The Wigmore Hall recital. Schubert: Arpeggionesonate in a D. 821; Brahms: Intermezzi op. 117 nr. 1-3; Mendelssohn: Lied ohne Worte in D op. 109; Brahms: Cellosonate nr. 1 in e op. 38; J.S. Bach: Aria uit Pastorale in F BWV 590. António Meneses (vc) en Maria João Pires. DG 479.0965 (76’29”). 2012
Wanneer men eenmaal de verbazing te boven is dat dit tamelijk wonderlijk samengestelde programma niet op het eigen Wigmore label verschijnt maar op het huismerk van Pires (Meneses speelde voornamelijk voor Avie), valt enorm veel te genieten.
Het geheel wordt bepaald niet vooral of alleen gedragen door Pires, al heeft zij het meeste hooi op haar vork met die soli van Brahms’ Intermezzi en Bachs orgelaria (voor piano bewerkt door Roemaet-Rosanov). Verder zal het misschien wat wennen zijn aan ongebruikelijke tempi her en der. Maar gespeeld als hier krijgen ze steeds zin en verdwijnt alle verwondering als sneeuw voor de zon.
Te beweren dat vooral de pianiste de wijze van aanpak bepaalt, is onredelijk. Het valt juist op hoezeer beide instrumentalisten elkaar intuïtief blijken aan te voelen. Dat de pianiste grote affiniteit heeft met Schubert, wisten we al. Hier toont ze het hoorbaar opnieuw aan in de Arpeggione sonate en Meneses zit geheel op dezelfde lijn. In het andere grote werk, de Cellosonate nr. 1 van Brahms getuigt ook in zijn geven en nemen van een zeer goede relatie. Hoogtepunt van het recital is wanneer de pianiste in de Intermezzi van Brahms een prachtig portret van de oude componist geeft zoals we hem uit oude foto’s kennen: rustig mijmerend achter de vleugel.
Een enkele uitzondering daargelaten is feitelijk elke Pires opname zeer de moeite waard.