WAGNER: DAS RHEINGOLD
Het ‘Bühnenfestspiel für drei Tage und einen Vorabend’ dat bekender is onder de naam Der Ring des Nibelungen begint op die vooravond met Das Rheingold.
Achtergronden
Wagners uitgebreide Ring epos is en blijft een van de hoogtepunten uit de Westerse kunst: ruim veertien uur muziek die handelt over de eeuwige kwesties van liefde en macht, persoonlijke verantwoordelijkheid en moreel gedrag. In zoverre het om de muziek zelf gaat, is dit nog steeds het grootste muziekdrama ooit geschreven. En als afgeleide tevens de climax van de symfonische periode die begon met Haydn en voor velen hier eindigde, want het is vrijwel onmogelijk om zich een werk voor te stellen dat gewichtiger, structureel complexer en hechter, of ook beter subtiel geïntegreerd is dan deze Ring.
Wagner schetste de muziek voor de proloog van de Ring tussen 1 november 1853 en 14 januari 1854. In mei dat jaar, na zeven maanden dus, was de volledige partituur klaar. Omdat Wagner zocht naar een nieuwe stijl om een muziekdrama te componeren, experimenteerde hij met muziektechnieken die zonder precedent waren en zelfs voor hem nieuw: het 32-tal Leitmotive werd geïllustreerd geformuleerd in de vorm van exposities die niet zozeer eigen was aan het gangbare compositieproces. Vandaar dat deze proloog stilistisch ook nogal afwijkt van de volgende drie opera’s uit de reeks.
Mogelijk ook daarom duurde het nog van 28 juni 1854 tot 20 maart 1856 voordat de aansluitende opera Die Walküre gereed was; dus niet louter en alleen omdat die twee keer zo lang is.
De handeling
In het eerste tafereel komen we de drie Rijndochters, Woglinde, Wellgunde en Flosshilde tegen die op de bodem van de Rijn spelen waar onder een rots het Rijngoud dat ze moeten bewaken in opdracht van hun vader Wotan verborgen is.
De dwerg Alberich probeert een van hen te verleiden, maar zijn aandacht wordt afgeleid door de glans van het goud. De waarschuwing van Wotan ten spijt vertellen de Rijndochters hem dat degene die van dat goud een ring zou kunnen smeden, de opperheerschappij over de wereld zou krijgen. Het lukt Alberich om het goud te stelen en hij vlucht daarmee naar het rijk der Nibelungen.
In het tweede tafereel zien we een slapende Wotan en Fricka, zijn vrouw. In de verte is de burcht Walhalla die nog op voltooiing wacht zichtbaar. Daaraan werken de reuzen Fasolt en Fafner die voor hun werk de lieflijke godin Freia opeisen. Omdat zij de bewaakster is van de appelen die de goden van hun eeuwige jeugd verzekeren, wordt hun eis afgewezen. Donner en Froh trachten Freia te beschermen. Loge komt met het bericht van Alberichs diefstal wat de hebzucht naar het Rijngoud ook in de harten van de goden laat ontwaken.
Fafner en Fasolt ontvoeren Freia, maar beloven om haar terug te brengen als diezelfde avond nog Wotan hen een stapel Rijngoud geeft die zo groot is dat Freia zich daarachter kan verschuilen. Als Freia is verdwenen, is het afgelopen met de jeugd van de goden en besluit Wotan de ring te veroveren.
Door de macht van die ring heeft Alberich in het derde tafereel iedereen onderworpen. Zijn broer, de smid Mime, heeft voor hem een Tarnhelm gesmeed waarmee hij zich onzichtbaar kan maken en in elke willekeurige gedaante kan veranderen.
Als Loge met Wotan verschijnt horen de goden het geheim van de Tarnhelm en door een list van Loge verandert Alberich in een draak en daarna in een pad die door Wotan wordt platgetrapt, waarna Loge de Tarnhelm grijpt.
In het vierde tafereel wordt Alberich gebonden naar de aardoppervlakte gebracht. Hij zal niet worden vrijgelaten voordat hij de schat van de Nibelungen met Tarnhelm en ring aan de goden afstaat. Alberich vervloekt de ring: iedereen die de ring draagt, zal sterven.
Als de reuzen terugkeren stapelen zij het goud zo hoog op dat Freia er vrijwel geheel achter schuilgaat. Om haar helemaal af te dekken, ontbreekt nog één stuk en wel de ring. Wotan wil deze niet afstaan, maar dan verschijnt de wijze Erda uit de diepte. Ze waarschuwt Wotan en kondigt de ondergang der goden aan.
Wotan werpt de reuzen de ring toe. Daardoor is Freia bevrijd. Fasolt en Fafner beginnen meteen om het bezit van de ring te vechten en Fasolt die hem in bezit had, wordt doodgeslagen.
