Daniel Barenboim: A life in music. Weidenfeld & Nicholson, 246 blz. 2002. ISBN 0 297 64649 4322.
In 1991 – Barenboim was toen 59 jaar en dus rijkelijk vroeg voor een inventarisatie van het leven en een terugblik daarop – verscheen de eerste uitgave van dit boek. Barenboim was toen net niet de opvolger van Karajan in Berlijn geworden en Abbado wel, waarmee hij daar zijn tweede kans verspeelde. Maar omdat hij in de nieuwe uitgave nogmaals verklaart dat hij geen privé- en persoonlijke feiten wil releveren, blijft dat onbesproken in de versie 2002.
De ironie van het lot wil dat dit boek verscheen toen hij net in moeilijkheden kwam bij het Chicago symfonie orkest waaraan hij sinds 1991 als opvolger van Georg Solti is verbonden. Niet om artistieke redenen, maar vanwege de krappe financiën. Eenzelfde probleem speelde hem in Berlijn bij de Deutsche Staatsoper parten. Daar werkte hij sinds 1992 en wilde de vrijwel failliete stadsregering kiezen tussen hem en de Deutsche Oper van Christian Thielemann.
De polyglot Barenboim die sinds 1965 ook langdurige relaties had met het Engels kamerorkest, die van 1979-1989 chef was van het Orchestre de Paris en die sinds 1981 veelvuldig in Bayreuth optrad en dus best zijn sporen als dirigent heeft verdiend, is niet een kunstenaar vol diepzinnige, dwarse of komische gedachten en een verteller van bon mots; bekende epigrammen zoals we die van Glenn Gould, Alfred Brendel en Serge Celibidache kennen, zijn van hem dan ook niet te verwachten hier. Maar hij is wel honderd procent musicus.
“Ik heb nooit de behoefte gehad om de muziek in de steek te laten om iets anders te gaan doen”. Uit zijn heel publieke loopbaan – zijn gretige engagement voor de grootste nationale instituties en zijn rol als vaandeldrager voor de traditionele benadering van het ijzeren repertoire – blijkt een zeker conservatisme en dreigt hij op zijn oude dag een laatste der Mohikanen te worden.
De nieuwe uitgave heeft een ongeveer vijfentwintig grotere omvang en is fraai geïllustreerd. Wat het boek vooral de moeite waard maakt, is de manier waarop dit zelfportret haast vrijwel ondanks zichzelf is getekend; sprekend is het engagement voor de wereld buiten die van de muziek.
Barenboims eigen kunstopvatting en –uitoefening brachten hem in conflict met de officiële opvattingen in Israël en leidden er voor hem toe dat hij ging heroverwegen wat het betekent om tegenwoordig een Jood te zijn. Het treffendste gedeelte van het boek is waar hij niet alleen discussieert over Israëls taboe op Wagner, maar dat ook bestrijdt. En verder zijn poging om terug te grijpen op een oudere, menselijker Zionistische ethiek vanuit de narigheid van het hier en nu.
Voelbaar is ook het belang dat hij hecht aan zijn vriendschap met de in de V.S. wonende Palestijnse intellectueel Edward Said met wie hij samen discussies voerde die zijn gebundeld in een gezamenlijke pocket Parallels and Paradoxes. Sinds 1999 leidt Barenboim workshops voor musici van beide partijen uit het Midden Oosten conflict en formeerde hij het West-Eastern Divan Orchestra dat intussen her en der tot in het hol van de leeuw (Ramallah) succesvol optrad. Eerder al had hij daar zonder officiële toestemming tijdens een masterclass Beethovens Mondschein sonate gespeeld.
Ja, natuurlijk komt echtgenote Jacqueline du Pré voor in het boek, maar alleen waar het om haar muzikaliteit gaat. Er zijn natuurlijk meer grote namen, bijvoorbeeld die van Furtwängler en Barbirolli als invloedrijke mentoren. Plus in een veel later stadium Celibidache die hem naar München haalde om pianoconcerten van Schumann en Tschaikovsky met hem uit te voeren. De opnamen van die concerten maken nu deel uit van een cd box die EMI ter gelegenheid van Barenboims zestigste verjaardag uitbracht. Onthullend is dit zelfportret niet, maar het maakt wel een heel integere indruk.