Boekbesprekingen

BEETHOVEN'S PIANOSONATAS

Charles Rosen: Beethoven’s piano sonatas: a hort companion. Yale, 256 bladzijden.

 

Dit boek is het resultaat van masterclasses die de Amerikaanse pianist Charles Rosen gaf in het kasteel Caetani in Italië en het is bedoeld ‘als praktijkboek, als gids voor vertolkers en luisteraars over de vele aspecten van Beethovens sonates die tegenwoordig niet altijd goed worden begrepen’.

‘Aspecten’ is hier het sleutelwoord, want voor een maat na maat analyse moet men het elders zoeken, bijvoorbeeld in Tovey’s Companion to Beethoven’s pianoforte sonatas. Rosen’s boek is een meer logisch en praktisch redenerende bijdrage: informatief, opvoedend en onderhoudend in alle opzichten maar niet noodzakelijkerwijs voorspelbaar.

Paradoxaal genoeg is het tweede deel van Rosens boek waarin telkens drie of vier bladzijden zijn gewijd aan aan elk van de 32 sonates met een mengeling van analyse en ‘andere kwesties’ minder ordelijk en grondig dan het eerste deel met een voortreffelijke beschouwing over de aspecten van de uitvoeringspraktijk uit Beethovens tijd. Deze worden behandeld in vier delen: vorm, frasering, tempo en de piano’s van Beethoven zelf.

Dat wil niet zeggen dat het tweede deel niet de moeite waard zou zijn want het staat vol met interessante inzichten die de pianist en de luisteraar van dienst kunnen zijn. Maar het eerste deel is een grondiger bestudering waard. De titel van het eerste gedeelte ‘Frasering. Gebogen lijnen en punten: legato, staccato en de vorm van de frase’ lijkt wat pedant, maar in wezen gaat het om een instructieve les over hoe de muziek moet worden gelezen. Niet om de ultieme ‘waarheid’ te vinden (en zoals Rosen wel terecht opmerkt kunnen er heel goede redenen zijn om geen nota te nemen van ‘s componisten bedoelingen), maar als een primair document dat iedere nadere studie waard is.

Veel van wat hier aan de orde wordt gesteld, is natuurlijk ook van toepassing op heel andere werken. De bladzijden die zijn gewijd aan temporelaties – het belang in de klassieke muziek van goed geproportioneerde relaties tussen de tempi binnen een deel – vormen een thema waarover heel wat eigentijdse vertolkers helaas slecht zijn geïnformeerd. Dit hoofdstuk over tempo is waarschijnlijk het interessantste, vooral ook omdat de muziek zich in de tijd ontwikkelt en deels zeker ook omdat Rosen hier heel wat praktische musicologische, semantische en sociale ervaring in het geding brengt.

Hij is nooit bang om zijn hoofd boven het maaiveld uit te steken en suggereert bijvoorbeeld dat tempo ooit een louter plaatselijk thema was totdat de metronoom er een Eurocentrische draai aan gaf. De veel geciteerde metronoomaanduidingen van Czerny zijn betrouwbaarder voor de eerste delen dan voor de finales suggereert hij. “Daar immers corrumpeerden de verlangens van het publiek naar uiterste virtuositeit alle traditie’.

Rosen besteedt ook de nodige aandacht aan het klassieke Allegretto dat in menig opzicht het problematistische is van alle tempi ordinari, de ‘algemeen aanvaarde’ tempi waaraan de laat achttiende eeuwse vertolkers zich als regel confirmeerden. Interessante lectuur, al zal haast niemand opnamen in zijn verzameling recente opnamen vinden die precies voldoen aan Rosens suggesties.

Een van zijn radicaalste heroverwegingen betreft de finale van Beethovens sonate no. 22 in  F op. 54 die hij niet beschouwt als een toccata maar als iets wat veel subtieler en poëtischer is. Het hele werk staat op een cd die dit boek vergezelt, samen met bijna veertig andere, meest korte muziekfragmenten.

Rosen, die inmiddels bijna tachtig is, is niet langer de geweldige pianist die hij in 1970 was toen hij Beethovens laatste zes sonates opnam (Sony 53531, 2 cd’s) maar waar elders kan men die finale uit op. 54 zo mild horen spelen als door hem?

De boektekst is doorspekt met muziekvoorbeelden die rechtstreeks zijn ontleend aan diezelfde moderne uitgaven die Rosen zo onthullend becommentarieert.