Alfredo Kraus, Mario Sereni, Laura Zanini met het Ensemble van de Sao Carlos opera Lissabon o.l.v. Franco Ghione. EMI 749.187-8, 556.330-2 (2 cd’s). 

 

1958. Maria Callas, Mario Zanasi, Cesare Valletti, Marie Collier, Lea Roberts, Dermot Troy met het Ensemble van  Covent Garden, Londen o.l.v. Nicola Rescigno. Melodram MEL 26007, Verona 27054/5, ICA Classics ICAC 5006 (2 cd’s). 

 

1959. Licia Albanese, Cesare Valletti, Mario Sereni, Helen Vanni met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. Kurt Adler. Walhall WLCD 0306 (2 cd’s).

 

1959. Victoria de los Angeles, Carlo del Monte, Mario Sereni met het Ensemble van de Opera Rome o.l.v. Tullio Serafin. Classics for pleasure 767.576-2, EMI 749.578-2, 572.898-2 (2 cd’s). 

 

1960. Anna Moffo, Richard Tucker, Robert Merrill, Anna Reynolds, Piero de Palma, Franco Calabrese met het Ensemble van de Opera Rome o.l.v. Fernando Previtali. RCA GD 84144, RD 86180, 09026-68885-2 (2 cd’s).

 

1960. Renata Scotto, Carlo Bergonzi, Dietrich Fischer-Dieskau, Ivo Vinco, Fiorenza Cossotto met het Ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Rafael Kubelik. DG 477.8121 (21 cd’s). 

 

1962. Joan Sutherland, Carlo Bergonzi, Robert Merrill met het Ensemble van de Maggio musicale Fiorentino o.l.v. John Pritchard. Decca 411.877-2, 460.759-2, 480.6039 (2 cd’s). 

 

1962. Renata Scotto, Gianni Raimondi, Ettore Bastianini met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Antonino Votto. DG 435.056-2, 453.115-2 (2 cd’s). 

 

1964. Mirella Freni, Renato Cioni, Mario Sereni, Romana Righetti, Limbania Leoni, Giorgio Goretti met het Ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Herbert von Karajan. Paragon PCD 840 (2 cd’s). 

 

1964. Anna Moffo, Giuseppe Zampieri, Ettore Bastianini, Gundula Janowitz, Dagmer Hermann met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Berislav Klobucar. Melodram CDM 27510 (2 cd’s).

 

1965. Teresa Stratas, Fritz Wunderlich, Hermann Prey, Marie Luise Gilles, Brigitte Fassbänder met het Ensemble van de Beierse Staatsopera o.l.v. Giuseppe Patanè. Orfeo C 3449321, Zyx CLS 4602 (2 cd’s). 

 

1967. Mirella Freni, Renato Cioni, Piero Cappuccilli,  Anne Howells, Elizabeth Bainbridge met het Ensemble van Covent Garden, Londen o.l.v. Carlo Maria Giulini. Rodolphe RPV 32712/3 (2 cd’s).

 

1967. Montserrat Caballé, Carlo Bergonzi, Sherill Milnes met koor en orkest van RCA Italiana o.l.v. Georges Prêtre. RCA RD 86180 (2 cd’s). 

 

1968. Virginia Zeani, Ion Buzea, Nicolae Hurlea met het Ensemble van de Opera Boekarest o.l.v. Jean Bobescu. Carlton 30367-0053-7 (2 cd’s). 

 

1968. Pilar Lorengar, Giacomo Aragall, Dietrich Fischer-Dieskau met het Ensemble van de Duitse opera Berlijn o.l.v. Lorin Maazel. Decca 443.000-2 (2 cd’s). 

 

1970. Virginia Zeani, Ion Buzea, Nicolae Herlea met het Ensemble van de Opera Boekarest o.l.v. Jean Bobescu. Carlton 30367-00537 (2 cd’s).

 

1970. Joan Sutherland, Luciano Pavarotti, Sherrill Milnes, Frederica von Stade met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. Richard Bonynge. Butterfly BMCD 002 (2 cd’s).

