Verg. Discografieën

WAGNER: TANNHÄUSER (geactualiseerd)

WAGNER: TANNHÄUSER

 

In het spanningsveld tussen erotische, sensuele en platonische, geheiligde liefde staat Tannhäuser, de Middeleeuwse minstreel. Hij wordt heen en weer geslingerd tussen de profane verrukkingen van Venus en de zuivere liefde van Elisabeth wat een omkering is van de avances uit de tevoren geschreven Der Fliegende Holländer.

 

Achtergronden

 

‘Tannhäuser oder der Sängerkrieg auf Wartburg’ luidt de volledige titel van Wagners vijfde opera. Na voltooiing van de Fliegende Holländer in 1841 leefde Wagner met zijn vrouw Minna in Parijs onder nogal povere omstandigheden en werd hij door heimwee overvallen. Hij werd toen bijzonder getroffen door het lezen van het ‘Volkslied vom Ritter Tannhäuser’, een dertiende eeuws Duits  riddergedicht. Reeds als kind had hij kennis gemaakt met de ridder die in de ban was van de liefdesgodin Venus en die daarover berouw had, maar vergeving werd geweigerd door de paus.

Het Tannhäuser thema is ook te vinden in de spookjes van Grimm en in het verhaal ‘Der getreue Eckart und der Tannenhäuser’ van Tieck. Maar bijvoorbeeld ook bij Heinrich Heine en Ludwig Bechstein komen we het tegen.

Ook las hij uitvoerig over de ’Kampf der Sänger’ op de Wartburg bij Eisenach, een gebeurtenis die eveneens op historische bronnen is gebaseerd, maar dan ging het over een bijzaak van de zanger Heinrich von Ofterdingen die door Hongaarse tovenaar Klingsor was ingewijd en de strijd won met behulp van magische krachten. Dat is een verhaal dat we in E.T.A. Hoffmanns ‘Serpapions-Brüdern’ terugvinden en ook weer bij de broers Grimm.

In de opera van Wagner zijn de beide sagen tot één geheel versmolten, mogelijk naar aanleiding van een opstel van een professor uit Koningsbergen uit 1838 waarin werd beweerd dat de historische Ofterdingen en Tannhäuser door latere auteurs van legenden waren verwisseld.

In het voorjaar van 1842 keerden Wagner en zijn vrouw naar Duitsland terug. Rienzi zou dra in Dresden première gaan. De reis voerde langs de Wartburg en dat inspireerde de componist waarschijnlijk verder.

In juni hield hij met zijn moeder en zijn vrouw vakantie in Teplitz, in het Boheemse middengebergte en maakte hij een tochtje naar de vestingruïne op de Schreckenstein in de buurt van Aussig en naar de Wostrai, de hoogste top uit de omgeving.

Daarna begon hij 22 juni met het noteren van een eerste proza ontwerp van de Venusberg scène en 8 juli was deze in het net uitgewerkt. Bovendien waren toen ook wat andere muzikale thema’s uitgewerkt, bijvoorbeeld het herdersthema (eerste akte, derde tafereel), maar nog niet zoals het later in de opera zou verschijnen. Een herdersjongen had daar een vrolijk wijsje gefloten. Later vond het idee een plaatsje in het pelgrimskoor van de pelgrims die aan dat herdertje voorbij trekken.

In zijn tweestrijd wordt de minnestreel-ridder Tannhäuser tenslotte gered door de liefde van een hem zeer toegedane vrouw. Hij was veroordeeld omdat hij voor de vleselijke verleidingen van Venus op de Venusberg was gezwicht terwijl hij schijnbaar verliefd was op de pure Elisabeth en naar Rome werd gestuurd om vergiffenis van de paus te vragen, maar die wordt hem geweigerd. Intussen heeft Elisabeth voor hem gebeden en is ze naar de hemel gegaan om namens hem te pleiten en zo het leven van Tannhäuser te redden.

Het gaat hier niet om een van Wagners geslaagdste handelingen, maar de opera biedt hem een aantal prachtige muzikale mogelijkheden van de orgiastische beginscène via het centrale drama van het zangconcours (waarin Tannhäuser opschept over zijn belevenissen op de Venusberg) tot het vooruitblikkende relaas van zijn ervaring in Rome.

