Onder de titel Masters of the lute bracht Matthew Wadsworth, leerling van Nigel North die op zijn oude dag voor Naxos nog schijnt te zijn begonnen aan een complete opname van Dowlands gitaarwerken een fraaie dwarsdoorsnede van de Europese zestiende, begin zeventiende eeuwse luitmuziek tot stand. De hoofdschotel van deze cd wordt gevormd door de werken van Dowland en De Visée; de werkjes van Kapsberger, Piccinini, aan wie hij zich eerder al op een cd van Deux-Elles (DXL 1044) wijdde en de Biberbewerking dienen als afwisselende, lekkere bijgerechten.
Op het titelblad van menige oude uitgave van Dowlands werken stond Musica, afgebeeld gezeten op een wolk met een luit in haar handen terwijl Mercurius haar vriendelijk toezwaait vanaf een donzige klip. Een fraai, toepasselijk beeld dat ook op deze nieuwe opname kan slaan. Dowland schreef ruim honderd stukken voor luitsolo (waarvan bij sommige de authenticiteit wordt betwijfeld) in vrijwel elke destijds gangbare vorm.
Het programma van Wadsworth biedt als dwarsdoorsnee een grote verscheidenheid. Er is geen gebrek aan licht en schaduw door de afwisseling van dansdelen (vaak op naam van de opdrachtgever) en werken in vrijere vormen. Tot die dansvormen behoren de langzame pavane en de levendige galliard (die vaak als paar worden gekoppeld). Dowlands contrapunt is geavanceerder dan dat van zijn tijdgenoten en het expressieve gamma van zijn muziek is groot, hoewel hij het bekendst staat om zijn melancholieke werken. Steeds munten deze werken uit door een melodische bevlogenheid; Sommige van deze werken bestaan ook in de vorm van luitlied (bv. Lachrimae pavin als O flowing tears en The earl of Essex, his galliard als Can she excuse my wrongs).Van Engeland naar Frankrijk, waar De Visée de belangrijke en ongeveer laatste vertegenwoordiger was van de locale lui- en theorbe school. Zijn suites staan bij voorkeur in mineur want nadat ze zijn ingeleid door een voorspel bestaan ze weliswaar uit een reeks dansen – in dit geval allemande, courante, sarabande en gigue, maar de sfeer is minder luchthartig dan men zou verwachten en de sarabande is al heel melancholiek uitgevallen. De chaconne des harlequins is een bewerking van een fragment uit Lully’s Le bourgeois gentilhomme.
Al deze muziek moet liefst niet strak in de maat worden gespeeld en Wadsworth gunt zichzelf gelukkig voldoende vrijheid voor enig rubato waardoor de muziek een nog menselijker karakter krijgt. Zijn voordracht is gelukkig eerder elegant en bekoorlijk dan opgelegd virtuoos al laat zijn techniek niets te wensen over. Het suggestieve karakter van zijn spel treft aangenaam. Dowland was de grootste luitenist uit zijn tijd en dat wordt weerspiegeld in de moeilijkheidsgraad van heel wat stukken. De vaardige vingers van de Engelse luitenist die de beschikking had over drie instrumenten hebben daar dus geen enkele moeite mee; gelukkig maar want anders zouden die problemen meedogenloos zijn blootgelegd door de vrij directe maar toch ook mooi in de ruimte geplaatste opname.
Er bestaat een integrale opname van Dowlands luitwerken op 5 cd’s van de Amerikaan Paul O’Dette (Harmonia Mundi), die naast de luit niet de theorbe bespeelde doch de van stalen snaren voorziene orpharion. Verder zijn daar niet te versmaden recente opnamen van Hopkinson Smith (Naïve) en zoals gezegd Nigel North (Naxos). Wat De Visée betreft, kan worden herinnerd aan opnamen van Pascal Monteilhet (Virgin) en José Miguel Moreno (Glossa), maar in hun gezelschap handhaaft Wandsworth zich met glans.
In discotheektermen had de titelbeschrijving van de inhoud van dit programma vollediger mogen zijn; een omissie die hier in de aanhef is getracht goed te maken. Met name ontbreken bij Dowland de P(oulton) nummers.