 

1971. Ileana Cotrubas, Nicolai Gedda, Cornell MacNeil, Edita Gruberova, Emmy Loose met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Josef Krips. Orfeo C 816.1121 (2 cd’s).

 

1971. Beverly Sills, Nicolai Gedda, Rolando Panerai e.a. met het Royal philharmonic orkest o.l.v. Aldo Ceccato. EMI 769.827-2 (2 cd’s). 

 

1972. Montserrat Caballé, Nicolai Gedda, Victor Braun, Heather Begg, Richard van Allen met het Ensemble van Covent Garden, Londen o.l.v. Carlo Felice Cillario. Foyer 2 CF 2049 (2 cd’s).

 

1973. Mirella Freni, Franco Bonisolli, Sesto Bruscantini met het Ensemble van de Duitse opera Berlijn o.l.v. Lamberto Gardelli. DA Music 870.161-2, Acanta 416.44-2, Arts 43031-2 (2 cd’s). 

 

1974. Raina Kabaivanska, Gianfranco Pastini, Franco Bordoni met het Ensemble van de Opera Bologna o.l.v. Armando Gatto. Eklipse EKR P1 (2 cd’s).

 

1976. Katia Ricciarelli, José Carreras, Giorgio Zancanaro, Marisa Zotti, Dario Zeriel, Lucio Roli met Ensemble o.l.v. Bruno Bartoletti. Legato SRO 501-2 (2 cd’s).

1977. Ileana Cotrubas, Placido Domingo, Sherrill Milnes met koor en orkest van de Beierse Staatsopera o.l.v. Carlos Kleiber. DG 415.132-2, 459.039-2 (2 cd’s). 

 

1977. Adriana Maliponte, Benito Maresca, Wolfgang Brendel, Doris Linsen met koor en orkest van de Beierse Omroep o.l.v.Carlos Kleiber. Connoisseur GM 60002-2 (2 cd’s).

 

1979. Joan Sutherland, Luciano Pavarotti, Sherrill Milnes met het Ensemble van de Metropolitan opera New York o.l.v. Richard Bonynge. Decca 430.491-2, Butterfly BMCD 002, Bella Voce BLV 107217 (3 cd’s). 

 

1979. Joan Sutherland, Luciano Pavarotti, Matteo Manuguerra met het Londens operakoor en het Nationaal filharmonisch orkest o.l.v. Richard Bonynge. Decca 430.491-2 (2 cd’s). 

 

1982. Renata Scotto, Alfredo Kraus, Renato Bruson met het Ambrosian koor en het Philharmonia orkest o.l.v. Riccardo Muti. EMI 747.059-8 (3 cd’s), 747.538-2 (2 cd’s). 

 

1988. Lucia Aliberti, Peter Dvorsky, Renato Bruson, Fumiko Mochiki, Yasuo Yanigisawa, Hiroyuki Okayama met het Fuliwara operakoor en het Tokio filharmonisch orkest o.l.v. Robert Paternostro. Laser 24420, Capriccio 10274/5 (2 cd’s). 

 

1989. Inessa Galante, Ingus Petersons, Samsons Izjumovs met het Ensemble van de Nationale opera Letland o.l.v. Alexander Vilumanis. Campion RD2CD 1350/1 (2 cd’s). 

 

1990. Monika Krause, Yordi Ramiro, Georg Tichy met het Slowaaks filharmonisch koor en het Omroeporkest Bratislava o.l.v. Alexander Rahbari. Naxos 8660011/2 (2 cd’s). 

 

1991. Cheryl Studer, Luciano Pavarotti, Juan Pons met het Ensemble van de Metropolitan opera New York o.l.v. James Levine. DG 435.797-2 (2 cd’s). 

 

1992. Kiri te Kanawa, Alfredo Kraus, Dmitri Hvorostovsky met het Ensemble van de Maggio musicale Fiorentino o.l.v. Zubin Mehta. Philips 438.238-2, Decca 478.2500 (2 cd’s). 

 

1992. Tiziana Fabbricini, Roberto Alagna, Paolo Coni met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Riccardo Muti. Sony S2K 52486 (2 cd’s). 