Intussen dirigent geworden in Dresden was Wagner in juli 1843 serieus aan Tannhäuser aan het werk begonnen; 13 april 1845 was het werk klaar. Logisch genoeg kon de componist alles in eigen hand houden bij de première 19 oktober 1845.

De opera was niet meteen een groot succes en Wagner bleef er veranderingen in aanbrengen die hij deels later weer herstelde. De grootste verandering ontstond toen Napoleon III in 1860 een opvoering in Parijs wenste op aanraden van prinses Metternich die een opvoering van het werk in Dresden had bezocht. Niet alleen moest de tekst in het Frans worden vertaald, er moest ook een ballet worden ingelast.

Hij besloot dat ballet, een bacchanaal, meteen in de eerste scène, binnenin de Venusberg te plaatsen en de muziek daarbij een erotisch fluïdum te geven, net als later in Tristan. Een gevolg van deze nieuwe vorm  was dat ook wat zanggedeelten moesten worden aangepast. Zo ontstond de aanzienlijk gerevideerde Parijse versie. De Dresdense versie is altijd standaard gebleven in Bayreuth, maar dan wel als een soort hybride omdat het Parijse bacchanaal is ingelast voordat het zingen begint.

Heeft het werk ook zwakke punten? Ja, de tweede akte is nogal conventioneel met een voortdurend komen en gaan van personen en de structuur is wat diffuus maar de derde akte is gelukkig weer heel inventief en maakt veel goed. Een probleem is tegenwoordig verder dat het niet zo eenvoudig is om een tenor te vinden die geheel is opgewassen tegen de problemen van de titelrol.

 

De opnamen

 

De lange lijst opnamen overziende, moge duidelijk zijn dat momenteel vrijwel niemand meer in staat is om het totaalaanbod te leren kennen, laat staan het in detail te beoordelen. Opvallend is het grote aantal historische opnamen met vroegere grootheden als Maria Müller, Kerstin Thorborg, Kirsten Flagstad, Helen Traubel, Lauritz Melchior, Alexander Kipnis, Herbert Janssen en Ramón Vinay. Voor ouderen nog legenden die ze tenminste bij naam kennen, voor jongeren hooguit passanten in Wikipedia.

Voor Nederlandse muziek/Wagnerliefhebbers wordt het in 1954 interessant dank zij de geweldige Elisabeth van Gré Brouwenstijn in het heiligdom Bayreuth. Eerst onder Keilberth, dan in 1955 als eerste keuze, onder Cluytens en in 1957 nog eens in Rome met Rodzinsky plus voor het laatst in Wenen bij Karajan in januari 1963. Deze laatste betreft een waardevolle, wat droog klinkende ‘live’ mono opname van de Oostenrijkse omroep. Aan passie en differentiatie mankeert het niet in Karajans aanpak. Hans Beirer geeft in de titelrol een vocaal wisselend beeld van de held uit het verhaal, maar hij groeit geleidelijk beter in zijn rol. Als men deze opname aandacht gunt, dan vooral voor de beide voortreffelijke dames: Brouwenstijn als indrukwekkende Elisabeth en Christa Ludwig als magnifieke Venus. Maar ook de kernachtige Wolfram van Gottlob Frick en de lyrische Wolfram van Eberhard Wächter vallen positief op. We horen hier de Parijse versie.

Ook uit 1955 komend, getuigt de van een ware theatersfeer doortrokken realisatie van Kempe met een homogeen, hecht team bestaande uit Ramón Vinay, George London, Astrid Varnay en Blanche Thebom dat in heel goede vorm steekt.

De eerstvolgende interessante opname is die van Konwitschny uit 1960 met Elisabeth Grümmer als volmaakte Elisabeth,  Dietrich Fischer-Dieskau als opvallen lyrische Wolfram en Gottlob Frick als heel imposante landgraaf.

De eerste opname van Sawallisch uit 1961 is markant door de bijzonder lieflijke inbreng van Victoria de los Angeles als Elisabeth.

In 1962 pakte Sawallisch, enigszins een routinier in deze opera geworden, de heftigheid van de protagonist prachtig op. Hij diept mooi diens zielskwellingen uit wanneer hij een maatschappelijk verworpene dreigt te raken en geen vergiffenis krijgt in Rome. Dat beeldt Wolfgang Windgassen ook meesterlijk, vol emotie en hooguit wat vermoeid klinkend bij vlagen uit. Met haar heldere, evocatieve stem  en een jeugdige begeerte geeft Anja Silja met een mengeling van onschuld en overtuigingskracht fraai gestalte aan de Elisabethrol en Grace Bumbry is een  sensatie als een Venus vol glamour. Eberhard Wächter is een heel sympathieke Wolfram. Hij hanteert hier een overtuigend mengsel van de Dresdense en de Parijse versie.