Wotan leidt de goden naar het Walhalla terwijl uit de diepte van de Rijn de klagende zang van de Rijndochters omhoog klinkt.
De cd opnamen
Een snelle inventarisatie leert dat er op papier 36 cd opnamen van Das Rheingold in omloop zijn, waarvan eentje in het Engels gezongen en 11 dvd versies. Daaronder sommige die alleen als onderdeel van de volledige Ring cyclus te koop zijn, andere die ook separaat leverbaar zijn.
Alle eerder opgesomde voorwaarden voor een passende uitvoering vragen om een welbeschouwd concept van opvoering en uitvoering. In plaats van tot in detail scène na scène te beschrijven wat iedere uitvoerende laat horen (en zien) – een vrijwel onmogelijke opgave – lijkt het verstandiger en overzichtelijker om allereerst een verschil te maken tussen de studio-opnamen en ‘live’ theaterregistraties die al in 1937 met alle beperkingen van dien begonnen. Helaas waren ook in dit geval niet alle uitgaven beschikbaar, maar het valt te betwijfelen of de afwezigen bij nadere beoordeling veel verschil hadden gemaakt in de naar voren gekomen voorkeuren.
Studio opnamen
De eerste complete studio Ring opname van betekenis werd ambitieus door Decca met de grote producer John Culshaw en Georg Solti in 1958 begonnen. Stereo maakte een zorgvuldige toneelregie met plaatsing der zangers mogelijk. Het resultaat werd een haast overrompelend suggestieve opname, gepaard aan een imposante muzikale prestatie met een zangersbezetting die destijds het best voorhandene bood. De lokalisatie van de zangers en de geluidseffecten (inclusief Donners mokerslag en de regenboog brug) zijn prachtig en de dramatische uitvoering is onvergetelijk. Neidlinger is een geweldige Alberich, Flagstad een dito Fricka.
Intussen begint deze opname geleidelijk wat slijtagemomenten te tonen en is de concurrentie veel groter geworden, maar nog altijd behoort dit tot de opmerkelijkste registraties.
Wie zijn (of haar) hoop op ‘alleskunner’ Herbert von Karajan heeft gevestigd, komt licht bedrogen uit: de bezetting is nogal inconsistent en de opname klinkt verre van ideaal. De zelfreflectie van de dirigent werkt beperkend en de spannende momenten gaan wat achteloos voorbij. Fischer-Dieskau is een briljante, boeiende creatie en Gerhard Stolze is een controversiële Loge met zijn Sprechstimme. Een wat tegenvallend eindresultaat.
Naar het model Böhm in Bayreuth ging Wolfgang Sawallisch te werk in een voortreffelijk geslaagde productie van de Beierse Staatsopera, die ook op dvd leverbaar is. Robert Hale een van de ontroerender Wotans en de rest van de bezetting heeft behoorlijk kaliber.
Bij Bernard Haitink verdient de duidelijk omlijnde, over de hele linie mooi afgewerkte in dynamisch opzicht goed gedifferentieerde vertolking op, maar iets bijzonders wat deze een stuk boven de middelmaat doet uitstijgen, is niet waarneembaar.
Theateropnamen
Van het meeste historisch belang is de allereerste Metopname van Artur Bodanzky uit 1937. De opname vond in april dat jaar niet in New York maar in de Opera van Boston plaats. Friedrich Schorr was een rotsvaste Wotan, doelbewust tot in zin slotsolo. Karin Branzell horen we als helder, warmbloedige Fricka, Eduard Habich als een felle Alberich en Emanuel Liszt als geweldige Fafner. Zelfs de hinnikende toon van Rena Maison als Loge kan als kenmerkend worden gezien.
Van Wilhelm Furtwängler beschikken we over een studio opname uit Rome uit 1953 die akte na akte werd opgenomen in maart en april dat jaar. Maar zijn eerder, in 1950 gemaakte Milanese Scala opname is belangrijker. Daar klinkt alles beter, geëngageerder. De opvatting van de dirigent is tegelijk romantisch en tragisch, maar ook elementair en diepzinnig. Aan ieder facet van de opera wordt aandacht geschonken. Ferdinand Frantz is een betrouwbare, maar nogal prozaïsche Wotan en Gustav Neidlinger een superieure Alberich. Met Windgassen stuiten we op een wat saaie Loge, maar Patzak is een boeiende Mime, zonder overdrijving.
De meest imposante theateropnamen komen uit de optimale bron van Bayreuth zelf. Curieus genoeg werd de Ring daar in de ontsmettingsjaren na het Naziregime beheerst door een falanx van K’s onder de dirigenten: Karajan, Krauss, Knappertsbusch, Keilberth en Kempe.
