Verg. Discografieën

WAGNER: PARSIFAL

 

WAGNER: PARSIFAL

 

Wagners laatste opera is tevens het laatste en mogelijk beste voorbeeld van zijn door motieven bepaalde componeerwijze. Hier staat deze ten dienste van het mystieke relaas over de ridder Parsifal. Nergens komt Wagners laatste werk rond de raadselen van de verlossing beter tot zijn recht dan in Bayreuth, waar het Bühnenweihfestspiel volgens de wil van de dichter/componist ook uitsluitend mocht worden opgevoerd en waar het op wat uitzonderingen na ook bijna jaarlijks op het speelplan staat.

 

Achtergronden

 

Parsifal is in de Arthur-romans een van de ridders van koning Arthur en hoofdfiguur in de graalsage. Hij zou na de dood van zijn vader door zijn moeder in de eenzaamheid van het bos zijn opgevoed en haar daarna hebben verlaten om als ridder het hof van koning Arthur te volgen. Tijdens een van zijn tochten belandt hij op het kasteel Monsalvat van de zieke koning Amfortas waar de graal wordt rondgedragen. Hij verzuimt de vraag naar de functie van de graal te stellen die de zieke genezing en zijn land heil zou kunnen brengen. Aan het hof wordt hem dat verweten en vervloekt doolt hij rond op zoek naar het graalslot dat hij uiteindelijk gerijpt en gelouterd vindt. Hij stelt de verlossende vraag en wordt opvolger van de graalkoning.

Het verhaal in andere woorden: de onkuise Klingsor wil zich aansluiten bij de kuise graalridders die vanuit een kasteel in Spanje heilzaam werk verrichten. De ridders wijzen hem af, zelfs als hij zich castreert om kuis te blijven. Klingsor neemt wraak met zwarte magie: hij maakt een betoverde tuin waarin meisjes graalridders verleiden. De behekste Kundry is een van hen. Zij verleidt graalkoning Amfortas. Die is met de Heilige Speer waarmee Christus na zijn kruisdood in zijn zijde is gestoken ten oorlog getrokken tegen Klingsor. Maar door een list van Kundry steelt Klingsor die speer en steekt er Amfortas mee in diens zij. De wond heelt niet en alleen een ‘reine dwaas’ kan Amfortas van zijn lijden verlossen.

Dan verschijnt Parsifal, zoon van een overleden graalridder en in eenzaamheid opgegroeid, ten tonele. Hij wordt als een dwaze zwanenjager de graalburcht waar Amfortas met zijn oude vader Titurel huist binnengebracht. Titurel kan alleen in leven blijven als hij af en toe de Heilige Graal ziet, de kelk van het Laatste Avondmaal waarin het bloed van Christus aan het kruis is opgevangen.

Parsifal is bij die graalonthulling, maar snapt daar niets van en wordt weggestuurd. Klingsor die de graal wil, stuurt Kundry op Parsifal af om hem te verleiden. Als dat ondanks een zinderende zoen mislukt, werpt hij de Heilige Speer naar Parsifal, doch mist.

Parsifal slaat een kruis met de speer en Klingsors burcht stort in. Parsifal begint nu aan een lange zoektocht naar de graalburcht. Als hij daar na jaren met de speer aankomt, blijkt Titurel dood te zijn want Amfortas wilde hem de niet vaker laten zien omdat zijn wondpijn daarna steeds heviger werd. Parsifal heelt de wond van Amfortas, doopt Kundry, toont de Graal en wordt de nieuwe graalkoning.

Dit ridderverhaal, bekend uit Chrétien de Troyes’ Conte del graal (ca. 1190) en dat in Wolfram von Eschenbachs Parzival (1200-1210) een bewerking vol religieuze ernst en hoofse problematiek kreeg, is ontstaan uit een vermenging van de Keltische Parsifalsage met de graalsage. De naïeve trekken van Parsifal werden versterkt onder invloed van het in de middeleeuwen zeer verbreide sprookje van de onnozele knaap die door zijn daden in de wereld geluk en roem verwerft.

In Wagners opera uit 1882 werkt de door Chrétien gebruikte Franse naam Perceval, voortkomend uit het Arabisch parsehfal (= reine dwaas) in het centrale thema ‘Der reine Tor, durch Mitleid wissend’ duidelijk door. De handeling is – zoals vaak bij Wagner – simpeler dan de muziek.