Bijzondere aandacht ook voor de opname van Gerdes (eigenlijk bekender als opnamemanager) uit 1968 omdat niemand minder dan Birgit Nilsson zowel de rol van Venus als die van Elisabeth zong. Dat was controversieel en in vocaal opzicht is weliswaar alles keurig in orde, maar het specifieke temperament van de Zweedse was noch ideaal voor de sensuele Venus, noch voor dat van de zuivere Elisabeth. Men bewondert haar hier meer dan dat men door haar wordt ontroerd. Opnieuw kunnen we Dietrich Fischer-Dieskau als superieure Wolfram bewonderen en een milde Windgassen in de titelrol. 

Vervolgens maken we een sprong naar 1971, richting Solti. Energiek als altijd, maar ook subtiel en waar nodig gepassioneerd. Hier valt meteen Christa Ludwig op als verleidelijke, mooi warm getimbreerde Venus, haar rivaal Elisabeth krijgt eveneens een warmbloedig, gevoelig hooguit meer dan levensgroot karakter van Helga Dernesch. De Tannhäuser van René Kollo is heel goed, maar met enige ruwe kantjes. Hij zingt steeds geëngageerd en om het even of het om liefde, woede of wanhoop gaat: hij treft steeds de juiste toets. Op zijn best in de Romerzählung uit de derde akte. Hans Sotin is een krachtige, waardige landgraaf. Jammer hooguit dat de Wolfram van Victor Braun wat bleekjes is. In menig opzicht gaat het hier om een der beste studio-opnamen.

Bij Sinopoli is in 1988 de aangename verrassing Plácido Domingo in de titelrol met hooguit wat problemen met de uitspraak van het Duits met een toegewijde Elisabeth van Cheryl Studer, eigenlijk de ster van deze uitvoering, naast zich; alleen Agnes Baltsa is tegen de verwachting in een wat dubieuze Venus, ook niet in volmaakt Duits gezongen. Andreas Schmidt is een betrokken Wolfram, Matti Salminen een wat ruige, maar karakteristieke landgraaf en Barbara Bonney een ideaal geschikte herdersjongen. De dirigent slaagt er ook mooi in  om de erotische passie van het Venusberg tafereel naar voren te brengen. Maar ook de wanhoop uit het Romeinse tafereel. Hij is de feitelijke ster hier en hanteert de Parijse versie.

De uitvoering van Haitink uit 1991 bergt veel moois in zich, maar strandt tenslotte op een te zeer op een symfonisch gerichte behandeling. Het mankeert teveel aan typisch theater instinct.

Op papier ziet de opname van Barenboim uit 2001 er verleidelijk uit, maar de som der delen leidt niet tot een honderd procent overtuigend resultaat. In dramatisch opzicht krijgt de uitvoering wat weinig impulsen, een zorgvuldige afwikkeling lijkt belangrijker. Thomas Hampson schittert natuurlijk in het lied aan de avondster en Peter Seiffert is de titelrol zangtechnisch volkomen meester, maar hij acteert wat weinig met zijn stem en dus ontroert hij te weinig. Waltraud Meier is in vocaal opzicht een formidabele Venus, maar ze weet niet echt te ontroeren en hoe fraai Jane Eaglen ook zingt als Elisabeth, ook zij had fijnzinniger, lyrischer mogen zijn.

Ook de later verschenen opnamen die soms heel fraai klinken, kunnen het uiteindelijk niet opnemen tegen de vroegere. De ‘live’ opname uit Berlijn van Janowski uit 2012 bijvoorbeeld laat te weinig verschil horen tussen de donkere mezzo van Marina Prudenskaya als Venus en de wat zwaar uitgevallen sopraan van Nina Stemme. Robert Dean-Smith is (nog) niet geheel opgewassen tegen de zware titelrol en de rest van de bezetting is maar ietsje boven de middelmaat.