De eerste opname van hen die nog steeds indruk maakt dateert uit 1953 en is van Clemens Kraus. Het gaat om radio opnamen en laat een vitale, dynamische en heel weloverdachte interpretatie horen. De muziek krijgt een elementaire kracht en men beschikte over een droombezetting voor die dagen: met aan het hoofd Hotter als Wotan. Uit hetzelfde jaar dateert zijn andere opname, nu met Neidlinger en Windgassen als grote protagonisten.
De volgende prachtige Bayreuth opname is uit 1955 met Joseph Keilberth. De Rheintöchter mogen hier dan misschien niet zo gaaf zijn als we mochten hopen, de rest van de zangers is topklasse, te beginnen met de boosaardige Alberich van Gustav Neidlinger en de dominante, tot in het detail verzorgde Wotan van Hans Hotter. De lijst prachtprestaties gaat verder met Georgine von Milinkovis’s stijlvolle Fricka, Ludwig Webers expressieve Fasolt, Josef Greindls dreigende Fafner, Rudolf Lustis duistere Loge, Josef Traxels lyrische Froh, maria von Islosvay’s innemende Erda en Paul Kuens typische Mime. De dirigent stookt waar nodig het drama nog wat op.
Daarna kwam Hans Knappertsbusch in 1956 met een van hem bekende zeer afgemeten, rustige, om niet te zeggen wat trage, maar niettemin heel vitale lezing. Soms lijkt hij teveel bezig met details, maar er zijn ook glorieuze momenten. Sterren zijn hier Gustav Neidlinger als Alberich en Hans Hotter als Wotan: met meer autoriteit gezongen kan haast niet.
De volgende die een diepe indruk naliet was Karl Böhm in 1967. Hij was in staat om opnieuw deze muziek dramatische vaart en innerlijke spanning te verlenen. Maar niet alleen dat: bij hem kwamen ook de metafysische aspecten aan bod en hij zorgde voor warmbloedig orkestspel. Dat de solisten zich danig weren, spreekt haast vanzelf. Theo Adam is is een ervaren, wereldwijze Wodan en de rest van de bezetting staat op eenzelfde hoog niveau.
Interessant en gedurfd was natuurlijk wel wat het team Pierre Boulez en Patrice Chéreau in 1976 in Bayreuth aanrichtten. De Amerikaanse recensent Harold Rosenthal noemde het “De lang uitgestelde Franse wraak van de Frans-Pruisische oorlog”. In zijn poging om Wagner te bevrijden van alle bombast ging hij te ver en werd het werk saai, kleinschalig en verloor het aan magie. Hoe zorgvuldig ook gedaan, het ontbrak aan de juiste sfeer.
In 1991 was in Bayreuth de beurt aan Daniel Barenboim en wie nog twijfel heeft aan diens capaciteiten als dirigent moet maar eens goed luisteren naar de daar gemaakte opname. Hij huldigt een wat bredere, maar zeker zo overtuigende aanpak als Böhm. Zoals te verwachten beschikte hij over een stel zangers op het hoogste niveau. Verrassend daarbij is, dat John Tomlinson zo’n idiomatische Wotan met perfect Duits neerzet. Linda Finnie is een heldere, duidelijke Fricka, Graham Clark een ontvlambare, pittige Loge, Matthias Hölle een zwarte bas als typerende Fasolt. Zie hierover ook bij de dvd besprekingen.
De dvd opnamen
Beeldopnamen van een opera die te zien geven wat op het toneel gebeurt, kunnen een aanzienlijk diepgaander beleven van zo’n werk geven, hoewel het ook geen kwaad kan wanneer de luisteraar aan de hand van het libretto en voorkennis van de handeling zijn eigen fantasie laat gelden.
Al sinds criticus Eduard Hanslick die over de première van Das Rheingold in september 1869 in München klaagde over de overdaad aan hete stoom en draken is veel discussie geweest over opvattingen van regisseurs, decorbouwers en kostuumontwerpers die middelen toepasten die nogal afweken van traditionele ensceneringen uit tweede helft negentiende eeuw. Soms was de vervreemding totaal.
In de jaren 1970 en 1980 waren het vooral regisseurs als Götz Friedrich, Patrice Chereau, Harry Kupfer en Joachim Hertz die Wagners opera’s volpropten met een overdaad van scenerie als reactie op wat voorheen door de Wagnerzonen in Bayreuth gebeurde. Daar moest weer een reactie van de nieuwe eenvoud op komen.
Met de komt van nieuwe technische mogelijkheden in de twintigste eeuw – film, projectie bijvoorbeeld – werden niet alleen de mogelijkheden, maar ook de onwaarschijnlijkheden groter. Een voorbeeld zijn de hydraulisch bewegende planken van Lepage en Fillion in de opvoering van James Levine in New York (2012). Dat gebeurde bij de meest recente opname uit 2012. Er wordt van alles met de haren bijgesleept om de kale planken te verlevendigen: geprojecteerd water, mos tegen een kale achtergrond. Los van de vaak goede vocale prestaties is dé handicap van deze uitgave dat Das Rheingold alleen als deel van de complete Ring op 5 dvd’s kan worden gekocht en dat Levine halverwege het project het stokje letterlijk aan de minder imponerende Fabio Luisi moest overgeven.