Bij Wagner is Amfortas, een van de oudere ridders die de heilige graal moet beschermen gezwicht voor de verleidingen des vlezes en heeft daarbij de heilige speer verloren die ooit het lichaam van Christus aan het kruis doorboorde. Die speer is in handen gevallen van de tovenaar Klingsor die Amfortas een wond heeft toegebracht welke alleen kan worden genezen door een man ‘die door mededogen wijs is geworden’. Parsifal die aan het begin van het werk een zwaan in het land van de graalhoeders dat wordt geleid door de vereerde Gurnemanz, is getuige van Amfortas’ lot; hij wekt aanvankelijk de minachting van de graalhoeders, raakt onder de bekoring van de dubbelzinnige Kundry die op haar beurt een slavin is van de boosaardige Klingsor. Wanneer hij zich tenslotte aan haar listen onttrekt, zijn seksualiteit opgeeft, Klingsors magische krachten vernietigt en de speer opspoort, keert hij als getransformeerde, Christusachtige figuur terug aan het hof, geneest de wond van de zwaar beproefde koning Amfortas en regenereert de krachten van de graal.

Deze neo-Christelijke boodschap wordt uitgedrukt in een muziek vol nieuwe harmonische experimenten na Tristan; muziek van een ernstige, spirituele kracht die aan het begin van de tweede acte even wordt opgevrolijkt door de prachtige, doorschijnende muziek van de bloemenmeisjes. De traag opgebouwde crescendi en de lome cadensen drukken de verleidelijkheid van de spirituele doeleinden en de lange duur van het lijden uit. Het hele werk is nogal statisch en zeker de eerste akte kan eindeloos lijken, zeker bij een slechte directie en regie, maar de derde akte is van begin tot eind hoogst geïnspireerd en vormt een waardig, intens en tenslotte ook zelfreinigend besluit van Wagners vormen verpulverende en bijzondere carrière in de operawereld en met name in zijn eigen ‘huis’, Bayreuth.

Wagners laatste opera heeft altijd gemengde gevoelens gewekt bij musicologen, critici en publiek. Velen beschouwen het als zijn ultieme meesterwerk, anderen vinden het verdorven tengevolge van de eruit sprekende verheerlijking van ascetische deugden met behulp van vaak overdreven sensuele muziek. De climax uit het werk vindt plaats op Goede Vrijdag en de opera is haast overladen met Christelijke beelden, zoals de graal, de doop, de heilige communie en de kruisiging. Dit alles vermengd met Boeddhistische opvattingen over zelfverloochening en elementen uit Schopenhauers strenge filosofie. Dat alles voert tot zo’n typisch Wagneriaanse exploratie van het thema van verlichting door loutering.

 

De opnamen

 

Als we inventariseren wie de belangrijkste Wagnerdirigenten van de afgelopen zeventig jaar zijn, komen we tot Knappertsbusch, Karajan, Thielemann en pas in tweede instantie tot Solti, Kempe, Barenboim, Boulez, Levine. 

Een interessant curiosum is natuurlijk de vroege opname uit de Arena in Verona van Vittorio Gui omdat Maria Callas daar de rol van Kundry in zingt. Maar dit gaat alleen Callas bewonderaars aan. 

Eerst een rijtje niet beschikbare uitgaven: daarbij gaat het voornamelijk om een deel van wat we nu de historische opnamen van Hans Knappertsbusch (hij liet opnamen na uit 1951, 1952, 1954, 1956, 1959,1962 en 1964) noemen. Ook de latere Schwannopname van Herbert Kegel mankeerde.

In het algemeen zullen de oudere, meest ‘live’ mono opnamen voor de meeste verzamelaars niet interessant zijn, hooguit voor door en door Wagner bewonderaars. Volledigheidshalve zijn uiteraard ook opnamen op kleinere, onbekende, vaak specialistische labels opgenomen. Maar ook die werden niet beluisterd omdat ze niet zo makkelijk beschikbaar zijn. Het lijkt ook onwaarschijnlijk dat ze verandering zouden hebben gebracht in het totaalbeeld.

De allereerste opname van louter de derde akte, gedirigeerd door Karl Muck, ontstond in 1930 en verscheen bij Preiser. Voor zover nog te bemachtigen een interessant voorschot dankzij de magistrale directie en de zangers uit de oude school die nog steeds als voorbeeld kunnen gelden voor huidige vertolkers.

Voor enig historisch besef van de interpretatiegeschiedenis van deze opera kan het geen kwaad om met Rudolf Kempe in 1959 te beginnen, nog met monogeluid. We horen dan bijvoorbeeld Gottlob Frick als flexibele, prominente Gurnemanz. Eberhard Wächter die in ’61 bij Karajan wat teleurstelde, is hier een heel goede Amfortas. De Parsifal van Karl Liebl mist de nodige flexibiliteit. Verrassend goed is Gerda Lammers als Kundry. Met een zeer beperkte geluidskwaliteit moet genoegen worden genomen. 

De uit de naoorlogse jaren van het Residentie orkest bekende Ferdinand Leitner realiseerde in Parijs een opname met een Duitse bezetting en een Duits koor, uiteraard in mono geluid. We horen Wolfgang Windgassen als Parsifal en Martha Mödl als Kundry: zij waren in die tijd de meest geschikte vertolkers voor die rollen en ze maken die reputatie waar. Gustav Neidlingers basachtige stem verleent extra karakter aan Amfortas en Otto von Rohr is een goede Gurnemanz. Het geheel is een mooie herinnering aan een vrijwel optimale Parsifal uit die tijd.

