Verg. Discografieën

YSAŸE: SONATES VOOR SOLOVIOOL NR. 1-6 (geactualiseerd)

YSAŸE: SONATES VOOR SOLOVIOOL NR. 1-6

 

Geïnspireerd door het spel van Joseph Szigeti, die over de componist zei: “Dit was misschien wel de laatste vertegenwoordiger van een waarlijk grootste manier van vioolspelen” schreef Eugène Ysaÿe (1858-1931) in juli1923 zijn zes sonates voor soloviool.

 

Achtergronden

 

Hoewel er voor soloviool vóór Bach al uitstekende gelijksoortige werken zijn geschreven, worstelt iedere componist die iets wil schrijven voor een onbegeleid strijkinstrument sindsdien met deze Bach.

Toch waagden ettelijke componisten zich daar in de twintigste eeuw aan: Reger, Bartók, Kodály, Hindemith, Britten, Hartmann, Stravinsky en Carter bijvoorbeeld. Maar het uitgebreidst deed Ysaÿe dit door zes sonates te componeren die elk aan één van zijn beroemde tijdgenoten opgedragen waren.

De directe aanleiding tot deze composities was een Bachrecital van de Hongaarse violist Szigety. Zo ontstonden ze meteen na elkaar in het buitenhuisje van de componist in Le Zoute:

 

Nr. 1, vierdelig,  in g aan Joseph Szigeti

Nr. 2, vierdelig,  in a aan Jacques Thibaud

Nr. 3, Ballade in d aan Georges Enescu

Nr. 4, driedelig, in e aan Fritz Kreisler

Nr. 5, tweedelig, in G aan Mathieu Crickboom

Nr.6, ééndelig, in G aan Manuel Quiroga

 

Jammer genoeg lijken van geen van hen opnamen hiervan te bestaan. Sterker nog zeker Quiroga heeft het aan hem opgedragen werk nooit in publiek gespeeld; de namen Crickboom en Quiroga zullen trouwens zelfs de muziekliefhebbers onbekend zijn. In 1924 werden de stukken gepubliceerd.

Net als Reger en Bartók probeerde Ysaÿe de invloed van Bach niet te verbergen. Hij gebruikte zelfs de beroemde Prelude uit de Partita in E in het eerste deel, Obsession, van de tweede sonate. 

Pas in de afgelopen vijfentwintig jaar zijn met regelmaat opnamen van deze sonates verschenen.

 

De opnamen

 

In de discografielijst komen nogal wat onbekende namen (en labels) voor; het lag ook voor de hand dat niet alle materiaal disponibel was. Maar de belangrijkste representanten geven acte de présence.

Het was Efrem Zimbalist (1917-2000) die tegen het eind  van zijn lange loopbaan meteen een soort gouden standaard vestigde. Hij laat de sonates horen met een superieure tonale en ritmische beheersing, lijkt verder ook de personages naar voren die de componist verwerkte. Alleen de Spanjaard Queroga krijgt een nationalistisch tintje, bij de overige werken gaat het om schijnbaar gelijkende portretten. Een mooie toon, een vrij gedurfde, uitdagende opvatting. Jammer dat van Zimbalist geen volledige opname beschikbaar is. 

Destijds maakte Lydia Mordkovich veel indruk met interpretaties die veel karakter hadden en een rijk kleurbeeld vertoonden,

Dat hij ver boven technische problemen staat, laat Benjamin Schmidt duidelijk horen. Maar zijn toon is niets steeds even mooi en ook zijn vibrato kan soms wat overdadig zijn

Iemand die zijn hele ziel en zaligheid in zijn voordracht legt, is Yuval Yaron. Toch mist hij helaas wat in detail omdat hij zich wel erg aan de grote lijnen houdt.

Frank Peter Zimmermann demonstreert een aangenaam warme toon en hij beschikt natuurlijk over een grote techniek die hij onder bewijs stelt. Maar sommige overgangen zijn relatief wat luid. Daardoor toch ook zeer de moeite

Bij Takayoshi Wanami klinkt de muziek wat teveel bestudeerd, niet spontaan genoeg. Naar verhouding geeft Leonidas Kavakos de werken een licht improviserend, dus spontaan karakter, Groot virtuoos als hij is, toomt hij ieder blijk van showmanschap keurig in. Soms is hij zelfs uitgesproken meditatief.

Ilya Kaler laat zijn instrument mooi zingen en toont veel kleurschakeringen. Belangrijk ook is hoe hij de werken natuurlijk laat ademen. Prachtig verleent hij ieder werk een passend eigen karakter.