Daarom verdient Levine’s Metopname uit 1989, bekend van de cd uitgave, de voorkeur. De aanwezigheid van de Weense regisseur Otto Schenk werkt traditioneel en heel bevredigend. Dat geldt ook voor de kostuums en decors van Gunther Schneider-Siemsen. De romantische traditie is zo gewaarborgd.
Een eerder slachtoffer van zijn eigen ego was Herbert von Karajan toen hij in 1968 besloot om zijn een jaar eerder in Salzburg gegeven Ring cyclus in een studio in München te verfilmen. Als dirigent deed hij meestal geweldige dingen, als regisseur die alles in eigen hand wilde houden, stelde hij meestal teleur. Beginnend met een soort prehistorische blik op de Rijn en een geprojecteerde vervolggeschiedenis. Maar er is teveel niet ter zake doend detail met het nodige goud en rotsen, vaak erg statisch verfilmd. Een kruising tussen Fritz Lang en Wieland Wagner, die niet werkt. Dat de dirigent/regisseur net altijd een goede intuïtie had bij de keuze van zijn solisten, blijkt ook hier helaas. Alleen Zoltán Kelemen als Alberich en Brigitte Fassbänder (Fricka) zijn geheel overtuigend, Peter Schreier (Loge) en Jeannine Altmeyer (Freia) kunnen ermee door, Thomas Stewart (Wotan) mist wat aan grandeur.
Het eerste tafereel van deze opera wekt in de verfilming van de opvoering in Bayreuth door Daniel Barenboim als een spectaculaire moderne 3D productie. De Rijndochters verschijnen zomaar uit de rivier en Alberichs lusten en jagen ziet er echt als een onderwaterscène uit. Men moet hooguit even slikken bij de wat egocentrisch aandoende ingrepen van Harry Kupfer (goden met trilby hoeden!). De decors van Hans Schavernoch, gericht op de ‘loop der geschiedenis’, wordt beheerst door een leeg toneel met een minimum aan rekwisieten. Op dat toneel maken de goden een heel atletische indruk, John Tomlinson is een Wotan die over onuitputtelijke energie beschikt, Graham Clark schittert als een cynische Loge en Günter von Kannen is een geloofwaardig corrupte Alberich. De Rijndochters zingen even lenig als ze bewegen en Birgitta Svendén is een prachtige Erda. De dirigent is de situatie elk moment meester en laat een bovenal lyrische orkestrol met veel aandacht voor de blazers horen. De door Horant Hohlfeld bepaalde cameravoering is evenwichtig in de verdeling van ‘totalen’ tegenover ‘close-ups’. De geluidsopname is voor Bayreuthbegrippen erg krachtig, maar niet typisch voor het theater daar.
Bij Lothar Zagrosek in Stuttgart was de regie in handen van Joachim Schlömer die het prototype van de nieuwe eenvoud op het toneel bracht. De handeling is nu verplaatst naar een eind negentiende/begin twintigste eeuwse binnenplaats die niet helemaal op orde is. We ontwaren een fontein en een suggestie van een Turks bad.
De personenregie is geënt op het Griekse drama met als voordeel dat men zich daarop kan concentreren. Als ensemble werkt dit concept heel goed. De zangers zijn ook degelijk voorbereid en ze vormen een hecht team zonder positieve of negatieve uitschieters. Echte sterren zijn er niet. De dirigent gaat zorgvuldig en degelijk te werk en zo ontstond een best goede realisatie waarin simpelweg zonder veel opsmuk het verhaal wordt verteld en getoond.
Een niet identieke opname van Zagrosek uit hetzelfde jaar is door Naxos op cd uitgebracht.
De Ring opvoeringen van het team Pierre Audi, altijd sterk in abstract symbolisme en de hoogst ervaren Hartmut Haenchen in Amsterdam zijn genoegzaam bekend net als het decorontwerp van George Tsypin. Er is op bijzondere manier gebruik gemaakt van de mogelijkheden van het theater door het orkest middenin de handeling te situeren alsof het om een modern concept van een barokopera gaat. Decors in de gangbare betekenis ontbreken, maar er is speelruimte genoeg op grote metalen vlakken. Een soort wandelpad rondom het orkest biedt Alberich en de Rijndochters extra mogelijkheden, die ook voor Erda’s waarschuwing goed te pas komen. In een hi-tech Nibelheim treden wat vreemde robots op en zien we een enigszins angstaanjagend vuur. Maar Alberich wordt hierdoor alleen maar geloofwaardiger. De kleurige kostuums van de Japanse Eiko Ishioka maken de hiërarchische wereld zelfs in kinderen begrijpelijk.