Lang was de in 1962 in Bayreuth gemaakte opname met de rust uitstralende, maar tegelijk voor veel innerlijke spanningen zorgende Hans Knappertsbusch als dirigent de maatstaf waaraan tijdenlang alle volgende opnamen werden gemeten. Natuurlijk is ook zijn eerdere, uit 1951 daterende (mono)opname niet te versmaden, maar is qua zangprestaties minder gecultiveerd en qua opvatting extra zwaar; ook de betere geluidskwaliteit van de latere versie telt zwaar (Walhal heeft ook een onbekende, latere uitgave uit 1957). Knappertsbuschs greep op de grote vorm, zijn beheersing van de lange lijnen, een indringende expressie en zijn zorg voor het detail zijn nog steeds uniek, net als de klankschoonheid die hij aan koor en orkest ontlokt. Dit is typisch zo’n uitvoering hors concours. Een kernpunt daarin wordt gevormd door de voordracht van Gurnemanz’ muziek door veteraan Hans Hotter, die moeiteloos elk zweem van verveling uitbant. Jess Thomas is een fraaie Parsifal die op afgemeten, waardige wijze zingt, Irene Dalis een heel geëngageerde, misschien wat minder sensuele Kundry, George London een met de dood en met zijn eigen gevoelens van onmacht worstelende Amfortas, Gustav Neidlinger een formidabele Klingsor. Vooral Hotter en London herinneren aan de grote tijden van vroegere Wagnerzang. Jammer alleen voor liefhebbers van een clean, haast steriel cd geluid is dat zich in het aanwezige publiek een legertje notoire hoesters bevond. 

Het is mooi dat in 1964 een werkelijk allerlaatste opname van Kna (zoals hij liefkozend werd genoemd) opdook. Hij werd daarmee gemakkelijk de recordhouder wat het aantal uitvoeringen (ruim 90) en opnamen (11, waarvan de meeste zijn verdwenen).

De tempi zijn nog steeds aan de berucht lage kant, maar de muziek klinkt haast nog kleuriger, plastischer. Jon Vickers zet hier zijn mogelijk beste Parsifal neer, Hans Hotter, de Gurnemanz, heeft iets van Wodan, Thomas Stewart toont manische trekken als Amfortas, Gustav Neidlinger is een duistere Klingsor en de onbekende Barbro Ericson kan er als Kundry mee door. 

De eerste opname van Karajan dateert uit zijn in artistiek opzicht in velerlei opzicht uitstekende tijd aan de Weense Staatsopera (1961) en laat een goed ingestudeerd ensemble horen dat matig ‘live’ werd vastgelegd. Fritz Uhl zingt de titelrol redelijk, maar niet geheel overtuigend. Voor de rest van de belangrijkste mannenrollen tekende het heel goede team Eberhard Wächter, Hans Hotter en Walter Berry. Een opvallend aspect van deze productie is, dat de Kundryrol over twee zangeressen is verdeeld: Elizabeth Höngen neemt het leeuwendeel van de partij voor haar rekening, maar Christa Ludwig zingt – toegegeven meesterlijk – de verleidingsscène. Maar het komt de homogeniteit van het eindresultaat niet ten goede.

De tweede, heel spirituele en in menig opzicht letterlijk prachtige Salzburgse uitvoering van Karajan uit 1980 getuigt van een moderne kijk op het werk, is over het geheel lofwaardig en bezit in de persoon van Kurt Moll als grootse, zeer expressieve Gurnemanz een uitblinker. Peter Hofmann lijkt niet steeds even goed op zijn gemak te zijn in de titelrol die hij vrij verinnerlijkt zingt met blijken van angst en zorg plus tenslotte de nodige sereniteit, maar de rest van de bezetting is met een meelijwekkende Amfortas van José van Dam en vrij sinistere Klingsor van Siegmund Nimsgern uitstekend en homogeen. Dunja Vejzovic maakt een volmaakt voorbereide indruk en José van Dam is hier en daar wat bleekjes, maar wint geleidelijk aan kracht. Siegmund Nimsgern is een toonbeeld van kwaadaardigheid. Het Berlijnse orkest speelt subliem en Karajan legde in deze opvoering een levenslange ervaring, waarmee hij het immense en traag verlopende traject van dit climactische werk een ongelooflijk pathos en grote intensiteit verleent. Het begin is nog wat aan de stugge kant, maar de derde akte is vanaf het voorspel een gebalde lading

Vreemd genoeg maakt de verklanking uit Bayreuth van Pierre Boulez in het grote gezelschap geen geweldige indruk, tenzij men van een Parsifal ‘light’ in snelle tempi, wat lichtere klank, maar wel vol dramatische drang houdt. James King is een best geloofwaardige, nogal baritonale Parsifal, Franz Crass merkwaardig genoeg een heel ongelijkmatige (lichtelijk geïndisponeerde?) Gurnemanz, Thomas Stewart een treffende Amfortas en Gwyneth Jones een krachtige, maar wat schrille Kundry. De bloemenmeisjes hadden verleidelijker mogen klinken.