Heel hoge ogen gooit vervolgens Thomas Zehetmair die ieder werk koestert en een speciaal karakter verleent. Hij kan bedachtzaam lijken, maar hij is een geslaagd onderzoeker zowel als bekwaam uitbater van deze muziek.

Jammer dat Philippe Graffin ertoe is geneigd om bij alle perfecte intonatie de dynamiek wat te overdrijven; opvallend is ook dat zijn kleurenpalet enigszins beperkt is. Bij de nieuwste opnamen zijn het vooral de opvallend goede Tianwa Yang en bij nader vergelijken meer nog Tai Murray die met haar puntgave, aangenaam warme toon en verbeeldingsvolle voordracht deze werken van een krachtig eigen stempel voorziet.

Alina Ibragimova beschikt over haast een surplus aan techniek om deze werken gaaf gestalte te kunnen geven, maar belangrijker nog is dat ze de kameleonachtige expressie – van ernstige schoonheid, stormachtigheid, wrange humor - steeds zo raak treft. En op de achtergrond horen we steeds ook iets van Bach in deze geconcentreerde en doelbewuste realisaties.

Het gaat om werken met een Januskop vanwege de combinatie van het barokke verleden met de meer eigentijdse vioolwereld van Bachs Partita en de romantische visie op het Dies irae. De aanpak is deels speels, deels bloedserieus.

De getoonde verbeeldingskracht en de bedreven virtuositeit maken deze onderneming tot een succes in de top van de absolute ranglijst.

Het kan overigens geen kwaad om ook eens extra te luisteren naar Efrem Zimbalist (Pearl GEM 0032) die eind jaren twintig of begin jaren dertig vorige eeuw Sonate nr. 1 opnam. Hij moet de eerste zijn geweest die een sonate van de Belg opnam.

 

Conclusie

 

De voorkeuslijst bevat momenteel primair de namen van Ibragimova en Zehetmair, op de voet gevolgd door Murray en Kaler met wat op de achtergrond Zimmermann en Wanami.

 

Discografie

 

1974. Ruggero Ricci. Vox

 

1981. Charles Castleman. Music & Arts CD 854.

 

1982. Oscar Shumsky. Nimbus NIM 5039, 7715 (2 cd’s).

 

1986. Lydia Mordkovitch. Chandos CHAN 8599.

 

1988. Benjamin Schmidt. Oehms OC 236.

 

1989. Rudolf Werthen. Pavane ADW 7212.

 

1990. Vincenzo Bolognese. Europa 350217.

 

1990. Yuval Yaron. Accord 200922.

 

1991. Evgenia-Maria Popova. Leman LC 42901.

 

1992. Mateja Marinkovic. Collins 13762.

 

1992. Vilmos Szabadi. Hungaroton HCD 31476.

1993. Frank Peter Zimmermann. EMI 555.255-2.

 

1994. Stéphane Tran Ngoc. Rem REM 311241.

 

1994. Laurent Korcia. Lyrinx LYR 141.

 

1997. Takayoshi Wanami. Somm CD 012.

 

1999. Leonidas Kavakos. BIS CD 1046.

 

2001. Jassen Todorov. Gega New GR 76.

 

2002. Ilya Kaler. Naxos 8.555996.

 

2002. Thomas Zehetmair. ECM 472.687-2.

 

2003. Arisa Fujita. Intim Musik IMCD 092.

 

2005. Philippe Graffin. Helios CDH 55226.

 

2007. Fanny Clamagirand. Nascor NS 03.

 

2008. Rachel Kolly d’Alba. Warner 2564-68385-5.

 

2008. Ingolf Turban. Telos TLS 099 (2 cd’s).

 

2010. Samika Honda. Polymnie POL 110.168.

 

2010. Judith Ingolfsson. Genuin GEN 1120-2.

 

2010. Richard Pieta. Azur Classical AZC 068.

 

2011. Tai Murray. Harmonia Mundi HMU 90.7569.

 

2012. Tedi Papavrami. Zig-Zag Territoires ZZT 342.

 

2012. Tianwa Yang. Naxos 8.572995.

 

2012. Antje Weithaas. AVI 8553320/21 (2 cd’s).

 

2013. Kristof Baráti. Brilliant Classics 94678.

 

2013. Karl Stobbe. Avie AV 2310.

 

2014. Alina Ibragimova. Hyperion CDA 67993.