Veel lof voor de Nederlandse inbreng van John Bröcheler (Wotan) en Henk Smit (Alberich). Anne Gjevang manifesteert zich als een ideale Erda en Graham Clark is een qua zang en acteren geweldige Mime. De orkestinbreng is bij Haenchen vrij licht in de geest van Kempe, maar heel goed to the point en een klein extra winstpunt is dat hij de nieuwe kritische uitgave gebruikt. Ook een woord van lof voor de videoregie van Misjel Vermeiren. Zo werd dit tot een alom uitstekend geslaagde presentatie waar we trots op mogen zijn.
Uit onverwachte hoek kwam een interessante, goed geslaagde versie van Bertrand de Billy. Het Liceu theater in Barcelona speelt in de operawereld een steeds grotere rol. In dit geval gaat het om een feitelijk voor Berlijn bestemde productie, vandaar ook de prominente aanwezigheid van regisseur Harry Kupfer die de handeling plaatst rond een (wereld) es. Een boom dus die centraal staat op een zwart spiegelend speelveld. Dat de Rijndochters erin spelen zal niet verwonderen en dat er meer ongerijmdheden zijn evenmin.
Maar verder valt er hier en daar best wat te waarderen. Niet zozeer de dynamische maar niet aangenaam klinkende Falk Struckman als Wotan, niet zozeer de vocaal langzamerhand wat tekort schietende Günter von Kannen als Alberich, ook bijna niet een vocaal ondervoede Loge van Graham Clark.
Eerder de Rijndochters, de krachtige Froh van Jeffrey Dowd, de imposante Donner van Wolfgang Rauch en de heel goede reuzen Matthias Hölle en Kwangchul Youn en de godinnen Lioba Braun, Elisabete Matos en Andrea Bönig.
Dat ook Scandinavië goed in staat is om een Ring van formaat op het toneel te brengen, illustreert de Decca opname van Michael Schønwand uit de Koninklijk Deense Opera in Kopenhagen met voornamelijk Noordelijke krachten. Het gaat om een verfilming door Uffe Borgwardt van een opvoering in regie van Kasper Bech Holten met de camer’s in de rol van de nieuwsgierige kijker/luisteraar die zich een helder detailbeeld van de handeling kan vormen en zelfs vanachter het toneel of vanuit de orkestbak. Daarvoor moeten handcamera’s zijn gebruikt.
Wat vervreemding moet voor lief worden genomen – de kostuums zijn een globaal negentiende eeuws gemiddelde bijvoorbeeld en het Rijngoud wordt getoond als een mooie goudkleurige naakte jongen, wiens hart quasi wordt uitgerukt
door een continu drinkende wellustige Alberich toen deze geen kans maakte bij de Rijndochters. Eenmaal gevangen in Nibelheim wordt hij opgesloten in een wit betegelde martelkamer en staat de ring later pas af wanneer Wotan hem de linkerarm afhakt. Aan duidelijk getoonde emoties geen gebrek: Chereau overtroffen.
En de invulling van de belangrijkste rollen? Die laat niet veel te wensen over en is over de hele linie meer dan adequaat.
Een andere keer werden cinematografische middelen ingezet, bijvoorbeeld bij de opvoering in Valencia van Mehta uit 2007. De opvatting van de dirigent is in die zin nogal rekbaar dat hij overdrijvingen niet schuwt vooral via tempovertragingen en zo melodrama niet uit de weg gaat. Verder zien en horen we een heel competente Wotan van Juha Uusitalo en heel behoorlijke Rijndochters, goden en reuzen. Het jonge begeleidingsorkest doet erg zijn best, maar er treden teveel afwijkingen op om de set te redden.
Terug naar de meer traditionele ensceneringen: In menig opzicht is de coherente voorstelling uit de Hamburgse Staatsopera in een productie van Claus Guth veel aansprekender. Simone Young leidt een opvoering die enigszins in de Furtwängler traditie staat, dat wel zeggen: romantisch, met verdedigbare tempofluctuaties en optimaal begeleid. De bezetting is heel homogeen, de Rijndochters vormen een hecht mini ensemble, de reuzen, Mime en Loge lijken al uit eerdere contacten kennis met elkaar gemaakt te hebben, de reizen naar Alberichs domein worden plausibel gemaakt op een bijna impressionistische manier. Wolfgang Koch is schreeuwt misschien wat teveel als Alberich, Struckmann is een wat lichte heldenbariton als Wotan, maar de rest van de bezetting weert zich kranig. Zo werd dit al met al een heel mooi geregistreerde versie om rekening mee te houden.