 

Video

 

Met de mogelijkheid om opera’s mooi in beeld en geluid te registreren, werden in principe belangrijke, nuttige wegen ingeslagen om deze werken zoals ze zijn bedoeld in de huiskamer te brengen. Goed voor de vocale prestaties en de orkestinbreng als dat met zorg gebeurt. Probleem is alleen niet zelden dat een regisseur zich met een ontwrichtend concept tussen kijker/luisteraar en het gecomponeerde opstelt en dat de beeldregie van de videoproductie soms niet geheel aan alle wensen voldoet.

Hoeveel vervreemding verdraagt de Wagnerbewonderaar?

Weer chronologisch beschouwd krijgen we allereerst te maken met het eerste en laatste optreden van Davis daar in 1978. De regie was in handen van Götz Friedrich en het heet te gaan om de eerste complete filmopname uit `Bayreuth. Maar de technische middelen waren destijds nog niet echt voldoende wat uit de soms gebrekkige belichting blijkt. Verder klinkt het orkest wat zwak, de stemmen komen daarentegen te krachtig door. De decors van Jürgen Rose zijn aan de simpele kant, maar verder valt binnen deze beperkingen veel moois te genieten. We horen Gwynth Jones nog op haar best in de dubbelrol van Venus en Elisabeth. Spas Wenkoff is een goede doorzetter in de titelrol en Bernd Weikl een zeer geloofwaardige Wolfram. De gestileerde erotiek van John Neumeisters choreografie is erg de moeite waard.

De opname uit de Met, 1982, met Levine volgt het traditionele Parijse patroon en de dirigent probeert er orkestraal het beste van te maken met zijn niet-toporkest. Het Duits van het koor laat nogal te wensen over. Richard Cassilly klinkt ongemakkelijk in de titelrol en laat in de tweede akte goeddeels verstek gaan (mist hele zinnen). Eva Marton is een wat te grofbesnaarde, stevige en wel behoorlijk geëngageerde Elisabeth, Tatiana Troyanos belichaamt een mooi sensuele Venus. Bij de overige mannenrollen zien we een wat zwaarwichtige Wolfram van Bernd Weikl en een mooie, goed ingevulde landgraaf van John Macurdy. Een te variabele productie om van een succes te kunnen spreken. Dat de regie van Phebe Berkowitz aardige kanten heeft, kan verder buiten beschouwing blijven.

In 1989 keren we met Sinopoli even naar Bayreuth terug. De weer duidelijk geabstraheerde regie is in handen van Wolfgang Wagner. Verre van ideaal is de metalliek schallende stem van Richard Versalle in de titelrol. Een bonk van een kerel, die zich ook wat moeizaam beweegt (en later net als Leonard Warren op het toneel in New York zou sterven). Cheryl Studer is niet meer de Elisabeth van voorheen nu ze wat intonatieproblemen heeft, maar heeft ook nog mooie kanten. Ruthild Engert-Ely is een geloofwaardige Venus, Wolfgang Brendel een sympathieke Wolfram en Hans Sotin een sonore, autoritaire landgraaf. De langzame tempi van Sinopoli vallen nogal op.

Wat in 1995 rond Mehta in München gebeurt, is verre van traditioneel als gevolg van de ingrijpende, gewilde regie (en aankleding) van David Alden. Wat een krokodil en een asterioïde met Tannhäuser te maken hebben, blijft een raadsel. In orkestraal opzicht gaat het wel om een prachtige realisatie. Helaas blijkt René Kollo zijn beste tijd achter zich te hebben in de titelrol. Hij klinkt lichtelijk sleets en klinkt niet volkomen stabiel hoewel hij aangrijpend is in het Romeinse relaas. Nadine Secunde is een statige Elisabeth, misschien niet optimaal deelnemend, maar haar warme, fluwelige stem bekoort. Waltraud Meier is in alle opzichten een voorbeeldige Venus, Bernd Weikl een geroutineerde Wolfram en Hendrik-Jan Rootering een weinig imposante landgraaf. Het herdersjongetje is dan weer fantastisch. 

