Boekbesprekingen

SCHUBERT (4x)

Hans J. Fröhlich: Schubert. Open Domein, Amsterdam 1982 ISBN 90 295 1812 X.

Wolfgang Hildesheimer: Schubert. Suhrkamp

Karl Kobald: Franz Schubert. Amalthea, Wenen 1921.

Michael Stegemann: Ich bin zu Ende mit allen Träumen – Franz Schubert. Piper 1997 ISBN 3 492 03819 0.

Hans Wagemans: Schubert. Gottmer, Haarlem 1952.

Über Schubert – Von Musikern, Dichtern und Liebhaber – Eine Anthologie. Reclam ISBN 3 15 009480 1.

Franz Schubert Werkverzeichnis. Der kleine Deutsch. DTV/Bärenreiter 1983 ISBN 3 423-03261 8 en 3 7618 3261 3.

 

De verwaarlozing die Schubert gedurende lange tijd in de negentiende eeuw onderging lijkt ons thans onbegrijpelijk. Tijdens zijn leven werd geen van zijn symfonieën uitgevoerd en pas vijftig jaar na zijn dood werd de eerste daarvan gepubliceerd. In 1827 verscheen een muziekdictionaire waarin de naam Schubert helemaal niet was vermeld. Een eeuw later werd hij in een ander boek aangevallen als ‘conventionele muziekmachine die dag in, dag uit werk na werk produceerde’.

Een gedeeltelijke verklaring van deze situatie is dat Schubert – in tegenstelling tot bijvoorbeeld Mozart en Beethoven – zelf geen virtuoos musicus was en ook niet op andere manieren in de publiciteit kwam. Hij wist – in huidige termen – zichzelf absoluut niet te promoten. Ironisch genoeg bleek uit zijn enorme gave voor melodie die hij o.a. met Chopin gemeen had en zijn vasthouden aan overgeleverde klassieke vormschema’s een handicap om populair te worden. In de hoogromantiek waren ingewikkeldheid en dubbelzinnigheid immers aan de orde van de dag. Geen wonder dat Schuberts ‘simpele’, heldere en melodieuze muziek werd beschouwd als het product van een kinderlijke ziel.

Maar zelfs op het gebied van zijn oeuvre waar de melodiek de hoofdrol speelt – in zijn ruim zeshonderd liederen – gaat het om zoveel meer dan mooie deuntjes. Gedurende een leven van slechts 32 jaar ontpopte Schubert zich niet alleen als de grootste liederencomponist ooit die als geen ander tekst en muziek zo integreerde, maar ook als de eerste grote romanticus op basis van zijn late kamermuziek, pianosonates en symfonieën. Het progressieve karakter van zijn late werken suggereert dat hij wanneer hij langer had geleefd waarschijnlijk muziek van een ongelooflijke oorspronkelijkheid zou hebben gecomponeerd.

Intussen is natuurlijk veel Schubertliteratuur beschikbaar. Een paar aan hem gewijde boeken lichten we hier uit die massa. Een eerste Nederlandstalige biografie van Hans Wagemans verscheen in 1952 in Gottmers Componistenserie. Tot dan toe golden als standaardwerken de boeken van Heuberger uit 1902, Bekker uit 1919, Kapp uit 1921 en Hoffmann ook uit 1921, Kobald uit 1928 en Paumgartner uit 1943. Later gevolgd door Kolb (Zürich 1947), Vetter (Leipzig 1953), Abraham (New York 1969), Brown (Wiesbaden 1969) en uiteraard Deutsch (Leipzig, München, Zürich 1951/64).

Vooral van zijn vrienden moest Schubert het hebben en het begrip Schubertiade getuigt daarvan. Dat begrip geldt door de jaren heen dus ook tot in het heden en de door Reclam Verlag uitgegeven anthologie Über Schubert is er een tastbare illustratie van. Deze bloemlezing is gevuld met bijdragen van musici, dichters en liefhebbers. Daartoe behoren in de eerste plaats Schuberts historische vrienden zoals de dichter Mayrhofer, de toneelschrijvers Grillparzer en Von Bauernfeld, de dirigent Schindler, maar ook latere vakbroeders als Schumann, Liszt en Tschaikovsky.

Uit een nabijer heden komen de bijdragen van schrijvers als Nietzsche, Tucholsky, Mann, Adorno, Hildesheimer en Härtling plus uitvoerende musici als Brendel, Fischer-Dieskau en Harnoncourt. Net als Kobald, Fröhlich en Hildesheimer geeft bijvoorbeeld Härtling een heel persoonlijke kijk op Schubert. Vroeger heette zo’n product onvervalst een biografie, tegenwoordig kan dat niet echt meer en daarom heet het nu een roman of een levensverhaal, een vie romane of in dit geval een Lebensbuch.

Wanneer een schrijver een biografie overweegt, maar tegelijkertijd ook overloopt van identificatielust, is zo’n levensboek een uitkomst. Voetnoten, bibliografische aantekeningen, een voorwoord, in- en uitleidingen, personen- en zakenregister: ze doen er dan minder toe. Ze werken zelfs remmend voor de auteur, hoewel behalve Härtling de andere auteurs hun best in dit opzicht nog hebben gedaan. Bij Härtling moeten de eigen woorden als hartsvriend en kenner volstaan.

Vervolgens werd dat bestaande voorbeeld gevolgd door de musicoloog, componist en (hoorspel)schrijver Michael Stegemann. Hij schreef eerder over Vivaldi, Ravel, Saint-Saëns en Glenn Gould en lanceerde bij een aantal Duitstalige radiozenders eind jaren negentig een liefst 365-delige serie onder de titel Schubert-Almanach. Ook bij Stegemann is sprake van een grote (over)dosis identificatielust en leverde allerminst een biografie.

Hij gaat heel ver in het persoonlijke en laat Schubert in quasi Weense taal via zijn pen spreken, weliswaar gebruikmakend van brieven, uitspraken van vrienden, krantenartikelen en officiële documenten. Helaas is al dat in 544 pagina’s bijeengedragen materiaal nauwelijks controleerbaar zodat de grenzen tussen fictie en documentaire zwevend zijn.

Het citaat dat diende als titel van Stegemanns boek is ontleend aan het lied ‘Im Dorfe’ uit de Winterreise en uit alles blijkt eigenlijk dat Schubert zich het liefst puur muzikaal en niet zozeer verbaal uitte, al zal hij met zijn vrienden tijdens Schubertiades en in het café best veel hebben afgepraat en zich over politiek, over Napoleon, de restauratie onder Metternich hebben geuit; hij ruziede ook wel met Schober, Mayrhofer en de Buchrevisor, maar in hoeverre is Stegemanns denkstem in deze monologue intérieur te rechtvaardigen? Wat is hier in de verklaring van zijn eigen leven, zijn liefde(s), ziekte, dromen, vrienden, stemmingen van Schubert zelf, wat van Stegemann? Het geheel is interessant voor gevorderde, kritische Schubertliefhebbers, maar gewone stervelingen zijn beter af met de Reclam bloemlezing en de literatuur van Hildesheimer en Fröhlich.