Van Richard Goodall bestond als de herinnering niet bedriegt op EMI een Engelstalige Parsifal. Als eigen productie gaf Covent Garden een gangbare Duitse versie uit met hoofdzakelijk Britse zangers met uitzondering van de wat voorzichtige Gurnemanz van de Belg Hendrikx. Vickers is eens temeer een overtuigende Parsifal, MacIntyre een gemene Klingsor, maar Amy Shuard overtuigt niet volkomen als Kundry.

Klanktechnisch gezien mag de Decca opname van Georg Solti uit 1972 er nog altijd zijn. Met de van hem bekende felheid ontketent de dirigent zinderende koperklanken en fraaie strijkersbogen. René Kollo is een jeugdig aandoende, nogal wereldvreemde Parsifal, Christa Ludwig een in alle aspecten van haar rol formidabele Kundry, nu eens vol deemoed en dan weer sluw doortrapt, maar bovenal onweerstaanbaar is de verleidingsscène. Veteraan Gottlob Frick is een autoritaire Gurnemanz, Dietrich Fischer-Dieskau een gekwelde, van zelfverwijt doortrokken Amfortas. Mooi ook de bloemenmeisjes, aangevoerd door Lucia Popp. Het geheel had best wat spiritueler mogen zijn.

 Op grond van de in prachtige sacd klank gedigitaliseerde uitgave van de Münchense opname is ook Rafael Kubelik waardig in de erelijst te worden opgenomen.  Meteen het voorspel wekt hoge verwachtingen en ook de rest van het werk staat interpretatief op heel hoog niveau. De tempokeus houdt mooi het midden tussen die van de trage Knappertsbusch, de eveneens nogal lethargische Levine en de gezwinde Boulez. Dat de dirigent het meeste zorg en aandacht schenkt aan de tweede akte met de beroemde kus is zeker te verdedigen. 

Bij de zangersbezetting hebben we niet te maken met een homogeen gezelschap. King is een eerder gedegen, dan bevlogen Parsifal, Weikl is vocaal en expressief betrouwbaar en in goeden doen. Imposant als steeds is de Titurel van Salminen. Mazura maakt van de Klingsor rol een muzikaal genoegen, maar had schurkachtiger mogen ageren. Verrassend genoeg is Yvonne Minton een uitstekende, heel verleidelijke, later zeer bedreigende Kundry. Kurt Moll geeft gelukkig een betere presentatie van Gurnemanz als in zijn opname met Levine. 

Bij de ook op dvd verschenen interpretatie van Horst Stein treffen de Siegried Jerusalem in de titelrol aan in een vorm waarin hij duidelijk nog moest groeien. Nuancen gaan verloren, het acteren is vrij pover. Ster van de opvoering is Hans Sotin als Gurnemanz; de Amfortas van Bernd Weikl had beter gekarakteriseerd kunnen zijn en dat mezzo Eva Randová de sopraanrol van Kundry op zich neemt, betekent haast automatisch dat het hoogste register daar wat onder te lijden heeft. Erg inspirerend lijkt de dirigent niet te zijn met een sterk naar routine zwemende en in nogal snelle tempi voorbijkomende invulling van de belangrijke orkestpartij.

Het beeld in de regie van de toen dertig jaar tevoren door Wolfgang Wagner bedachte enscenering is goed, maar de beeldregie had attenter kunnen zijn.

Armin Jordan zorgde in 1982 met een zeer heterogeen en zich niet erg consistent op het hoogste niveau bewegend ensemble voor de soundtrack bij de beroemde, maar zeer omstreden verfilming van deze opera door Hans-Jürgen Syberberg. In videovorm is het resultaat op een ontregelende en provocerende manier misschien interessant, maar als operavertolking nauwelijks. Natuurlijk zijn vooral Robert Lloyd (Gurnemanz) en Aage Haugland (Klingsor) goed; zij dragen de uitvoering. Dat de Kundryrol wordt ingevuld door de actrice Edith Clever diskwalificeert de opname als ‘opera’. Dat Parsifal tot slot in een vrouw verandert en dat we Nazi vlaggen zien langskomen helpt nauwelijks voor een beter begrip. De Erato cd’s die niet veel meer dan de soundtrack van die film zijn, lijken nauwelijks de moeite waard. Een productie als deze geeft de componist die Parsifal uitsluitend in Bayreuth op het toneel wilde zien achteraf groot gelijk.