Uit Napels zou je niet direct een goede, interessante Tannhäuser verwachten, maar wat in de handen van Kuhn en zijn regisseur Werner Herzog tot stand is gebracht in 2000, is niet te verachten. Het gaat hier om het Dresdense origineel dat geheel Middeleeuws is aangekleed, zij het op heel gestileerde wijze met lichte kleding die soms wat wappert in de tocht op het toneel. Kuhn vormt met het orkest haast het beste aandeel van deze productie. Hij beschikt over een behoorlijk, maar niet uitzonderlijk zangersteam en Alan Woodrow is nogal zwaar belast met de titelrol, maar het is knap dat hij in het Rome verhaal boven de materie uitstijgt. De Elisabeth van Gertrud Ottenthal is als Elisabeth eerder te serieus dan te gepassioneerd en haar stem vertoont in het hoogste register enige scherpte. Mariana Pentcheva straalt meer kracht dan sensualiteit uit en bij de Wolfram van Ludwig Baumann is dat net omgekeerd. Andrea Silvestrelli krijgt om te beginnen een onvoldoende voor zijn Duits, de overige rollen zijn naar behoren ingevuld. 

De grote handicap van de opname uit Zürich (2003) met Welser-Möst is het onrustige camerawerk. Het bacchanaal speelt zich alleen in het orkest af, we zien oninteressante beelden van Seiffert in de kleedkamer, Kabatu tijdens haar voorbereidingen, maar te weinig van de zangers in actie. Peter Seiffert is zingend en acterend een heel goede Tannhäuser, Kungelbraun een meer dan gewoon sensuele Elisabeth, expressief, fris en spontaan, kortom heel zoetvloeiend. Met zijn vrij lichte stem is Roman Trekel een welsprekende en ontroerende Wolfram naast Alfred Muff als goed typerende landgraaf. Goed ook om hier de veelbelovende Jonas Kaufmann tegen te komen. 

Bij de sprong naar 2008 en Jordan in Berlijn komen Jordan en zijn regisseur Nikolaus Lehnhoff in beeld met de Parijse versie. In de bezetting treffen we een paar nieuwe namen aan. Van de Finse Camilla Nylund als Elisabeth en de  Deense Stephen Milling als Hermann. Laatstgenoemde zet zingend en acterend een prachtige rol neer. Gelukkig is ook de titelrol in goede handen bij Robert Gambill. Roman Trekel had wat meer spontaniteit mogen tonen als Wolfram, maar hij zingt mooi lyrisch. Jordan ondersteunt de zangers goed met het orkest, maar houdt nogal van tempowisselingen.

Ook hier oogt het toneel vrij kaal en klinken de stemmen nogal prominent. 

In april 2008 zijn we even in de opera van Barcelona te gast. Daar dirigeert Weigle het werk met een nogal gemengde bezetting. Het resultaat dient voorzichtig te worden benaderd, want de vervreemding is ver doorgevoerd door regisseur Robert Carsen, die niet terugdeinst voor de inbreng van big business en het galeriewezen. De studio is verlucht met allerlei tientallen schilderijen, het bacchanaal wordt bevolkt door naakte mannen ook Venus is quasi naakt, zangers komen soms op vanuit de zaal.

Te horen is dat de trouwe Peter Seiffert in de titelrol over zijn hoogtepunt heen is. Petra Maria Schnitzler is vooral een waardige Elisabeth, Béatrice Uria-Monzon een wellustige, gebruinde Venus, Markus Eiche verleent na wat intonatieproblemen gewicht en betekenis aan Wolfram. Maar een grote teleurstelling is dan weer het aandeel van de dirigent dat met het orkest nauwelijks de middelmaat haalt.

De voorlopig laatste dvd opname van Layer uit Kopenhagen (2009) is een aangename verrassing. Kasper Holten voert de regie en verplaatst de handeling danig vervreemdend naar het midden van de negentiende eeuw en bij de zangers komen we opnieuw Stephen Milling als Hermann tegen. De overige zangers zullen hier nauwelijks bekend zijn.

Het beeld speelt zich af in een soort atelier van Tannhäusers geest, mooi voorgedragen door Stig Andersen. Elisabeth – Tina Kiberg – is zijn mooie muze, Susanne Resmark zijn verleidster Venus. Bij alle bezwaren tegen dit concept: het is wel heel suggestief gerealiseerd en zit vol frappante visuele details. Zo wordt op pakkende manier een hele nieuwe, bijzondere kijk op deze opera gegeven. Heel interessant en prachtig in beeld gebracht.

