Boekbesprekingen

BACH, ZIJN LEVEN, ZIJN MUZIEK, ZIJN GENIE

Christoph Wolff: Bach – zijn leven, zijn muziek, zijn genie. Bijleveld, Utrecht 2000, 607 pag. ISBN 90.6131.896.3.

‘De overledene (J.S. Bach) was net als ik en alle ware musici geen liefhebber van dorre, mathematische stof’. Carl Philipp Emanuel Bachs opmerking, gemaakt in een brief aan de eerste biograaf van zijn vader, J.N. Forkel, is vooral interessant omdat hij de veranderde esthetica van de late achttiende eeuw weerspiegelt, maar hij wordt nog steeds gebruikt door degenen die de dichterlijke en expressieve kwaliteiten van Bachs muziek dominanter vinden dan de meer cerebrale.

Dat Bach echter wel degelijk erg was geboeid door die ‘mathematische stof’ in de muziek, wordt ruimschoots aangetoond in de muziek die hij gedurende zijn hele leven schreef en door zijn lidmaatschap sinds 1747 van Lorenz Mizlers ‘Vereniging van de muzikale wetenschap’.

Alleen al daarom in Christoph Wolff volkomen gerechtvaardigd om in zijn nieuwe biografie ook de aandacht te vestigen op de ‘geleerde’ aspecten van Bachs muziek. Door dat te doen is hij in staat om allerlei gebeurtenissen in Bachs leven in een nieuw perspectief te plaatsen en om aan te tonen dat ‘mathematische stof’ niet noodzakelijkerwijs ‘dor’ hoeft te zijn en zelfs dat het ultieme doel van Bachs muzikale wetenschap mogelijk was het vinden van ‘een argument voor het bestaan van God’ te vinden.

Wolffs boek is grofweg opgezet langs chronologische lijnen, maar binnen (en zelfs dwars door) de belangrijkste indelingswijze wordt die chronologie soms onderbroken om wat uitgebreider in te gaan op bijzondere aspecten, zoals daar zijn: Bach als orgelexpert, als uitvoerend kunstenaar, als pedagoog, als leider van een collegium musicum, als pater familias enzovoorts.

Achtergronden – sociaal, politiek, religieus en esthetisch – worden bedreven, doch grondig belicht wat duidelijk maakt waarom de componist een bepaalde keuze maakte en hoe hij op sommige gebeurtenissen reageerde. Door het bestaan van de nodige lacunes in de biografische bronnen en de schaarste aan persoonlijke brieven en andere documenten die een beter licht hadden kunnen werpen op diens bedoelingen en ambities of om meer duidelijkheid te scheppen in vragen over Bachs karakter en temperament, waagt Wolff zich ook aan wat giswerk.

In dat verband wordt bijvoorbeeld een beroep gedaan op het familienetwerk van de Bachs om een verklaring te geven voor de keus om zijn eerste professionele benoeming als hofmusicus en ‘lakei’ in Weimar in 1703 gedaan te krijgen. Of de keuze van Cantate nr. 29 met zijn weelderige orkestratie en zijn imponerende orgelsolo als ‘meesterstuk’ bij zijn sollicitatie in 1749 bij de kerkenraad van de Thomaskirche in Leipzig als reactie op de nogal botte beslissing van die raad eerder dat jaar om een opvolger te laten auditeren voor ‘het geval dat de Capellmeister en cantor Herr Sebastian Bach zou overlijden’.

Wolff suggereert ook vrij gedurfd dat Bach mogelijk nieuwe partijen zou hebben geschreven voor een oud motet van zijn oom Johann Christoph om dat te laten uitvoeren bij zijn naderende begrafenis.

Heel veel van de feitelijke informatie uit het boek is in tabelvorm gerangschikt. Het ontbreekt ook niet aan tabellen en muziekvoorbeelden. De ruim veertig overige illustraties zijn een mengeling van het bekende (doch noodzakelijke) en het onbekende, waaronder een tekening van de Thomasschule van Mendelssohn en een computeranimatie van de orgel- en koor galerij in de Leipzigse kerk zoals die er in Bachs tijd zou hebben uitgezien.

Gebaseerd op een levenslange ervaring en bemoeienis met Bachs muziek heeft Wolff een biografie geschreven die ongetwijfeld de beste en modernste is welke momenteel voorhanden is. Zijn niettemin noch wensen onvervuld? Zeker wel, want er wordt bijvoorbeeld geen aandacht besteed aan de plaats van de retorica in Bachs muziek of aan de rol van de getallensymboliek in Bachs muzikale denkwereld. Ook de ernstige twijfels van sommige musicologen over de authenticiteit van de beroemde orgel Toccata in d blijven onbesproken, hoewel juist veel aandacht aan dit werk wordt geschonken. En dan is er de recente, tamelijk controversiële discussie over samenstelling en omvang van het koor en orkest dat Bach in Leipzig ten dienste stond. Aanleiding genoeg voor het verstrekken van goed onderbouwde, meer specifieke gegevens in de toekomst.

De vijf vertalers die de Nederlandse uitgave verzorgen hebben over het geheel keurig werk geleverd. Wolff refereert in dit boek herhaaldelijk aan zijn in 1998 verschenen The new Bach Reader die inderdaad een goed (onmisbaar?) supplement vormt op dit boek.