Tweemaal nam James Levine Wagners zwanenzang op. De eerste uitgaaf uit Bayreuth is in cd vorm niet separaat, maar slechts als onderdeel van een set met 32 cd’s verkrijgbaar. Wie Knappertsbusch in Bayreuth al traag vond in deze opera, leert hier dat het nog langzamer kan. Dat is te extreem om nog de aandacht te blijven boeien, hoe goed sommige solisten ook zijn.

Ook Levine’s New Yorkse opname valt wat tegen; wel is het curieus daarin Placido Domingo als Parsifal tegen te komen. Dat werkt licht vervreemdend, maar overtuigt in expressief opzicht redelijk goed. Verrassend is ook Jessye Norman als veelzijdige Kundry te horen. Maar ster van de uitvoering is Kurt Moll als Gurnemanz. Ekkehart Wlaschiha is een laaghartige Klingsor, James Morris is met zijn niet meer ideale stemmiddelen niet meer dan middelmatig als Amfortas. Opvallen nog wel de sonore bas van Jan-Hendrik Rootering als Titurel.

De Teldec opname van Daniel Barenboim uit 1991 heeft het voordeel van een niet-Bayreuth helder, dynamisch klankbeeld. De dirigent voelt het ontzag en de innerlijke majesteit van het werk goed aan en draagt dat mooi op zijn koor en orkest over, hoewel dat ontzag hem soms wat te ver voert en de spanning even wegebt. Met Waltraud Meier beschikt hij over een superieure Kundry, die haast onovertroffen is in het uiten van de merkwaardige mengeling van sensualiteit en woede van dit merkwaardige personage. Siegfried Jerusalem zingt met prachtige toon een oprechte, gevoelige tonen in de titelrol. Samen maken ze van de tweede akte een feest. José van Dam is na een wat te neutraal begin een indringend gepersonifieerde Amfortas, Matthias Hölle een bovenmiddelmatige, maar ongelijkmatige, haast te lichte Gurnemanz en Günther von Kanneb een vlijmscherpe Klingsor. Minder fraai zijn de gebruikte elektronische klokken in de graalscènes, maar het breed genomen slot van de opera is wel weer indrukwekkend.

De voorlopig nieuwste DG uitgave van Christian Thielemann is gebaseerd op een samenstelling van een aantal ‘live’ registraties uit de Weense Staatsopera. Opnieuw treedt daarin Placido Domingo in de titelrol op en men kan slechts de grootste bewondering hebben voor de gesuggereerde jeugdigheid van zijn inbreng: de jonge held ten voeten uit. Waltraud Meier zingt hier haast nog glorieuzer dan elders Kundry; Franz Josef Selig is een duistere, kernachtige Gurnemanz, Falk Struckmann een beklagenswaardige Amfortas, Wolfgang Bankl een lage Klingsor.

De in eigen beheer uitgegeven Mariinsky productie van Valery Gergiev heeft zeer gemengde reacties opgeroepen. De grote pluspunten betreffen de met veel allure en vocale glans gezongen Kundry van Violeta Urmana en de welsprekende Gurnemanz van René Pape. Sterk minpunt vormt de titelrol van de naïeve Amerikaan Gary Lehman wiens Duits te wensen overlaat, heel ongelijkmatig zingt en een ongeïnspireerde indruk maakt. De Russen in de bezetting voldoen beter en Gergiev maakt aan de directielessenaar een wat wisselende indruk.

Volkomen terecht is veel lof toegezwaaid aan de concertante uitvoering door Van Zweden die het de opnametechnici vrij eenvoudig moet hebben gemaakt om in het Concertgebouw een fijn evenwichtige opname te maken. Met alle waardering voor de vocaal vrij donker getinte Parsifal van Klaus Florian Struck en de van grote ervaring met de rol getuigende, maar nooit in routine vervallende, expressieve Amfortas van Falk Struckmann is het toch de geweldige Gurnemanz van Robert Holl die de glansrol maakt. Een zwakkere stee in de bezetting is de niet al te venijnige Klingsor van Kristen St.Hill; Katarina Dalayman is een gul klinkende Kundry met een rijk laag register en een gaaf hoog dito.

Op de voorlopig nieuwste opname die voortreffelijk klinkt, kan Marek Janowski met zijn internationale gezelschap solisten in Berlijn bijeen in vergelijking met andere grote Wagnervertolkers geen potten breken, hoe mooi de registratie ook klinkt. Daarvoor is de bezetting te heterogeen met hier en daar zwakke plekken.

 

Video

 

Een paar dvd opnamen kwamen al ter sprake omdat ze een parallel vormen met cd versies. Maar er zijn ook zelfstandige.

De eerste komt uit Venetië in een helaas moderne aankleding van Denis Krief & Co. Gelukkig speelt het orkest onder de hier onbekende Hongaar Gabor Ötvös goed en in vloeiende tempi die soms nodeloos worden verbreed tot ongerief van de zangers. Een homogeen team met veel bekende namen vormt de bezetting. Richard Decker had zijn personificatie van Parsifal wat meer mogen nuanceren, Matthias Hölle is als steeds een honingzoete Gurnemanz, maar minder in vorm dan bij Barenboim en Doris Soffel lijkt langzamerhand te oud als Kundry om in het hoog nog te kunnen imponeren.