Gezongen werd over vrijwel de gehele linie erg goed in Bayreuth voor Axel Kober. De uitblinkers zijn Torsten Kerl, gefrustreerde held en lyrisch minnestreel tegelijk, bijzonder in de Romerzählung, in de titelrol, uitblinkend. Camilla Nylund als milde, emotionele, natuurlijke Elisabeth. Michelle Breedt als gedegen Venus treffen de kern van hun rol. Ook Markus Eiche imponeert zeer als minnezanger Wolfram von Eschenbach. Het koor zingt groots en wat het orkest onder laat horen maakt ook diepe indruk. Maar de regie van  Sebastian Baumgarten die de handeling met behulp van drie installaties van Joep van Lieshout verplaatst naar een recyclingbedrijf van menselijk afval zal hoor hooguit een keertje interessant zijn.

 

Conclusie

 

Ditmaal is noch op cd, noch op dvd een overtuigende ‘winnaar’ aan te wijzen. Helemaal smetteloos is geen der opnamen. Men kan haast het beste kiezen op grond van de eigen voorkeuren voor zangers en dirigenten en het resultaat op de koop toe nemen.

Als er dan toch keuzes moeten worden gemaakt, komen we in de cd wereld terecht bij Solti, Sinopoli, Sawallisch (Philips), Barenboim en Konwitschny, in de dvd wereld bij Davis, Levine en Jordan. 

 

Discografie

 

1930. Sigismund Pilinszky, Maria Müller, Ruth Jost-Arden, Ivar Andrésen met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Karl Elmendorff. Opera d’Oro 128, Naxos 8.110094/5 (2 cd’s).

 

1941. Lauritz Melchior, Kirsten Flagstad, Kerstin Thorborg, Herbert Janssen, Emanuel Liszt met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. Erich Leinsdorf. Radio Years RY 2628, Arkadia HP 611.3, Myto 3CD 00256, MCD 00256 (3 cd’s).

 

1942. Alexander Kipnis, Helen Traubel, Lauritz Melchior, Kerstin Thorborg, Herbert Janssen, John Garris, Emery Darcy met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. George Szell. As Disc 1101/3, Music & Arts CD 6643 (3 cd’s).

 

1948. Lauritz Melchior, Helen Traubel, Ramón Vinay, Herbert Janssen, Kerstin Yhorborg, Alexandder Kipnis, John Garris, Ossie Hawkins, Emery Darcy, John Gurney, Maxine Stellman met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. Fritz Stiedry. Myto 3MCD 93590, Archipel ARPCD 0079 (3 cd’s).

 

1949. Ludwig Suthaus, Martha Musial, Josef Greindl, Dietrich Fischer-Dieskau met het Ensemble van de Berlijnse Staatsopera o.l.v. Leopold Ludwig. Gerhardt JGCD 0020-3 (3 cd’s).

 

1950. Günther Treptow, Trude Eiperle, Heinrich Schlusnus, Aga Jösten, Otto von Rohr met koor en orkest van de Hessische omroep o.l.v. Kurt Schröder. Preiser PR 90478, Gebhardt JGCD 0037, Preiser PR 90478 (3 cd’s).

 

1951. August Seider, Marianne Schech, Karl Paul, Margarete Bäumer, Otto von Rohr, Franz Klarwein, Rita Streich met het Ensemble van de Beierse Staatsopera, München o.l.v. Robert Heger. Documents 223055 (3 cd’s).

 

1951. August Seider, Marianne Schech, Karl Paul, Margarethe Bäumer, Otto von Rohr met het Ensemble van de Beierse Staatsopera o.l.v. Robert Heger. Membran 233106 (43 cd’s).

 

1953. Set Svanholm, Arnold van Mill, Hertha Wilfert, Margarita Kenney, Heinz Imdahl, Arnold van Mill met het Ensemble van het Theater Florence o.l.v. Artur Rodzinsky. Golden Melodram GM 10078 (3 cd’s).

 

1954. Ramón Vinay, George London, Margaret Harshaw, Astrid Varnay, Jerome Hines met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. George Szell. Golden Melodram GM 10083 (3 cd’s), Archipel ARPCD 0079.

 

1954. Ramón Vinay, Gré Brouwenstijn, Dietrich Fischer-Dieskau, Josef Greindl, Hertha Wilfert, Josef Traxel met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Joseph Keilberth. Opera d’Oro OPD 1444, Melodram MEL 36105 (3 cd’s).

