Boekbesprekingen

BEINUM, EDUARD VAN: MUSICUS TUSSEN DE MUSICI

Truus de Leur: Eduard van Beinum 1900-1959, musicus tussen musici. Uitgeverij Thoth 2004. 448 blz, geïllustreerd en inclusief dvd-v en cd-rom. ISBN 90 6868 359 4, €39,90.

 

Bij alle beperkingen en handicaps die het ouder worden met zich meebrengen, zijn – zolang de geest vaardig blijft – herinneringen een dierbaar bezit; iets wat men vóór heeft op mensen van jongere leeftijd. Een voorbeeld daarvan vormen de herinneringen aan musici van een vorige generatie. Op het moment dat men ze aan het werk ziet en hoort, is men zich meestal niet zo sterk bewust van de impact daarvan. Pas later, heel retrospectief en afgezet tegen indrukken van latere vertolkers gaat men die senioren meestal meer waarderen en wordt men zich dankbaar bewust van het feit dat het een privilege was hen – in het geval van dirigenten als Walter, Monteux, Furtwängler, Klemperer, Beecham, Erich Kleiber, Ansermet, Van Beinum, Böhm, Jochum, Karajan, Kubelik, Szell en Bernstein letterlijk aan de slag te hebben gezien. Toscanini heb ik helaas gemist.

Met recht figureert Van Beinum in dit rijtje der (aller)grootsten. Maar in tegenstelling tot enige anderen onder hen is hij altijd relatief onbekend gebleven. Een bescheiden, hardwerkende, onopvallende, door orkestmusici hoogst gewaardeerde vakman die niet opviel door flamboyant gedrag, conflicten, publicitaire aandacht en die na zijn dood weinig aandacht meer kreeg. Toen Decca en Philips in de jaren zeventig wat heruitgaven van hem uitbrachten, verzuchtten de mensen bij verkooporganisatie Phonogram treurig: “Zelfs in eigen land verkoopt het voor geen meter.”

In mijn middelbare schooltijd kocht ik al wat van de eerste naoorlogse Decca opnamen van Van Beinum. Te beginnen met Bartóks Concert voor orkest op drie of vier Decca platen uit de LX serie, later gevolgd door meer – bijna alle - lp’s van hem die bij Decca en Philips verschenen. Pas lang na zijn dood kreeg hij eerst de discografische (her)waardering die hij verdiende in de vorm van het aan hem gewijde Decca album 473.110-2 (5 cd’s) en de Q Disc box (97015) met 11 cd’s; plus een dvd-v van Beethovens Eroica (een tv registratie van het Bevrijdingsconcert 1957) die met een cd-rom met alle concertgegevens uit de periode 1931-1959 bij dit boek zijn gevoegd.

In boekvorm echter was behalve het persoonlijke portret van zijn zoon Bart nauwelijks iets over de dirigent te vinden. Juist tengevolge van die bescheidenheid en onopvallendheid, van een vrijwel onbekend persoonlijk en artistiek leven. Vandaar dat ik in Spraakmakende dirigenten onder de titel ‘De vergetene’ ook niet veel verder kwam dan de opsomming van wat bekende feiten en de bescheiden duiding daarvan.
In haar biografie doet Truus de Leur, jarenlang werkzaam op het secretariaat van het Concertgebouworkest en verbonden aan het huisorgaan Preludium, dat feitenrelaas niet dunnetjes maar 448 pagina’s lang over. Zo ongeveer alles wat aan feiten en feitjes, gebeurtenissen, repertoire, concertgegevens, spaarzame anekdotes te vinden was is erin verwerkt en het schaadt de leesbaarheid niet.

De schrijfster die het voordeel had in alle rust archieven en bronnen te kunnen raadplegen, had net als al die andere bewonderaars de pech dat over ’s dirigenten privé-leven, zijn contacten in de muziekwereld, de reacties op zijn werkwijze en zijn diepste overtuigingen zo weinig bekend is. Naakte feiten te over – soms duizelt het daarvan haast – maar de inkleuring, het persoonlijke en eigene laat blijkbaar onvermijdelijk te wensen over in deze haast al te bleke ets. Maar het is een haast onmogelijke eis achteraf meer te verlangen.

Discofielen vinden in Bijlage 6 ook heel wat gegevens, maar echt volledig waren die geweest als ten minste meteen ook plaat- en cd nummers waren vermeld. Een misser bij zoveel verdere grondigheid en details.