De tweede stamt van Kent Nagano en werd opgenomen tijdens het Baden-Baden festival. Over de uitwerking van het uiteraard weer eens in hoge mate vervreemdende  en uitgesproken symbolistische regietheater van Nikolaus Lehnhoff, die ook Parsifal producties in Engeland en San Francisco op zijn naam heeft en de kostuums van Andrea Schmidt-Futterer zijn de meningen vanzelfsprekend weer sterk verdeeld. Vreemd, maar eigenlijk wel overtuigend hoe Kundry tot slot niet sterft, maar voert Parsifal en de ridders weg over een spoorlijn. Een symbolisch gezien niet eens zo slechte oplossing. In muzikaal opzicht valt niet veel aan te merken op deze registratie van een lopende productie.

We zien en horen deze zeer beweeglijke Christopher Ventris als een haast ongetemde, heel jeugdige Parsifal die zijn rol met verhoogde expressie uit, Salminen is opnieuw een vrijwel volmaakte Gurnemanz, Hampson een haast wat te lichte, maar wel gekwelde Amfortas, Tom Fox een griezel van een Klingsor en Meier als boven de materie staande ervaringsdeskundige opnieuw als geweldige Kundry. Nagano heeft een stevige greep op het orkest en de bezetting.

De derde komt van Bernard Haitink die de nodige opera ervaring opdeed in Glyndebourne en bij Covent Garden. Nu ging hij met groot succes aan de slag in Zürich en hij is absoluut een van de sterren in deze realisatie. Wat het orkestaandeel betreft speelt de uitvoering zich op heel hoog niveau af met een romige, zo transparant mogelijke klank. De jeugdige Parsifal van Ventris, die ook in Bayreuth succes had, mag er in alle opzichten wezen. Salminen is een schier volmaakte Gurnemanz, Michael acteert vocaal fraai als Amfortas. Yvonne Naef heeft zoals veel collega’s wat moeite met het hoogste register maar evenaart verder bijna Meier.

So far, so good. Nu komt het er maar op aan in hoeverre men vrede heeft met de vervreemdende en nogal ontnuchterende aankleding en regie van Hans Hollman en de vreemde kostuums van Dirk van Bodisco. Men zou wensen dat deze uitvoering om ergernis en teleurstelling te vermijden ook op cd verschijnt.

Voor herhaald gebruik verdient het aanbeveling deze dvd’s beeldloos als cd af te spelen om teleurstelling en ergernis over tegenwoordig overbodig geachte rekwisieten als het bos en de graal  te voorkomen.

 

Conclusie

 

Het moge duidelijk zijn: voorlopig is er geen echte primus inter pares. Thielemann, Knappertsbusch (1964) en Karajan (DG) zijn de veiligste aanbevelingen, op enige afstand gevolgd door Barenboim en Van Zweden.

Wanneer we de beelden buiten beschouwing laten, eindigen Nagano en Haitink ongeveer ex aequo. 

Hoe dan ook, te midden van alle uitvoeringen van deze typische opera voor de Paastijd, is dit nog steeds de meest bevredigende omdat hij als geen andere zo magnifiek de kracht, de spirituele grandeur, de menselijke zwakheden en de bijna ondraaglijke schoonheid van het werk recht doet.

De film The search for the grail van Tony Palmer tot slot, is meer documentaire dan muziekuitvoering. Wel zien en horen we Domingo als Parsifal in een aantal maatgevende passages uit de opera. Hij levert ook commentaar op de handeling en de graallegende. Karen Armstrong vertelt over de religieuze achtergronden, Wolfgang Wagner over de traditie in Bayreuth, waarbij hij ook ingaat op de invloed van Hitler en de Nazi’s. Verder zijn er korte fragmenten uit door de graalgeschiedenis geïnspireerde films, inclusief Monthy Pyton en Krokodil Dundee. Gergiev toog naar Ravello voor de muzikale ondersteuning: daar immers kreeg Wagner het idee om de opera te maken.

 

Discografie

 

1949. Bernd Aldenhoff, Martha Mödl, Robert Blasius e.a. met orkest o.l.v. Richard Kraus. Gerhardt JGCD 0012-4 (4 cd’s).

 

1950. Rolando Panerai, Maria Callas, Boris Christoff, Giuseppe Modesti, Africo Baldelli met koor en orkest van de omroep Rome o.l.v. Vittorio Gui. Verona 27085/7 (3 cd’s).

 

1951. George London, Arnold van Mill, Ludwig Weber, Wolfgang Windgassen, Hermann Uhde en Martha Mödl met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Hans Knappertsbusch. Teldec 09031-76047-2, Naxos 8.110221/4. (4 cd’s). 

