Verg. Discografieën

WEILL: SYMFONIE NR. 2

WEILL: SYMFONIE NR. 2

 

De Symfonie nr. 2 van Weill is een van zijn belangrijkste en tevens zijn laatste puur orkestrale werk uit 1934. Een jaar eerder had prinses De Polignac het besteld. Op 11 oktober 1934 gaf Bruno Walter er met het Concertgebouworkest de eerste uitvoering van. 

 

Achtergronden

 

Het gaat om een vierdelig werk in neoklassieke stijl dat ongeveer vijfentwintig minuten vergt, waarvan het prachtige largo ongeveer de helft van de tijd in beslag neemt. De bezetting is vrij gangbaar met telkens twee blazersparen (inclusief 2 piccolo’s en 2 trombones) plus strijkers en slagwerk. Later werd op verzoek van Walter nog wat bescheiden slagwerk toegevoegd. 

Het publiek ontving het werk destijds enthousiast, maar de pers vond dat Weill zich beter met het theater kon blijven bezighouden. Het publiek kreeg op den duur duidelijk gelijk. Maar wel is in deze muziek sprake van een soort gesublimeerd theater primitivisme en zijn Silbersee, Mahagonny en De zeven doodzonden nooit ver uit de buurt. Toch gaat het om absolute muziek, die Weill later – weer op verzoek van Walter – ook de titel Symphonische Fantasie gaf.

De sleutel van het werk is gegeven aan de inleidende trompetmelodie die iets van een melancholieke cabaret ballade heeft. Wat volgt is in gecomprimeerde sonatevorm met veel solo passagewerk als gold het een concerto grosso.

Bij het largo gaat het in wezen om een treurmars die waarschijnlijk te maken heeft met het door de componist gekozen ballingschap. Nostalgie heerst.

De finale (Allegro vivace, alla marcia – presto) laat mogelijk verdriet achter zich.

 

De opnamen

 

De opnamen van Edo De Waart en Marin Alsop hebben het voordeel dat ze beide symfonieën van Weill combineren. Bij Mariss Jansons krijgt het werk een echt filharmonisch somptueuze allure, Antony Beaumont profiteert van de mooiste opname en laat dat beetje extra slagwerk goed uit komen. Van Kent Nagano in Lyon hadden we beter mogen hopen. Ook van Nèzet-Sèguin kan men hoge verwachtingen koesteren, maar ze worden helaas te weinig waar gemaakt en een combinatie met de filmmuziek uit Rota’s La strada lijkt ook niet zo aanlokkelijk. De overige opnamen blijven in het duister gehuld.

 

Conclusie

 

Zodat het vooral neerkomt op de keus tussen Alsop, Beaumont en Jansons, waarbij eerstgenoemde het prijsvoordeel aan haar zijde heeft.

 

Discografie

 

1967. BBC Symfonie orkest o.l.v. Gary Bertini. EMI 565.869-2.

 

1973. Gewandhausorkest Leipzig o.l.v. Edo de Waart. Philips 434.171-2.

 

1988. Symfonie orkest van de Beierse omroep o.l.v. Julius Rudel. Music Heritage 512.381.

 

1990. Gulbenkian orkest o.l.v. Michel Swierczewski. Nimbus NI 5283.

 

1990. Krakau filharmonisch orkest o.l.v. Roland Bader. Schwann 311147.

 

1996. Operaorkest Lyon o.l.v. Kent Nagano. Erato 0630-17068-2.

 

1997. Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Mariss Jansons. EMI 556.573-2, 575.658-2, 697.185-2.

 

1998. Hong Kong filharmonisch orkest o.l.v. David Atherton. Global Music Network GMNC 0100.

 

2002. Kamersymfonie Berlijn o.l.v. Jürgen Bruns. Abseits Edition EDA 018-2. 

 

2004. Duitse Kamerfilharmonie Bremen o.l.v. Antony Beaumont. Chandos CHAN 5046, CHSA 5046.

 

2004. Bournemouth symfonie orkest o.l.v. Marin Alsop. Naxos 8.557481.

 

2006. Métropoltain orkest Montréal o.l.v. Yannick Nézet-Séguin. Atma ALCD 2-1036, ACD 22324.