Janáček: Op een overwoekerd pad band 1 nr. 1-10; Schumann: Waldszenen op. 82; Kinderszenen op. 15. Marc-André Hamelin. Hyperion CDA 68030 (74’26”). 2014
In een recitalprogramma op Danacord DACOCD 559 uit 2000 had Hamelin al blijk gegeven van zijn grote affiniteit met het specifieke idioom van Janáček. Hier plaatst hij pianowerken van twee componisten tegenover of beter naast elkaar die men niet zo gauw onder één noemer zou willen brengen. Het resultaat is fascinerend en wie wel eens in de natuur een wilde aardbei heeft geproefd, weet hoeveel intensiteit kan zijn geconcentreerd in zo’n kleine vorm.
De korte pianostukken van Schumann en Janáček bieden eenzelfde soort ervaring, zeker als ze gespeeld worden zoals hier. Net als Schumanns door de natuur geïnspireerde Waldszenen zijn de natuurtaferelen uit de eerste bundel van Janáčeks Op een overwoekerd pad dat, maar op een duisterder, eerder indirecte manier. Ook lastiger op de piano te realiseren. De titel herinnert aan een Moravisch liefdesliedje, waarin de bruid klaagt dat ‘het pad naar mijn moeder is overwoekerd door klaver’. Er schuilt dan ook iets verontrustends in het werk dat Hamelin volmaakt realiseert. Beluister bijvoorbeeld ‘Sýček neodletěl!’ (De kerkuil is weggevlogen).
De stap naar Schumann en de Kinderszenen is groot, maar wordt hier eenvoudig gemaakt want vanaf de eenvoudige schoonheid uit ‘Von fremden Ländern und Menschen’ via de eenvoudige welsprekendheid van ‘Träumerei’ tot de rustige retoriek uit ‘Der Dichter spricht’ wordt de luisteraar met treffend gevolg meegevoerd door gevoelens in allerlei nuancen.
Die andere verzameling miniatuurindrukken, Waldszenen is Schumanns laatste belangrijke, daarenboven heel romantische cyclus voor pianosolo. Het bos komt daarbij nauwelijks concreet nader in zicht, maar het gaat om een imaginair landschap dat deel uitmaakt van een grotere pastorale belevenis waaraan schaduwkanten niet ontbreken. Ook dat brengt Hamelin prachtig naar voren.
In Schumann is Hamelin meer Eusebius dan Florestan in de manier waarop hij dit repertoire een fris aanzien verleent. Het laatste fragment waarmee deze cd eindigt, ‘Der Dichter spricht’, is zo een ideaal motto voor het hele recital.
Natuurlijk bestaan van deze werken al heel wat andere prachtopnamen: Kempff (DG 471.313-2) met beide werken van Schumann, Argerich (DG 410.653-2), Pollini (DG 471.370-2) en Lupu voor Kinderszenen (Decca 440.496-2), Firkusny (DG 449.764-2) en Schiff (ECM 461.660-2) voor Janáček. Maar plaats Hamelin rustig bovenaan.