 

1952. Rámon Vinay, Martha Mödl, George London, Ludwig Weber, Hermann Uhde met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Hans Knappertsbusch. Andromeda ANDRCD 9060 (4 cd’s).

 

1953. George London, Martha Mödl, Josef Greindl, Ludwig Weber, Rámon Vinay, Hermann Uhde met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Clemens Krauss. Rodolphe RPC 3251617 (4 cd’s).

 

1954. Wolfgang Windgassen, Frithjof Seentpaul, Gustav Neidlinger, Otto von Rohr, Heinz Cramer, Martha Mödl e.a. met het koor van de Staatsopera Württemberg en het Parijs’ Opera orkest o.l.v. Ferdinand Leitner. Profil PH 09009 (4 cd’s).

 

1954. Set Svanholm, Astrid Varnay, Hans Hotter, George London, Lawrence Davidson met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. Fritz Stiedry. Adonis 54001 (4 cd’s).

 

1956. Paul Schöffler, Hilde Konetzni, Hans Braun, Ludwig Weber, Günther Treptow met het Weens symfonie orkest o.l.v. Rudolf Moralt. Myto 4MCD 954.136 (4 cd’s).

 

1956. Dietrich Fischer-Dieskau, Martha Mödl, Hans Hotter, Josef Greindl, Rámon Vinay met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Hans Knappertsbusch. Melodram GM 1.0062 (4 cd’s).

 

1959. Karl Liebl, Gottlob Frick, Eberhard Wächter, Forbes Robinson, Oskar Kraus, Gerda Lammers e.a. met het Ensemble van Covent Garden Londen o.l.v. Rudolf Kempe. Testament SBT 4 1455-2 (4 cd’s).

 

1959. Hans Beier, Martha Mödl, Eberhard Wächter, Jerome Hines, Toni Blankenheim met het Ensemble van

het Bayreuth festival o.l.v. Hans Knappersbusch. Walhall WLCD 0295 (4 cd’s).

 

1960. Gustav Neidlinger, Rita Gorr, Silvio Maionica, Boris Christoff, Sándor Konya met het Ensemble van La Scala, Milaan o.l.v. André Cluytens. Golden Melodram GM 1.0077 (4 cd’s).

 

1961. Eberhard Wächter, Tugomir Franc, Hans Hotter, Fritz Uhl, Walter Berry en Elisabeth Höngen/Christa Ludwig met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Herbert von Karajan. RCA 74321-61950-2 (4 cd’s). 

 

1962. George London, Martti Talvela, Hans Hotter, Jess Thomas, Gustav Neidlinger en Irene Dalis met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Hans Knappertsbusch. Philips 416.390-2, 464.756-2, 475.7785 (4 cd’s). 

 

1964. Thomas Stewart, Heinz Hagenau, Hans Hotter, Jon Vickers, Gustav Neidlinger, Barbro Ericson, Hermann Winkler, Gerd Nienstedt e.a. met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Hans Knappertsbusch. Orfeo d’or C 690.074L (4 cd’s).

 

1970. Thomas Stewart, Karl Ridderbusch, Franz Crass, James King, Donald McIntyre en Gwyneth Jones met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Pierre Boulez. DG 435.718-2 (4 cd’s). 

 

1971. Thomas Stewart, Karl Ridderbusch, Franz Crass, Sándor Konya, Gerd Nienstedt met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Eugen Jochum. Melodram GM 10059 (4 cd’s).

 

1971. Norman Bailey, Michael Langdon, Louis Hendrikx, Jon Vickers, Donald McIntyre, Amy Shuard, Edgar Evans, Dennis Wicks e.a. met het Ensemble van Covent Garden, Londen o.l.v. Reginald Goodall. Royal Opera House ROHS 012 (4 cd’s). 

 

1971/2. Dietrich Fischer-Dieskau, Hans Hotter, Gottlob Frick, René Kollo, Zoltan Kélémen en Christa Ludwig met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Georg Solti. Decca 417.143-2, 470.805-2. (4 cd’s). 

 

1975. Theo Adam, Fred Teschler, Ulrik Cold, René Kollo, Reid Bunger en Gisela Schröter met het Ensemble van de Leipzigse omroep o.l.v. Herbert Kegel. Schwann 313482 (4cd’s). 

 

1979/80. José van Dam, Victor von Halem, Kurt Moll, Peter Hofmann, Siegmund Nimsgern, Dunja Vejzovic met het koor van de Deutsche Oper Berlijn en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 413.347-2 (4 cd’s).

 

1980. Bernd Weikl, Franz Mazura, James King, Kurt Moll, Yvonne Minton e.a. met Koor en Orkest van de Beierse omroep o.l.v. Rafael Kubelik. Arts Archives 43027-2 (4 cd’s).

 

1981. Bernd Weikl, Matti Salminen, Hans Sotin, Siegfried Jerusalem, Leif Roar en Eva Randová met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Horst Stein. DG 734.328-2 (4 cd’s).