 

1954. Ernst Gruber, Brünnhild Friedland, Hans Krämer, Kurt Rehm, Gerd Lutze, Dora Zschille met het Ensemble van de Omroep Leipzig o.l.v. Gerhard Pflüger. Walhall WLCD 0222 (3 cd’s).

 

1955. Wolfgang Windgassen, Gré Brouwenstijn, Herta Wilfert, Joseph Greindl, Dietrich Fischer-Dieskau, Josef Traxel met het Ensemble van het Bayreuth Festival o.l.v. André Cluytens. Walhall WLCD 0162, Golden Melodram GM 1.0055, Orfeo d’or C 603043 D (3 cd’s).

 

1955. Ramón Vinay, George London, Astrid Varnay, Blanche Thebom, Jerome Hines met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. Rudolf Kempe. Andromeda ANDRCD 9051 (3 cd’s).

 

1956. Rudolf Lustig, Leonie Rysanek, Birgit Nilsson, Gottlob Frick met het Ensemble van het San Carlo theater, Napels o.l.v. Karl Böhm. Andromeda ANDRCD 9065 (3 cd’s).

 

1957. Karl Liebl, Gré Brouwenstijn, Eberhard Wächter, Deszö Ernster, Herta Wilfert, Murray Dickie met koor en orkest van de Italiaanse omroep, Rome o.l.v. Artur Rodzinsky. Datum DAT 12318, Living Stage LS 4035123 (3 cd’s).

 

1960. Hans Hopf, Dietrich Fischer-Dieskau, Elisabeth Grümmer, Marianne Schech, Gottlob Frick, Fritz Wunderlich, Rudolf Gonszar met het Ensemble van de Berlijnse Staatsopera o.l.v. Franz Konwitschny. EMI 763.214-2, 965-502-2 (3 cd’s).

 

1960. Hans Hopf, Leonie Rysanek, Irene Salis, Hermann Prey, Jerome Hines met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. Georg Solti. Walhall WLCD 0325 (3 cd’s).

 

1961. Wolfgang Windgassen, Dietrich Fischer-Dieskau, Victoria de los Angeles, Grace Bumbry, Josef Greindl, Gerhard Stolze met het Ensemble van het Bayreuth Festival o.l.v. Wolfgang Sawallisch. Myto MCD 932.77, MCD 00291, Orfeo d’oro C 888143 D (3 cd’s).

 

1962. Josef Greindl, Wolfgang Windgassen, Eberhard Wächter, Gerhard Stolze, Franz Crass, Georg Paskuda met het Ensemble van het Bayreuth Festival o.l.v. Wolfgang Sawallisch. Philips 420.122-2, 434.607-2 (3 cd’s).

 

1963. Gottlob Frick, Hans Beirer, Eberhard Wächter, Gré Brouwenstijn, Agnes Baltsa, Waldemar Kmennt, Ludwig Weber, Kurt Equiluz met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Herbert von Karajan. DG 457.682-2 (3 cd’s).

 

1967. Hans Beirer, Sena Jurinac, Janis Martin, Victor Braun, Martti Talvela met he Ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. Wolfgang Sawallisch. Melodram CDM 37091, Myto 3MCD 062325 (3 cd’s).

 

1968. Wolfgang Windgassen, Birgit Nilsson, Caterine Alda, Dietrich Fischer-Dieskau, Theo Adam, Horst Laubenthal met het Ensemble van de Duitse Opera, Berlijn o.l.v. Otto Gerdes. DG 471.708-2 (3 cd’s).

1970.  Hans Sotin, René Kollo, Helga Dernesch, Christa Ludwig, Victor Braun, Manfred Jungwirth met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Georg Solti. Decca 414.581-2, 470.810-2 (3 cd’s).

 

1972. René Kollo, Gundula Janowitz, Mignon Dunn, Wolfgang Brendel, Manfred Schenk, Karl-Ernst Mercker, Jef Vermeersch, Martin Finke, Mario Chiappi en Elke Schary met het Praags filharmonisch koor en het Omroeporkest Turijn o.l.v. Wolfgang Sawallisch. Opera d’oro OPD 7006 (3 cd’s).

 

1973. Jess Thomas, Thomas Stewart, Leonie Rysanek, Marita Napier, William Neill, Clifford Grant met het Ensemble van de Opera San Francisco o.l.v. Otmar Suitner. Golden Melodram GM 10082 (3 cd’s).

