Janáček: Glagolitische mis; Sinfonietta op. 60; Rapsodie Taras Bulba JW. VI/15; Ballade ‘Het kind van de vioolspeler JW. VI/14. Hibla Gerzmava (s), Veronika Hajnová (a), Stuart Neill (t), Jan Martinik (bs), Ales Bárta(org) met het Praags filharmonisch koor en het Tsjechisch filharmonisch orkest o.l.v. Jirí Belohlávek. Decca 483.4080 (2 cd’s, 1u., 40’18”). 2013/7
Wie in de zomer regelmatig via de BBC radio de uitzendingen van de Londense Proms volgt, zal zich mogelijk uit 2011 een uitvoering van Janáčeks Glagolitische mis onder Belohlávek herinneren. Een paar jaar later nam hij met deels dezelfde solisten, doch Tsjechische koor- en orkestkrachten het werk op in combinatie met een paar orkestwerken die een kern vormen van het oeuvre van de componist.
De titel van de mis refereert aan het negende eeuwse Kerk Slavisch en zijn beleden Panslavisme, maar ook aan zijn engagement voor de 38 jaar jongere Kamila Stosslov. Dat uit zich aan het slot van het werk met fanfares die verbeeldingsvol een impressie geven van het bruidspaar op weg naar de kathedraal om in het huwelijk te treden
Maar de rest van het werk is aan de strenge, zelf ruige kant. De dirigent lijkt die van binnen en van buiten goed te kennen en zorgt voor een heel coherente, mooi evenwichtige verklanking met veel aandacht voor juist die inherente ruigheid.
Met een heel oorspronkelijke koorklank, op de man af zingende solisten en een in zijn solo even wild tekeergaande organist kwam een der mooiste opnamen van de Mis tot tand. Vergelijk maar met Mackerras (Chandos CHAN 9310) en Gardner (Chandos CHSA 5165), twee van de mooiste vertolkingen uit het recente verleden.
Net als opnieuw Mackerras benadert Belohlávek de partituur van de Sinfonietta met grote zorgvuldigheid en structureert hij het vlammende slot met een ware theatrale vaardigheid.
Gezien het verheven slot van Taras Bulba houden veel dirigenten hun kruit droog voor de finale. Niet zo Belohlávek, die net als Kubelik (DG 439.437-2) weet hij de hele hevigheid van het complete drama, zowel als de scherpe belijningen en de overvloedige brede passages goed naar voren te brengen. Het slot is inderdaad beheerst verheven.
De verrassing komt als laatste aan de beurt: de wat minder bekende Ballade ‘Het kind van de vioolspeler’ die een anonieme solist laat horen als oude violist die het kind ontroert. Ook dat werk staat op de genoemde plaat van Gardner, maar klinkt hier met een iets Slavischer toets.
Wie veel essentieels van de Tsjechische componist bijeen wil hebben, is goed af met dit dubbelalbum.