 

1992. Tiziana Fabbricini, Roberto Alagna, Paolo Coni met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Riccardo Muti. Sony 52486 (2 cd’s). 

 

1992. Edita Gruberova, Neil Shicoff, Giorgio Zancanaro, Patricia Spence, Alastair Miles met de Ambrosian singers en het Londens symfonie orkest o.l.v. Carlo Rizzi. Teldec 9031-76348-2 (2 cd’s). 

 

1994. Angela Gheorghiu, Frank Lopardo, Leo Nucci met het Ensemble van Covent Garden o.l.v. Georg Solti. Decca 448.119-2, 478.370 (2 cd’s), 478.3705 (16 cd’s). 

 

1997. Mariella Devia, Roberto Aronica, Giorgio Zancanaro met het Ensemble van de La Fenice opera Venetië o.l.v. Daniele Callegari. Bongiovanni GB 2530/1 (2 cd’s). 

 

1999. Stefania Bonfadelli, Vicente Ombuena, Ettore Kim met het Opera in Ahoy koor en het Nederlands balletorkest o.l.v. Ed Spanjaard. United Classics T2CD 2012061 (2 cd’s).

 

2000. Eteri Gvazava, José Cura, Rolando Panerai, Raphaëlle Farman, Magali Léger met de Solisti Cantori en het Italiaans Omroeporkest o.l.v. Zubin Mehta. Teldec 8573-82741-2 (2 cd’s).

 

2005. Anna Netrebko, Rolando Villazón, Thomas Hampson met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Carlo Rizzi. DG 477-5936 (2 cd’s).

 

2006. Anja Harteros, Piotr Beczala, Paolo Gavanelli, Heike Grötzinger, Helena Jungwirth met het Ensemble van de Beierse Staatsopera o.l.v. Zubin Mehta. Farao S 108070 (2 cd’s).

 

2010. Daniela Dessi, Fabio Armillato, Claudio Sgura met het Ensemble van het Teatro Regio di Parma o.l.v. John Neschling. Solo Voce 8553203 (2 cd’s).

 

2011. Emma Matthews, Gianluca Terranova, Jonathan Summers met het Ensemble van de Sydney Opera o.l.v. Brian Castles-Onion. Opera Australia OPOZ 56031CD (2 cd’s).

 

In het Engels

 

1973. Elisabeth Harwood, John Brecknock, Norman Bailey met het Ambrosian koor en het Philharmonia orkest o.l.v. Alexander Gibson. Elisabeth Harwood Memorial Trust EH 001 (VHS videoband). 

 

1980. Valerie Masterson, John Brecknock, Christian du Plessis, Della Jones, Roderick Earle met het Ensemble van de Engelse Nationale Opera o.l.v. Charles Mackerras. EMI 763.072-2 (2 cd’s).

 

Video

 

1973. Renata Scotto, José Carreras, Sesto Bruscantini, Anna di Stasio met het NHK symfonie orkest en –koor o.l.v. Nino Verchi. VAI 4434 (dvd).

 

1976. Beverly Sills, Henry Price, Richard Fredericks met het Wolf Trap koor en het Filene Centre orkest o.l.v. Julius Rudel. Video Artists VAI 69079 (VHS). 

 

1954. Rosanna Carteri, Nicola Filacuridi, Carlo Tagliabue met het Ensemble van de Italiaanse omroep Milaan o.l.v. Nino Sanzogno. Bel Canto Society BCS 0551 (VHS). 

 

1982. Teresa Stratas, Plácido Domingo, Walter MacNeil met het Ensemble van de Metropolitan opera New York o.l.v. James Levine. DG 073-436-4 9 (dvd). 

 

1987. Mary McLaughlin, Walter MacNeil, Brent Ellis met het Ensemble van de Glyndebourne opera o.l.v. Bernard Haitink. Polygram 079.214-3 (VHS), Pioneer PLMCC 00291 (ld). 

 

1988. Marie MacLaughlin, Jane Turner, Walter MacNeil, Brent Ellis en het Ensemble van het Glyndebourne festival o.l.v. Bernard Haitink. ArtHaus 100.112 (dvd).