 

1982. Spas Wenkoff, Celestina Casapietra, Ludmila Dvorakova, Siegfried Lorenz, Fritz Huber het het Ensemble van de Berlijnse Staatsopera o.l.v. Otmar Suitner. Gala GL 100621 (3 cd’s).

 

1988. Plácido Domingo, Andreas Schmidt, Cheryl Studer, Agnes Baltsa, Matti Salminen met het Ensemble van Covent Garden, Londen o.l.v. Giuseppe Sinopoli. DG 427.625-2 (3 cd’s).

 

1991. Klaus König, Kurt Moll, Lucia Popp, Waltraud Meier, Siegfried Jerusalem, Bernd Weikl, Walter Grönroos met koor en orkest van de Beierse omroep o.l.v. Bernard Haitink. EMI 747.296-8, 640-800-2 (3 cd’s).

 

2001. Peter Seiffert, Thomas Hampson, Jane Eaglen, Waltraud Meier, René Pape, Dorothea Röschmann met het Ensemble van de Berlijnse Staatsopera o.l.v. Daniel Barenboim. Teldec 8573-88064-2, Warner 2564-680207-2 (3 cd’s).

 

2012. Robert Dean-Smith, Nina Stemme, Christian Gerhaher, Marina Prudenskaya, Albert Dohmen, Peter Sonn met het Berlijns Omroeporkest en –koor o.l.v. Marek Janowski. Pentatone PTC 5186-405 (3 cd’s).

 

Video

 

1978. Spas Wenkoff, Gwyneth Jones, Hans Sotin, Robert Schunk, Franz Mazura, Bernd Weikle met koor en orkest van het Bayreuth Festival o.l.v. Colin Davis. DG 073-444-6 (2 dvd’s).

 

1982. Richard Cassilly, Bernd Weikl, Eva Marton, Tatiana Troyanos, Bernd Weikl, John Macurdy met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. James Levine. DG 073-417-1 (2 dvd’s).

 

1989. Richard Versalle, Wolfgang Brendel, Cheryl Studer, Ruthild Engert-Ely, Hans Sotin, Wolfgang Brendel met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Giuseppe Sinopoli. Euro Arts 2072008 (2 dvd’s).

 

1994. René Kollo, Nadine Secunde, Jan-Hendrik Rootering, Bernd Weikl, Waltraud Meier, Claes H. Ahnsjö met het Ensemble van de Beierse opera, München o.l.v. Zubin Mehta. ArtHaus 100.014 (dvd). 

 

2000. Alan Woodrow, Gertrud Ottenthal, Ludwig Baumann, Mariana Pentscheva, Andrea Silvestrelli, Nikolov Bojidar met het Ensemble van het San Carlo theater, Napels o.l.v. Gustav Kuhn. Eagle Rock ID 6949 ERDVD (dvd).

 

2003. Alfred Muff, Peter Seiffert, Roman Trekel, Solveig Kungelbraun, Isabelle Kabatu, Jonas Kaufmann met het Ensemble van de Opera Zürich o.l.v. Franz Welser-Möst. EMI 599.733-9 (dvd). 

 

2008. Robert Gambill, Camila Nylund, Waltraud Meier, Roman Trekel, Stephen Milling, Marcel Reijans met het Weense Philharmonia koor en het Duits Symfonie orkest, Berlijn o.l.v. Philippe Jordan. ArtHaus 101.351 (2 dvd’s).

 

2008. Peter Seiffert, Petra-Maria Schnitzler, Béatrice Uria-Monzon, Günther Groisböck, Markus Eiche met het Ensemble van het Teatre de Liceu, Barcelona o.l.v. Sebastian Weigle. C Major 709308 (2 dvd’s). 

 

2009. Stig Fogh Andersen, Tina Kiberg, Susanne Resmark, Stephen Milling met het Deens koninklijk operakoor en –orkest o.l.v. Friedemann Layer. Decca 074-339-0 (2 dvd’s).

 

2014. Torsten Kerl, Camilla Nylund, Markus Eiche, Michelle Breedt, Kwangchui Youn, Lothar Odinius. Thomas Jesatko. Stefan Heibach, Rainer Zaun, Katja Stuber met het Ensemble van het Bayreuth Festival o.l.v. Axel Kober. Opus Arte OA 1177 D (2 dvd’s).