WEBERN: PASSACAGLIA
Het oeuvre van Anton Webern kent in de muziekgeschiedenis op tweeërlei manier zijns gelijke niet: in de eerste plaats door zijn geringe omvang (na elkaar uitgevoerd vergen de 31 opusnummers slechts ongeveer drie en een half uur, aangevuld met de opusnummerloze nummers en de transcripties een kleine zes en een half uur) en in de tweede plaats door zijn haast explosieve invloed op de ontwikkeling van de muziek na 1950. Binnen dat oeuvre neemt de ongeveer tien minuten durende Passacaglia op. 1 een belangrijke plaats in.
Achtergronden
Deze Passacaglia uit 1908 was het eerste werk waarmee de componist voldoende zelfvertrouwen toonde om er een opusnummer aan toe te kennen, hoewel thans eerdere werken deel zijn gaan uitmaken van de Webern canon (zoals met name de ‘idylle voor groot orkest’ Im Sommerwind uit 1904).
Deze Passacaglia markeerden een enorme stap voorwaarts ten opzichte van de quasi romantiek van Im Sommerwind omdat het hier gaat om een hoogst persoonlijke interpretatie van de variatievorm. Een thema van een radicale bondigheid wordt door de strijkers voorgesteld en gevolgd door niet minder dan 23 variaties en een coda. En dat alles dus binnen ongeveer tien minuten. Dat smeekt haast om een nadere indexering op de cd, die echter helaas in de meeste gevallen ontbreekt.
Er is hier reeds sprake van de later voor Webern zo kenmerkende concentratie op elke noot, met name op de kwaliteit daarvan en op de structuur van het geheel. Later schreef Webern aan Berg dat al zijn werken die op de Passacaglia volgden gerelateerd waren aan de dood van zijn moeder en zelfs hier is al sprake van een spookachtig rondwarend gevoel van tragedie dat dicht onder het oppervlak verscholen ligt.
De opnamen
De vermoedelijk oudste opname van de Passacaglia dateert uit 1958 en is van moderne muziek expert Hermann Scherchen. In moderne oren klinkt het resultaat nu verre van optimaal, destijds gold het als ear-opener.
Als huidig groot Webern expert geldt Pierre Boulez die rond 1970 voor CBS (thans Sony) alle van een opusnummer voorziene composities op drie cd’s vastlegde. Destijds, haast meer dan later, streefde hij er duidelijk naar het streng ascetische karakter van de Passacaglia een humaan gezicht te geven.
De latere DG opnamen werden met een beter orkest onder gunstiger opnamecondities gemaakt; de muziek klinkt wat warmer en expansiever, maar die betere opnamekwaliteit zorgt er ook voor dat hoorbaar hoe de Berlijnse strijkers pizzicati aan het begin niet precies synchroon zijn (een Berlijns probleem schijnbaar, want ook bij Karajan al klonken pizzicati – Tschaikovsky! – zelden exact). Opvallend genoeg overtuigt die Karajan hier nu juist wel met een hoogst stijlvolle, kennelijk grondig voorbereide, echt magisch klinkende lezing die ondanks de betrekkelijke ouderdom van de opname nog uitstekend klinkt. Minstens evenveel zorg besteedt Abbado met de helder opgenomen Weners aan de afwerking en hij geeft bovendien nog wat extra mee in de vorm van expressief-romantische intensiteit.
Over de niet zo gauw voorhanden opnamen van Bamert, Bertini, Van Driesten, Eschenbach, Kegel, Sinopoli, Wakasugi en Yuasa kan geen oordeel worden geveld, maar het is onwaarschijnlijk dat ze van grote invloed zijn op de eindbeoordeling.
Conclusie
In wezen ontlopen de interpretaties van het genoemde drietal elkaar niet zo veel. Het is tenslotte meer een kwestie van de persoonlijk nader af te wegen plusjes en minnetjes die voor elke luisteraar mogelijk van doorslaggevende betekenis zijn. Grappig genoeg gaat het in alle drie de gevallen bij Abbado, Boulez en Karajan toevallig (?) om DG uitgaven.
Discografie
Weens filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 431.774-2. 1990Schots nationaal orkest o.l.v. Matthias Bamert. Chandos CHAN 8619.Junge Deutsche Philharmonie o.l.v. Gary Bertini. Berlin Classics BC 2158-2. 1983Londens symfonie orkest o.l.v. Pierre Boulez. Sony 45845 (3 cd’s). 1969Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Pierre Boulez. DG 447.099-2. 1993
Nederlands balletorkest o.l.v. Roelof van Driesten. Koch Schwann 310692.
Houston symfonie orkest o.l.v. Christoph Eschenbach. Koch 37316. 1995
Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 457.760-2. 1974
Omroeporkest Leipzig o.l.v. Herbert Kegel. Berlin Classics BC 9020-2.
Symfonie orkest van de Westduitse omroep o.l.v. Hermann Scherchen. STDV STR 10023. 1958
Staatskapel Dresden o.l.v. Giuseppe Sinopoli. RCA 3984-22902-2.
Symfonie orkest van de Westduitse omroep o.l.v. Hiroshi Wakasugi. RCA 74321-29243-2. 1977
Ulster orkest o.l.v. Takuo Yuasa. Naxos 8.554841. 2000