Janácek: Jenůfa. Elisabeth Söderström (s), Wieslaw Ochman (t), Eva Randová (ms), Petr Dvorsky (t), Lucia Popp (s), Marie Mrazová (a), Václav Zitek (b) e.a. met het Ensemble van de Weense Staatsopera o.l.v. Charles Mackerras. Decca 414.483-2, 475.687-2 (2 cd’s, 2u 10’22”). 1982
De schepping van Jenůfa duurde negen jaar (1894-1903) en in die periode onderging de muzikale stijl van de componist significante veranderingen. Behalve een manier om volksmuziek in de opera te integreren, verliet hij de gedachte om de opera in individuele gedeelten op te delen; in plaats daarvan koos hij voor een doorgecomponeerd werk in dramatische vorm.
Verder raakte hij enorm geïnteresseerd in de melodiek van de alledaagse spreektaal en hield hij een dagboek bij waarin hij in muzieknotatie vastlegde hoe de mensen spraken. Geen van die ‘spraakmelodieën’ werd letterlijk in zijn muziek toegepast, maar ze dienden wel om zijn dramatische vocale ideaal te dienen dat hij omschreef als: “het schrijven van een melodische curve die als bij toverslag onmiddellijk aantoont hoe iemand zich in een bepaalde fase van zijn bestaan bevindt”.
De opera is gebaseerd op Její pastorkyna (Haar pleegdochter) van Gabriela Preissová en gaat over een drama dat zich in een Moravisch dorpje afspeelt, een wereldje dat de componist goed kende uit de tijd dat hij daar volksliederen verzamelde.
De handeling heeft een brute eenvoud die het een tegenpool maakt van Smetana’s vrolijke Verkochte bruid. Twee mannen. Steva en Laca, zijn rivalen als Jenůfa’s aanbidders. De eerste maakt haar zwanger maar is onbetrouwbaar en de tweede heeft haar voorkeur. Steva kiest een ander meisje, waarna Jenůfa’s pleegmoeder de baby van Jenůfa verdrinkt. Tot slot verzoenen Jenůfa en Laca zich met elkaar – een van de mooiste momenten uit de opera.
Nog steeds steekt de opname van Mackerras uit zijn vrij volledige Janácek reeks met kop en schouders boven de rest uit. Tot op zekere hoogte krijgt de schuldloos-schuldige pleegmoeder Kostelnička (Eva Randová) de hoofdrol; ze brengt haast adembenemend voorbeeldig iedere nuance van de zowel tirannieke als liefhebbende vrouw naar voren.
Söderström en de beide manlijke rollen zijn uit puik bezet en het orkestspel is magnifiek en het orkest krijgt hier terecht een tweede hoofdrol.