Verg. Discografieën

WIENIAWSKI: VIOOLCONCERTEN

WIENIAWSKI: VIOOLCONCERTEN

 

Wie zich voor de perspectieven van de violistische expressie interesseert, moet zeker ook kennisnemen van het werk van de Poolse romanticus Henri Wieniawski (1835-1880) die op zijn manier de grenzen van het instrument poogde af te tasten.

 

Achtergronden

 

Sinds het optreden van Paganini die aan het begin van de negentiende eeuw zijn  supervirtuoze loopbaan begon, golden nieuwe wetten op het gebied van violistisch virtuozendom. Paganini, het toonbeeld van romantisch virtuozendom, cultiveerde talloze nieuwe technieken en stelde nieuwe normen voor snelheid, wendbaarheid en vingervlugheid. Iedere interpreet die zich op het hoogste niveau aan de viool waagde, voelde zich haast verplicht om hem minstens te evenaren, zo niet te overtreffen en het eigen spel een duidelijk persoonlijk karakter te verlenen

Wieniawski’s grote muzikaliteit werd door de Silezische violist Heinrich Panofka ontdekt toen hij acht jaar was en hem in Warschau hoorde spelen. Al kort daarop stuurde Wieniawski’s vader het joch naar Parijs om daar aan het Conservatorium te gaan studeren. In 1851 begon zijn echte carrière als virtuoos met een tournee door Rusland, Duitsland, Nederland, Frankrijk en Engeland voordat hij zich in 1860 op aandringen van Anton Rubinstein in St. Petersburg vestigde en daar docent aan het Conservatorium werd.

In 1862 ondernam hij een tournee van twee jaar door de V.S. waar hij gedurende de eerste acht maanden met Rubinstein liefst 215 concerten gaf. In 1875 volgde hij gedurende twee jaar Vieuxtemps op aan het Brusselse Conservatorium. Daar behoorde onder anderen Eugène Ysaye tot zijn studenten. In 1878 hernam hij zijn concerterende loopbaan, maar zijn gezondheid verslechterde helaas snel en hij overleed in 1880 in Moskou.

Als violist was Wieniawski beroemd om zijn linkerhand techniek, zijn onconventionele strijkersarm den zijn intense vibrato, dat hij volgens Fritz Kreisler “tot nooit vertoonde onbekende hoogten bracht.” Rubinstein omschreef hem als “De grootste violist uit zijn tijd”.

Het Eerste Vioolconcert van Wieniawski werd voor het eerst in zijn geheel door de componist zelf uitgevoerd op 27oktober 1853 in Leipzig, maar het rondo had hij al 31 augustus 1852 in Odessa gespeeld zodat het mogelijk al was geschreven vóór de beide andere delen. Het eerste daarvan heeft twee duidelijk verschillende thema’s, het eerste in gepunteerde ritmen en nogal aarzelend, het tweede (in B en door de celli ingezet) wijdreikend en expressief. Deze thema’s  worden beurtelings heel virtuoos door de solist ontleed en met harmonischen opgetuigd door de solist, vooral natuurlijk in de cadens en in het hoogste register.

Het tweede deel, preghiera (gebed) is een kort lyrisch intermezzo in A waarin de houtblazers en de hoorns een belangrijke rol spelen. De overgang naar het rondo – een kleurig en heel levendig deel met een contrasterende episode in B en hoge eisen aan het bravura spel van de solist, maar zonder de pyrotechniek van het eerste deel - volgt direct en wekt de indruk dat het inderdaad vroeger ontstond. De partituur is opgedragen aan koning Friedrich Wilhelm IV van Pruisen.

Mogelijk begon Wieniawsky in 1856 aan het Tweede Vioolconcert, maar de eerste uitvoering vond pas 27 november 1862 in St. Petersburg plaats met Rubinstein als dirigent. Gepubliceerd werd het “aan mijn dierbare vriend Sarasate’ opgedragen werk in 1870.