Helaas behoort de opvoering van Christian Thielemann daar niet bij. Dat ligt niet zozeer aan de dirigent die enorm is gegroeid als Wagnervertolker, maar aan de ongelijkmatige zangers waar hij dat jaar over beschikte. Zelf staat de dirigent duidelijk in de Furtwängler traditie. Albert Dohmen is, hoe nobel en intelligent hij ook zingt, een maatje te klein als Wotan, Gerhard Siegel een ongenuanceerde Mime, Michelle Breedt teveel een showfiguur als Freia, Christa Mayer een te jeugdige Erda, Arnold Bezuyen een gortdroge Loge. Alleen voor de fraaie inbreng van de dirigent koopt men geen set van 14 dvd’s.
Conclusie
Maar bij alle kritische beschouwingen blijven de primaire eisen overeind: de opera vereist fascinerende, competente zanger/acteurs die zelfs in close-ups stand houden. En dirigenten die lange, ononderbroken brokken muziek zonder kwalijke veranderingen van tempo, sfeer en karakter kunnen vormgeven.
Wanneer we deze criteria aanleggen, blijkt toch een aantal opnamen uit het Wagner heiligdom Bayreuth aan de meeste verwachtingen te voldoen. Zolang op het toneel niet al te vervreemdend wordt omgesprongen met opera’s, verdienen theaterregistraties de voorkeur boven studio opnamen. Ze mogen geluidstechnisch soms kwalitatief wat minder zijn, de totaalervaring is aanzienlijk groter.
Bij de cd opnamen gaat het tussen Barenboim, Solti, Böhm en eventueel Sawallisch met speciale aandacht voor de historische opnamen van Bodanzky, Furtwängler en Keilberth. En aan dvd kant tussen Barenboim, Haenchen, Levine (1989) en Schønwandt.
Discografie
Hoewel het om veertien zangrollen gaat, zijn hieronder slechts de dragende daaronder vermeld.
1937. Friedrich Schorr, Julius Hühn, Karin Branzell, René Maison met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. Arthur Bodanzky. Guild GHCD 2221-2 (2 cd’s), Naxos 8.501106 (11 cd’s).
1948. Ferdinand Franz, Elisabeth Höngen, Julius Pölzer, Adolf Vogel, William Wernigt met het Weens Symfonie orkest o.l.v. Rudolf Moralt. Gebhardt JGCD 040 (12 cd’s), Myto CD 00188 (2 cd’s).
1950. Ferdinand Frantz, Angelo Mattiello, Günther Treptow, Joahim Sattler, Elisabeth Höngen, Ludwig Weber, Albert Emmerich met het Scala orkest, Milaan o.l.v. Wilhelm Furtwängler. Foni CDC 26 (2 cd’s), Opera d’oro OPD 1501 (14 cd’s).
1951. Hans Hotter, Helen Traubel, Erna Berger, J Novotna, Set Svanholm, Brian Sullivan, Leslie Chabay, Lawrence Davidson met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. Frtiz Stiedry. Gebhardt JGCD 0038-12 (12 cd’s).
1951. Heinz Rehfuss, Inge Borkh, Julius Pölzer, Alois Pernestorfer met het Stedelijk orkest Bern o.l.v. Otto Ackermann. Archiphon ARC 133/4 (2 cd’s).
1953. Wolfgang Windgassen, Gustav Neidlinger, Josef Greindl, Hans Hotter, met het Ensemble van het Bayreuth Festival o.l.v. Clemens Krauss. Rodolphe RPC 32503-9 (7 cd’s), Opera d’oro OPD 1500 (14 cd’s).
1953. Ferdinand Frantz, Ira Malaniuk, Elisabeth Grümmer, Wolfgang Windgassen, Gustav Neidlinger, Lorenz Fehenberger, Julius Patzak, Alfred Poell met het Symfonie orkest van de Italiaanse omroep, Rome o.l.v. Wilhelm Furtwängler. EMI 767.124-2 (2 cd’s), 908.161-2 (13 cd’s); Gerhardt JGCD 0060 (12 cd’s).
1953. Hans Hotter, Hermann Uhde, Gerhard Stolze, Ira Malaniuk, Maria von Ilosvay met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Clemens Krauss. Orfeo C 809.113 R (13 cd’s).
1953. Hans Hotter, Ramón Vinay, Regina Resnik, Martha Mödl, Wolfgang Windgassen met het Ensemble van het Bayreuth Festival o.l.v. Joseph Keilberth. Andromeda ANDRCD 5000 (12 cd’s).
1955. Hans Hotter, Georgine von Milinkovic, Rudolf Lustig, Gustav Neidlinger met het Ensemble van het Bayreuth Festival o.l.v. Joseph Keilberth. Testament SBT 2-1390 (2 cd’s).
