Janáček: Sinfonietta op. 60; Dagboek van een verdwenene JW.V 12. Philip Langridge (t) en Brigitte Balleys (a) met het RIAS kamerkoor en het Berlijns filharmonisch orkest o.l.v. Claudio Abbado. DG 427.313-2 (58’15”). 1987
Janáček: Sinfonietta op. 60; Taras Bulba. Weens filharmonisch orkest o.l.v. Charles Mackerras. Decca 410.138-2 (47’41”). 1980
Janáčeks tour de force en wel terecht meteen ook zijn populairste werk is de Sinfonietta die ongeveer tegelijk met de Glagolitische mis werd geschreven en die in zijn algemeen uitbundigheid en algehele toon goed vergelijkbaar is. Het gaat in de eerste plaats om de viering van het pas gevormde Tsjecho-Slowakije maar heeft – haast onvermijdelijk – ook een verband met Kamila. Een militaire kapel die ze samen in haar geboorteplaats Písek hoorden spelen bracht de componist op het idee om een grootse koperfanfare met liefst extra trompetten aan het begin en het slot van het werk te plaatsen. De vijf delen zijn dramatisch georkestreerd en heel contrastrijk. Toch is het een heel samenhangend orkestwerk dankzij een melodisch motief dat steeds terugkeert.
Taras Bulba is een bijzonder levendig en nogal bloederige ‘Orkestrapsodie’ waarin wordt verhaald van de Oekraïnse kozakkenleider Taras Bulba en zijn beide zonen die in 1628 in een oorlog met de Polen stierf.
Als basis van het driedelige werk diende een vertelling van Gogol; de beide eerste delen geven een beeld van de slag bij Dubno en de dood van beide zonen, het derde behandelt de gevangenname van Taras en de executie die daarop volgde.
De eerste compositie die uit Janáčeks handen kwam door zijn ontloken verliefdheid op Kamila Stösslová was de liederencyclus Dagboek van een verdwenene die net als de opera Het sluwe vosje werd geïnspireerd door een bericht in de krant Lidové noviny. In dit geval ging het over een stel gedichten over een jongeman die verliefd werd op een zigeunermeisje en zijn familie verliet.
De vorm van het werk is uniek: een cyclus van 22 nummers voor tenor en piano, een combinatie die in de drie middelste liederen wordt versterkt door een mezzosopraan en een vrouwenkoor om dat zigeunermeisje, Zefka, uit te beelden.
“Terwijl ik het Dagboek schreef, dacht ik voortdurend aan jou” schreef de componist aan Kamila, “Ik dacht alleen maar aan jou”.
De geschiedenis wordt gezien het autobiografische karakter daarvan helemaal vanuit de gevoelens van de jongeman verteld terwijl de gevoelens van de zigeunerin tweeslachtig blijven, ondanks een episode van vrijerij, die normaal discreet wordt gemaskeerd door een pianosolo.
Abbado dirigeert een door Ota Zítek en Václav Sedláček georkestreerde versie.
Zowel Abbado als Mackerras doen al deze werken met heel markante vertolkingen volkomen recht.
Andere mooie uitvoeringen van de Sinfonietta leverden Karel Ancerl met het Tsjechisch filharmonisch orkest (Supraphon SU 1929-2) en Jirí Belohlávek met hetzelfde ensemble (Chandos CHAN 8897).