De beide belangrijkste elementen uit het eerste deel – een rusteloos eerste thema met zijn lyrische tegenhanger (ingezet door de solohoorn) worden vrijelijk bediscussieerd en aan verbluffende versieringen van de soloviool onderworpen.

Het tweede deel, een romance in Bes, volgt zonder onderbreking. Het is gebaseerd op een zangerige melodie in 12/8 en voert tot een gepassioneerde climax in het midden van het deel. Een rapsodische passage met de aanduiding allegro con fuoco en hoofdzakelijk een cadens voor de solist, leidt de finale in: een onstuimig rondo in Hongaarse zigeunerstijl. Even wordt het tweede thema in de loop van de tweede en derde episode geciteerd.

Het tweede deel, de romance, is wel een zelfstandig leven gaan leiden en werd door menige solist ook separaat gespeeld.

 

De opnamen

 

Dat het Tweede Vioolconcert een stuk populairder is dan het eerste blijkt meteen uit de verschillende aantallen opnamen.

Wie grote interesse heeft in de componist, zal beide werken liefst in combinatie willen bezitten.

Natuurlijk waren weer niet alle vermelde opnamen beschikbaar. Onvermeld is trouwens een Russische Melodyia versie van Viktor Pikaizen waarvan nadere details ontbreken. Dat de Oehms uitgave van de veelbelovende Benjamin Schmid ontbreekt, is spijtiger.

In wezen doen de vertolkingen van Perlman en Shaham niet zoveel voor elkaar onder. Perlman speelt met zijn bekende flair, de muziek lijkt haast te makkelijk voor hem; de muziek tintelt en hij wordt voortreffelijk begeleid. Shaham, op het podium vaak bescheiden ogend, heeft een ideale greep op beide werken die hij in al hun virtuoze vaart en lyrische bevlogenheid het volle pond geeft.

Voor wie nr. 2 al bezit, is de uitgave van Midori ideaal. Vergelijk haar ‘live’ opname met die van Perlman en Shaham en meteen blijkt hoeveel vrijer haar expressie is. Zelfs de conventionele passages krijgen een extra vonk; preghiera klinkt ook beduidend zangeriger.

De geheel Poolse productie van Bisengaliev heeft iets laat-authentieks, wat meteen al te horen is aan de extra mooi verzorgde, liefdevolle orkestinbreng. De langzame delen komen er het mooist af. In de pyrotechniek van de snelle delen blijft de Pool iets achter bij zijn beroemdere collega’s.

De fonografische geschiedenis van het Tweede concert is een stuk langer. Tastbaar begint die bij Heifetz die naar verwachting een verblindend koud vuur ontsteekt waardoor we bij alle bewondering toch wat essentieel warms uit de compositie missen. Maar hij klinkt wel spontaan en is best lyrisch in het tweede deel. Interessant zeker voor een keer.

Interessant is het om de Weens/Amerikaanse violiste Morini nog een paar maal te kunnen horen. De opnamekwaliteit is niet voldoende om de volle glans van haar Stradivarius te kunnen ondergaan. Op wat helaas nog in haar tijd niet ongebruikelijke coupures na is vooral haar transfer van de opname met Ormandy de moeite waard. Men hoort ondanks de primitieve geluidskwaliteit van de ex 78t. opnamen wat een formidabele violiste zij was.

De realisatie van de nodeloos sentimentaliserende en schmierende Elman kunnen we beter snel vergeten want deze maakt niet echt indruk.

Een andere geweldenaar was Rabin in zijn helaas te korte, maar wel tot bij de grote sterren gerezen vertolkingen. Zijn prachtige toon en markante presence doen op zeer expressieve wijze volkomen recht aan zowel de heroïsche als de romantische kanten van het concert. De volbloed zigeunerfinale is een waardige afsluiting en het Philharmonia orkest (zeker de blazers) horen we in beste vorm.

Voortreffelijk als hij aan het begin van zijn in Genève prijsgekroonde solistenleven was, na jaren primarius geweest te zijn bij het Berlijns filharmonisch orkest was het heilige vuur er bij Schwalbé toen hij zich aan Wieniavsky zette wat af.