 

1982. Wolfgang Schöne, Hans Tschammer, Robert Lloyd, Rainer Goldberg, Auge Haugland en Yvonne Minton met het Praags filharmonisch koor en het Monte Carlo opera orkest o.l.v. Armin Jordan. Erato 2292-45662-2 (4 cd’s). 

 

1985. Simon Estes, Matti Salminen, Hans Sotin, Peter Hofmann, Franz Mazura en Waltraud Meier met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. James Levine. Philips 434.420-2 (32 cd’s). 

 

1990. José van Dam, John Tomlinson, Matthias Hölle,  Siegfried Jerusalem, Günther von Kannen en Waltraud Meier met het koor van de Berlijnse Staatsopera en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Daniel Barenboim. Teldec 9031-74448-2,  (4 cd’s). 

 

1991/2. James Morris, Jan-Hendrik Rootering, Kurt Moll, Placido Domingo, Ekkehard Wlaschiha en Jessye Norman met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. James Levine. DG 437.501-2 (4 cd’s). 

 

2005. Placido Domingo, Falk Struckmann, Ain Anger, Franz-Josef Selig, Wolfgang Bankl, Waltraud Meier e.a. met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Christian Thielemann. DG 477.600-6 (4 cd’s).

 

2007. Michael Baba, Martina Tomcic, Thomas Gazheli, Manfred Hemm, Michael Kupfer met het Ensemble van het Tirol festival o.l.v. Gustav Kuhn. Col Legno WWE 60016 (3 cd’s).

 

2009. Gary Lehman. René Pape, Violeta Urmana, Evgeny Nikitin, Alexei Tanovitski, Nikolai Putilin, Joeri Alexeev, Joeri Vorobiev e.a. met het Ensemble van het Mariinsky theater, St.Petersburg o.l.v. Valery Gergiev. Mariinsky MAR 0508 (4 cd’s).

 

2010 Klaus Florian Vogt, Falk Struckmann, Ante Jerkunica, Robert Holl, Krister St. Hill, Katarina Dalayman met het Groot Omroepkoor en het Radio filharmonisch orkest o.l.v. Jaap van Zweden. Challenge CC 72519 (4 cd’s + 1 dvd).

 

2011. Christian Elsner, Michelle DeYoung, Franz-Josef Selig, Evgeny Nikitin, Dimitry Tvachenko met koor en orkest van de Berlijnse omroep o.l.v. Marek Janowski. Pentatone PTC 5186-401 (4 cd’s).

 

Video

 

1981. Bernd Weikl, Matti Salminen, Hans Sotin, Siegfried Jerusalem, Leif Roar en Eva Randová met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Horst Stein. DG 073-432-8 (2 dvd’s).

 

1982. Wolfgang Schöne, Hans Tschammer, Robert Lloyd, Rainer Goldberg, Auge Haugland en Yvonne Minton met het Praags filharmonisch koor en het Monte Carlo opera orkest o.l.v. Armin Jordan. Image Entertainment ID 4580CO (2 dvd’s). 

 

1992. Bernd Weikl, Jan-Hendrik Rootering, Kurt Moll, Siegfried Jerusalem, Franz Mazura en Waltraud Meier met het Ensemble van de Metropolitan Opera New York o.l.v. James Levine. DG 072-435-3 (2 dvd’s). 

 

1992. Poul Elming, Waltraud Meier, Falk Struckmann, John Tomlinson met het koor van de Duitse opera, Berlijn en de Staatskapel Berlijn o.l.v. Daniel Barenboim. Euro Arts 206.6738 (2 dvd’s).

 

1998. Falk Struckmann, Linda Watson, Matthias Hölle, Hans Sotin, Poul Elmig met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Giuseppe Sinopoli. C Major 705908 (2 dvd’s).

 

2005. Richard Decker, Matthias Hölle, Wolfgang Schöne, Nikolaj Zalasinski, Doris Soffel, Ulrich Dünnebach e.a. met het Ensemble van La Fenice, Venetië o.l.v. Gabor Ötvös. Dynamic  DV 33497 (3 dvd’s).

 

2005. Christopher Ventris, Matti Salminen, Thomas Hampson, Waltraud Meier e.a. met het Ensemble van de Deutsche Oper, Berlijn o.l.v. Kent Nagano. Opus Arte OA 0915D (2 dvd’s).

 

2008. Michael Volle, Günther Groissböck, Matti Salminen, Christopher Ventris, Rolf Haunstein, Yvonne Naef e.a. met het Ensemble van de Opera Zürich o.l.v. Bernard Haitink. DG 073-440-7 (2 dvd’s).

 

1998. De zoektocht naar de graal. Placido Domingo, Violeta Urmana, Matti Salminen, Nikolai Putilin, Feodor Mojhaey met het Ensemble van de Kirov Opera, St. Petersburg o.l.v. Valery Gergiev. ArtHaus 100.610 (dvd).