 

1992. Edita Gruberova, Neil Shicoff, Gorgio Zancanaro e.a. met het Ensemble van La Fenice, Venetië o.l.v. Carlo Rizzi. Warner 4509-92409-2 (dvd).

 

1992. Tiziana Fabbricini, Roberto Alagna, Paolo Coni met het Ensemble van La Scala Milaan o.l.v. Riccardo Muti. Sony SHV 48353 (VHS). 

 

1994. Angela Gheorghiu, Frank Lopardo, Leo Nucci met het Ensemble van Covent Garden o.l.v. Georg Solti. Decca 071-431-9 (dvd), 074-3069 (2 dvd’s). 

 

1999. Stefania Bonfadelli, Vicente Ombuena, Ettore Kim met het Opera in Ahoy koor en het Nederlands balletorkest o.l.v. Ed Spanjaard. Companions 500493 (dvd).

 

2002. Stefania Bonfadelli, Annely Peebo, Scott Piper, Renato Bruson met koor en orkest van de Fndazione Arturo Toscanini o.l.v. Plácido Domingo. TDK DV-OPLTR (2 dvd’s).

 

2003. Mireille Delunsch, Matthew Polenzani, Zeijko Lucic met het Orchestre de Paris o.l.v. Yutaka Sado. Bel Air BAC 005 (dvd).

 

2004. Patrizia Ciofi, Roberto Saccà, Dmitri Horostovsky met het Ensemble van La Fenice, Venetië o.l.v. Lorin Maazel. TDK DV-OPLTLF (dvd).

 

2005. Anna Netrebko, Rolando Villazón, Thomas Hampson met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Carlo Rizzi. DG 073-419-6 (2 dvd’s), 073-418-9 (dvd).

 

2005. Eva Mei, Piotr Beczala, Thomas Hampson met het Ensemble van de Opera Zürich o.l.v. Franz Welser-Möst. ArtHaus 101.247 (dvd).

 

2006. Renée Fleming, Rolando Villazón, Renato Bruson met het Ensemble van de Los Angeles Opera o.l.v. James Conlon. Decca 074-321-5 (dvd).

 

2006. Norah Amsellem, Itxaro Mentxaka, José Bros, Renato Bruson met het Madrileens symfonie orkest en –koor o.l.v. Jesús López-Cobos. Opus Arte OA 0934 D (2 dvd’s).

 

2007. Angela Gheorghiu, Ramón Vargas, Roberto Frontali, Natscha Petrinsky met het Ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Lorin Maazel. ArtHaus 101.343 (dvd).

 

2007. Svetla Vassileva, Massimo Giordano, Vladimir Stoyanov met het Ensemble van het Teatro di Regio di Parma o.l.v. Yuri Temirkanov. C Major 723608 (dvd).

 

2008. Kristiane Kaiser, Jean-François Borras, Georg Tichy, Magdalena Anna Hofmann met het Slowaaks filharmonisch orkest en –koor o.l.v. Ernst Märzendorfer. EuroArts 2057218 (dvd).

 

2009. Cinzia Forte, Saimir Pirgu, Giovanni Meoni, Tineke van Ingelgem met het Ensemble van de Walloonse Opera o.l.v. Paolo Arrivabeni. Dynamic 33642 (2 dvd’s).

 

2009. Renée Fleming, Joseph Calleja, Thomas Hampson met het Ensemble van Covent Garden, Londen o.l.v. Antonio Pappano. Opus Arte OA 1040 D (dvd).

 

2011. Natalie Dessay, Ludovic Tézier, Charles Castronovo, Adelina Scarabelli met het Ests filharmonisch kamerkoor en het Londens symfonie orkest o.l.v. Louis Langrée. Virgin 730.798-9 (dvd).

 

2011. Marlis Petersen, Giuseppe Varano, James Rutherford, Kristina Antonie Fehrs met het Ensemble van de Opera Graz o.l.v. Tecwyn Evans. ArtHaus 101.587 (dvd).

 

2011. Emma Matthews, Gianluca Terranova, Jonathan Summers met het Ensemble van de Sydney Opera o.l.v. Brian Castles-Onion. Opera Australia OPOZ 56029 (dvd).