Boekbesprekingen

BOULEZ ON CONDUCTING

Pierre Boulez: Boulez on conducting. Faber & Faber, 160 bladzijden, ISBN 0-571-21967-5.

 

Voor menigeen is niet onbegrijpelijk Boulez stukken belangrijker als dirigent dan als componist. Zij worden op hun wenken bediend met dit toch weer tamelijk onthullende boekje. De gekozen titel ten spijt biedt het een vrij afgerond beeld van de musicus Boulez aan de hand van een aantal interviews door Cécile Gilly.

Sprekend over zijn vroege jaren verklaart Boulez dat hij nooit de intentie had om dirigent te worden en dat hij begon met dirigeren uit noodzaak om voor een appel en een ei in de reeks ‘Domaine musical’ werken van tijdgenoten (inclusief eigen werk) te promoten. Heel nuchter en zakelijk beschrijft hij zijn doorbraak op het internationale concertpodium in 1959, maar nodeloos bescheiden is hij daar ook niet over. Die bescheidenheid zou ook misplaatst zijn want zelfs zijn felste tegenstanders moeten onder de indruk zijn van de omvang en de kwaliteit van Boulez als dirigent.

Waar in de discussie zijn directie in het algemeen en zijn ervaringen in de opera (vooral met Wagner in Bayreuth en met Berg) centraal staan met daarnaast zijn ontmoetingen met Wieland Wagner en Wilhelm Furtwängler, zijn visie op andere componist/dirigenten als Berlioz, Wagner, Mahler, Strauss, Stravinsky en Webern en op de situatie van het huidige dirigeren, gaat hij allerminst voorbij aan de aspecten van zijn invloed op anderen.

Het eigen componeren wordt aan de orde gesteld, zijn werk aan IRCAM en met het Ensemble InterContemporain plus – wat terloops – zijn activiteiten als compositie-  en directieleraar.

Daar stuit Gilly op een paradox in zijn karakter. Want hoewel Boulez sceptisch is over het nut van vorming op deze terreinen (vandaar ook zijn twijfels om zichzelf op dat gebied te engageren; hij ging zelf meer uit van het motto ‘zwemmen of verzuipen’) had hij de hand in het ontstaan en de vormgeving van talloze Franse instellingen op het gebied van de muziekpedagogiek. Mogelijk werd zijn persoonlijke opvatting wat getemperd door een gevoel van sociale verplichting en verantwoordelijkheid, net zoals zijn gevoel voor humor hem bespaart voor een mogelijk ontstane indruk van arrogantie.

Want één ding is zeker: Boulez mag dan milder zijn geworden, zijn strijdbaarheid is nog springlevend. Geheel in die geest kraakt hij heel wat hedendaagse dirigenten  en concertagenten af vanwege hun ‘gebrek aan cultuur, flair en ontdekkingslust’ en een onvermogen om hun instellingen op ‘artistieke wijze’ te leiden. Aan bon mots in dit verband geen gebrek. Getuige bijvoorbeeld de rake opmerkingen die hij uitdeelt aan degenen die hem in 1966 volkomen ongeschikt vonden om in Bayreuth Parsifal te dirigeren.

Maar doorgaans heeft Boulez het in gematigde termen over zijn doelstellingen, zijn esthetische voorkeuren en is hij heel realistisch over zijn successen. Zowel bewonderaars van Boulez als mensen die hem nader willen leren kennen, zullen veel hebben aan dit boek, juist omdat hij elders vooral als zo afstandelijk en koel overkomt. Hij is zeker elitair, maar iemand die zoveel heeft bereikt steekt ook ver boven het maaiveld uit; ook heeft hij weinig op met de gedachte van gelijke kansen voor iedereen – dan is middelmaat altijd troef. Zijn eigen idealen op educatief gebied illustreren dat ampel.

Af en toe is ook wel sprake van blinde vlekken, bij voorbeeld jegens het minimalisme, maar Boulez geeft dat openlijk toe. Zijn opvattingen over de ‘authentieke uitvoeringspraktijken’ zijn de afgelopen twintig jaar nauwelijks gewijzigd en hij ziet daarmee over het hoofd dat deze juist hebben gezorgd voor een aanzienlijke diversificatie, dat daardoor de verbeelding aanzienlijk meer is gestimuleerd en dat dergelijke benaderingen overwegend van groot nut zijn. Vreemd, dat iemand die zo middenin de huidige dynamische muziekcultuur staat daar blijkbaar geen oog (en oor) voor heeft.