Het mag verbazen dat de latere digitale versie van Perlman niet veel beter klinkt dat de eerdere en dat de solist hoorbaar op een iets lager pitje functioneert. De begeleiding klinkt ook wat minder coherent.

Het enige nadeel bij Bell is, dat men om aan zijn over het geheel genomen meesterlijke realisatie in twee cd’s moet investeren. Daarvoor krijgt men dan wel de vioolconcerten van Brahms, Schumann en Tchaikovsky extra. Hooguit tonen Shaham en Perlman in de langzame delen iets meer dichterlijk gevoel. Maar de klank van zijn opname met een heel geëngageerd en mooi volgend, stimulerend spelend Cleveland orkest is meer dan uitstekend.

Voor een aangename verrassing zorgt tot slot de jonge Canadese violiste  Juliette Kang. Ze doorloopt het concert vooral lichtvoetig en zwierig met mooi levendig en helder passagewerk; ze laat ons genieten van een zangerig en heel natuurlijk voorgedragen middendeel. Het enige minpuntje wordt gevormd door de weinig presente opname.

 

Conclusie

 

Met een relatief beperkt aantal (beschikbare) opnamen en geen krankzinnig grote verschillen tussen de beluisterde versies, is het lastig absolute winnaars (en ‘verliezers’) aan te wijzen. Met een kleine voorsprong gaat de voorkeur voor een opname met beide concerten uit naar Shaham, op strijkstoklengte gevolgd door Perlman. Voor het Eerste concert apart is Midori erg de moeite waard, voor het Tweede Bell, de ongemakkelijke koppeling ten spijt. Maar beluister liefst ook eens Rabin en Heifetz.

 

Discografie

 

Beide concerten

 

1971 Itzhak Perlman met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Seiji Ozawa. EMI 566.059-2.

 

1990 Gil Shaham met het Londens symfonie orkest o.l.v. Lawrence Foster. DG 431.815-2.

 

1995 Marat Bisengaliev met het Pools Nationaal omroeporkest o.l.v. Antoni Witt. Naxos 8.553517.

 

Vioolconcert nr. 1 in fis op. 14

 

2008 Midori met het St. Louis symfonie orkest o.l.v. Leonard Slatkin. Sony SK 89700.

 

Vioolconcert nr. 2 in d op. 22

 

1924 Vasa Prihoda met het Berlijns Staatsopera orkest o.l.v. ?. Biddulph LAB 135.

 

1935 Jascha Heifetz met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. John Barbirolli. EMI 764.251-2, Naxos 8.110938.

 

1944 Erica Morini met het NBC Symfonie orkest o.l.v. Eugene Ormandy. Doremi DHR 7762.

 

1956 Igor Oistrakh met het Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Franz Konwitschny. Berlin Classics BC 2131-2.

 

1956 Mischa Elman met het Londens filharmonisch orkest o.l.v. Adrian Boult. Naxos 9.80396.

 

1960 Michael Rabin met het Philharmonia orkest o.l.v. Eugene Goossens. EMI 251.142-2, Medici Classics MM 023-2

 

1963 Michel Schwalbé met het Suisse romande orkest o.l.v. Stanislav Skrowazewski. Biddulph LAB 164.

 

1968 Erica Morini met het Musica Aeterna orkest o.l.v. Frederic Waldman. Arbiter ARBITER 106.

 

1983 Itzhak Perlman met het Orchestre de Paris o.l.v. Daniel Barenboim. DG 410.526-2.

 

1998 Juliette Kang met het Vancouver symfonie orkest o.l.v. Sergio Comissiona. CBC SMCD 5197.

 

2004 Joshua Bell met het Cleveland orkest o.l.v. Vladimir Ashkenazy. Decca 475.6703-2 (2cd’s).

 

2007 Benjamin Schmid met het Wroclaw filharmonisch orkest o.l.v. Daniel Raiskin. Oehms OC 597.