1957. Hans Hotter, Robert Allman, Georgine von Milinkovic, Otakar Kraus, Kurt Böhme met het Ensemble van Covent Garden, Londen o.l.v. Rudolf Kempe. Walhall WLCD 0227 (2 cd’s).
1958. George London, Kirsten Flagstad, Waldemar Kmennt, Eberhard Wächter, Claire Watson, Set Swanholm Kurt Böhme met het Weens filharmonisch orkest o.l.v. Georg Solti. Decca 414.101-2 (3 cd’s), 455.556-2, 478.1403 (2 cd’s), 478.3707 (36 cd’s).
1958. Hans Hotter, Rita Gorr, Frans Andersson, Erik Saedén, Sándor Kónya met het Ensemble van het Bayreuth Festival o.l.v. Hans Knappertsbusch. Arkadia CDMP 441 (2 cd’s).
1960. Hermann Uhde, Thomas Stewart, Georg Paskuda, Gerhard Stolze met het Ensemble van het Bayreuth Festival o.l.v. Rudolf Kempe. Audiophile Classics APL 101.755 (2 cd’s).
1967. Dietrich Fischer-Dieskau, Josephine Veasey, Gerhard Stolze, Erwin Wohlfahrt, Zóltan Kélémen, Donald Grobe, Oralia Dominguez, Helen Donath, Edda Moser met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 415.141-2 (3 cd’s), 457.781-2 (2 cd’s).
1967. Theo Adam, Gerd Nienstedt, Hermin Esser, Wolfgang Windgassen, Gustav Neidlinger, Erwin Wohlfahrt met het Ensemble van het Bayreuth Festival o.l.v. Karl Böhm. Philips 412.475-2 (2 cd’s), Philips 446.057-2 (14 cd’s), Decca 478.528-2 (2 cd’s).
1968. Dietrich Fischer-Dieskau, Robert Kerns, Donald Grobe, Gerhard Stolze, Zoltán Kelemen, Erwin Wohlfahrt met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. Memories HR 4111/3 (3 cd’s).
1968. Theo Adam, Janis Martin, Herbert Schachtschneider, Zoltán Kelemen met het Omroeporkest Rome o.l.v. Wolfgang Sawallisch. Myto 2 MCD 054.316 (2 cd’s).
1976. Donald McIntyre, Martin Egel, Siegfried Jerusalem, Hanna Schwarz, Heinz Zednik, Hermann Becht, Matti Salminen, Ortrun Wenkel met het Ensemble van het Bayreuth Festival o.l.v. Pierre Boulez. Philips 475.7960 (12 cd’s).
1980. Theo Adam, Karl-Heinz Strycek, Eberhard Büchner, Peter Schreier, Siegmund Nimsgern, Christian Vogel met de Staatskapel Dresden o.l.v. Marek Janowski. Eurodisc GD 69004, 610.058-233 (2 cd’s).
1988. James Morris, Marjana Lipovsek, Heinz Zednik, Theo Adam, Peter Haage, Andreas Schmidt, Peter Seiffert, Jadwiga Rappé met het Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Bernard Haitink. EMI 749.853-2 (2 cd’s).
1988. James Morris, Christa Ludwig, Siegfried Jerusalem, Kurt Moll, Jan-Hendrik Rootering met het Metropolitan Opera orkest o.l.v. James Levine. DG 427.607-2 (3 cd’s).
1989. Robert Hale, Marjana Lipovsek, Robert Tear, Ekkehard Wlaschiha, Helmut Pampuch met het Beiers Staatsorkest o.l.v. Wolfgang Sawallisch. EMI 572.731-2 (2 cd’s).
1991. John Tomlinson, Bodo Brinkmann, Kurt Schreibmayer, Graham Clark, Linda Finnie met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Daniel Barenboim. Teldec 4509-91185-2 (2 cd’s).
1993. Robert Hale, Hanna Schwarz, Nancy Gustavson, Eike Wilm Schulte met het Cleveland orkest o.l.v. Christoph von Dohnányi. Decca 443.690-2 (2 cd’s).
1993. John Wegner, Tero Hannula, Mario Muraro, Hans-Jörg Weischenk, Oleg Bryjak met de Badische Staatskapelle, Karlsruhe o.l.v. Günter Neuhold. Bella Musica 205201-304, 205200-375 (2 cd’s).
1998. Albert Dohmen, Nadja Michael, Arnold Bezuyen, Andrea Martin met het orkest van de San Carlo Opera, Napels o.l.v. Gustav Kuhn. Arte Nova 74321-63650-2 (2 cd’s).
2002. Wolfgang Probst, Michaela Schuster, Esa Ruuttunen, Eberhard Lorenz, Robert Künzli met het Staatsorkest Stuttgart o.l.v. Lothar Zagrosek. Naxos 8.660170/1 (2 cd’s).
2004. John Bröcheler, Timothy Dufore, Elizabeth Campbell, Kate Ladner, Andrew Brunsdon met het Adelaide symfonie orkest o.l.v. Asher Fisch. Melba MR 103089/90 (2 cd’s).
2005. Albert Dohmen, Geert Smits, Martin Homrich, Chris Merritt, Werner van Mechelen met het Nederlands filharmonisch orkest o.l.v. Hartmut Hähnchen. Et’cetera KTC 5500 (2 cd’s), OA CD 9000 BD (14 cd’s).
2008. Albert Dohmen, Ralf Lukas, Arnold Bezuyen, Christa Mayer, Michele Breedt met het Ensemble van de Beierse Staatsopera o.l.v. Christian Thielemann. Opus Arte OA CD 90001D (2 cd’s).
2008. Albert Dohmen, Endrik Wottrich, Eva-Maria Westbroek, Stephen Gould, Linda Watson met het Ensemble van het Bayreuth Festival o.l.v. Christian hielemann. Opus Arte OA CD 9000 BD (14 cd’s).
2008. Falk Struckmann, Jan Buchwald, Ladislav Elgr Peter Galliard, Wolfgang Koch met het Hamburg filharmonisch orkest o.l.v. Simone Young. Oehms OC 925 (2 cd’s), OA CD 9001D (14 cd’s).
2009. Jyrki Korhonen, Sue Patchell, Ulrike Sonntag, Raimo Sirkiä, Artur Korn met het orkest van het Stedelijk theater Cagliari o.l.v. Gabor Ötvös. Membran 233106 (43 cd’s).
2010. Terje Stensvold, Dietrich Volle, Richard Coxon, Kurt Streit, Jochen Schmeckenbecher met het Frankfurts Opera- en museumorkest o.l.v. Sebastian Weigle. Oehms OC 935 (2 cd’s).
2011. Albert Dohmen, Markus Eiche, Herbert Lippert, Adrian Eröd met het orkest van de Weense Staatsopera o.l.v. Christian Thielemann. DG 479.1560 (14 cd’s).
In het Engels
1975. Norman Bailey, Emile Belcourt, Derek Hammond Stroud, Robert Lloyd met het orkest van de Engelse Nationale Opera o.l.v. Reginald Goodall. EMI 764.110-2 (3 cd’s).
Video
1976. Donald McIntyre, Martin Egel, Siegfried Jerusalem, Hanna Schwarz, Heinz Zednik, Hermann Becht, Matti Salminen, Ortrun Wenkel met het Ensemble van het Bayreuth Festival o.l.v. Pierre Boulez. Philips 073.405-8, 070.401-9 (dvd).
1978. Thomas Stewart, Hermin Esser, Peter Schreier, Brigitte Fassbänder, Jeannine Altmeyer met het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Herbert von Karajan. DG 073.439-0 (dvd).
1990. James Morris, Alan Held, Siegfried Jerusalem, Christa Ludwig met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. James Levine. DG 073-036-9 (dvd).
1991. John Tomlinson, Bodo Brinkmann, Kurt Schreibmayer, Graham Clark, Linda Finnie met het Ensemble van het Bayreuth festival o.l.v. Daniel Barenboim. Warner 2564-62318-2 (dvd).
1999. John Bröcheler, Henk Smit, Graham Clark, Reinhild Runkel met het Residentie orkest o.l.v. Hartmut Haenchen. Opus Arte OA 0946D (2 dvd’s).
2002. Wolfgang Probst, Motti Kastón, Bernhard Schneider, Robert Künzli met het Staatsorkest Stuttgart o.l.v. Lothar Zagrosek. Euro Arts 2052068, 10.5206-9 DV-OP (dvd), Medici Arts 2057368 (7 dvd’s).
2004. Falk Struckmann, Graham Clark, Günther von Kannen, Lioba Braun met het Liceu theater orkest, Barcelona o.l.v. Bertrand de Billy. Opus Arte OA 0910 D (2 dvd’s).
2006. Johan Reuter, Jans Lawaetz, Johnny van Hal, Michael Kristensen met het Deens Koninklijk orkest o.l.v. Michael Schønwandt. Decca 074-3265 (dvd).
2007. Juha Uusitalo, Ilya Bannik, Germán Villar, John Daszak met het Stedelijk orkest Valencia o.l.v. Zubin Mehta. C Major 700508 (2 dvd’s).
2008. Mario Hoff, Alexander Günther, Jean-Noël Briend, Erin Caves met de Staatskapel Weimar o.l.v. Carl St. Clair. ArtHaus 101.353 (dvd).
2010. Bryn Terfel, Richard Croft, Eric Owens, Stephanie Blythe met het Ensemble van de Metropolitan Opera, New York o.l.v. James Levine. DG 073-484-1 (dvd).